Menu

Basis

Mordechai poogt de Joden te redden

Alternatief bij Ester 4

Het boekje Ester wordt in de introductie die de NBV erbij geeft, een novelle genoemd. Dat genre, zo luidt de definitie, kent één hoofdpersoon, die we leren kennen op een eendimensionaal keer- of hoogtepunt in zijn/haar leven. Zijn/haar karakter ontwikkelt zich nauwelijks. Er zijn in dit verhaal wel meer handelende personen. In dit hoofdstuk is het in elk geval Mordechai die de hoofdrol speelt: twaalf keer valt zijn naam.

Een man met die naam wordt genoemd in de lijsten weggevoerden naar en teruggekeerden uit Babel (resp. Ezra 2:2 en Nehemia 7:7). De talmoedische traditie hoort in zijn naam mor dror (= aangename geur) meeklinken. Dat riekt dan onwillekeurig naar een ander genre, dat van de oosterse paleisverhalen met bijbehorende intriges.

Model voor de Endlösung

De rol (Hebr.: megillah) Ester is geen feitelijke geschiedschrijving of profetie, al wilden de Septuagintaschrijvers er die dimensie aan toevoegen (zie de apocriefe aanvullingen aldaar). Dat maakt het verhaal niet minder onheilspellend: het wordt niet alleen op het Poerimfeest nagespeeld, het is door de eeuwen heen hardvochtig in wrede werkelijkheid omgezet. Literatuur kan de waarheid soms dichter op de huid zitten dan feitelijke verslagen: si non è vero, è ben trovato.

Het model voor de Endlösung dat de schrijvers aan Haman toeschrijven, kan nog niet teruggrijpen op iets wat eerder vertoond is, maar lijkt sterk op wat nadien is gepraktiseerd. De eerste pogrom staat voor het jaar 38 in Alexandrië geboekstaafd, al moeten er al in de vijfde eeuw v.Chr. anti-joodse rellen hebben plaatsgevonden in Elephantine.[1] Het griezeligste en groezeligste woord is sjamad (Ester 4:8; 3:6): verdelgen, vernietigen, wegvagen. Dat lijkt griezelig op wat Hitler op 30 januari 1933 aankondigde: die Vernichtung der jüdischen Rasse in Europa.

Mordechai handelt

In elk geval is het Mordechai die het verhaal een beslissende wending geeft, nadat hij zelf de aanleiding is geweest van het dreigende onheil: hij weigert voor Haman te knielen (3:2).

Terwijl de koning en Haman zich aan de drank wijden, weet Mordechai wat er gebeurd is en gebeuren zál; wet (Vulgaat: dogma) en woord van de Perzische koning (4:3) staan immers onherroepelijk vast. Hij scheurt zijn kleren, gaat in zak en as door de stad. De schrik en wanhoop zijn groot, net als in ieder gewest waar de koninklijke proclamatie wordt vernomen: de Joden leefden verstrooid en afgezonderd, overal en nergens. Dat maakte hun positie kwetsbaar. Inmiddels weten we dat het ‘verzamelen van alle Joden’ zoals Ester suggereert (4:16) riskant is. Eendracht maakt macht. Zij kon niet weten dat juist die concentratie later een middel zou worden voor de nóg machtigeren om korte metten te maken: registreren en afvoeren.

Ester aarzelt

Ester stuurt eerst háár hovelingen en dan eentje van de koning naar Mordechai. Hatach – zijn naam duidt erop dat hij van doorpakken weet – wordt vier keer genoemd in dit hoofdstuk en komt verder in het verhaal niet meer voor. Mordechai geeft hem een afschrift van het koninklijke ‘Nerobevel’, vergezeld van de aansporing aan Ester om de koning ‘van zijn aangezicht’ te smeken om genade voor haar volk. Ester reageert op dat verzoek bijna klassiek. Uitverkoren redders aarzelen nogal eens als ze geroepen worden. Op Mozes na zijn de meesten voor het reddingswerk niet in de wieg gelegd, en zelfs hij zag vooral bezwaren (zie Exodus 3:11; 4:10). Denk ook aan Gideon (Rechters 6:15) en Jeremia (Jeremia 1:6). Ook Ester heeft steekhoudende bedenkingen. Wie zonder belet te hebben verkregen naar de koning gaat, zet zijn leven op het spel. Wie niet geroepen is, gaat eraan. Dat een normale sterveling óók zou kunnen roepen (bijvoorbeeld met de smeekbede er níet aan te gaan), is aan het Perzische hof niet voorzien. Het Perzisch koningschap is blijkbaar van andere aard en orde dan dat in Israël. Ester is al dertig dagen niet bij de koning geweest, de man heeft kennelijk nog andere interesses.

Terzijde: dát Ester aan het hof leefde en kennelijk ook intiem was met de koning, is in Joodse kring een punt van aandacht. De afzondering die de Joden in de diaspora veelal zochten en zoeken, wordt daar soms beschouwd als doeltreffende strategie om in de verstrooiing te overleven: intimiteiten met een goj staan daarmee op gespannen voet.[2]

Ester moet intussen niet de illusie hebben dat haar bevoorrechte positie haar zal redden (Ester 4:13). Alweer een pijnlijke parallel met de jaren ’39-’45, toen er tal van ‘veilige’ lijsten bestonden van Joden die was wijsgemaakt dat ze op grond van positie of verdiensten niet zouden worden gedeporteerd. IJdele hoop. Blijft ze zwijgen, dan zal ze omkomen, samen met het huis van haar vader. Mordechai doorgrondt haarfijn het moorddadig systeem, dat niet zal rusten voordat het perfide ‘Judenrein!’ triomfaal door de wereld schalt.

Ester doet wat moet

Aangesproken op precies die positie van haar – zit ze niet juist in deze tijd op de goede plek? – gaat Ester overstag: verzamel de Joden en vast voor mij. Niet eten en niet drinken, drie dagen en nachten lang (4:16). Vasten kun je vanwege berouw (2 Samuël 12:16), maar ook om iets ‘af te bidden’ (Ezra 8:21-23). Op de derde dag gaat het verhaal verder. Hoe zou het ook anders. Ester gaat naar de koning, op hoop van genade.

Hoofdstuk 4 kent in de Septuaginta-editie een aanzienlijke uitbreiding, waarvan het eerste deel uitvoerige gebeden van Mordechai en Ester bevat. De Heer wordt aangeroepen – blijkbaar vond men in Alexandrië dat in een verhaal over de redding van Israël God niet ongenoemd mag blijven.

Deze exegese is opgesteld door Gerben Westra.

Noten

[1] S. Schama, De geschiedenis van de Joden, I, Amsterdam 2014, 49.

[2] Zie bijv.: B.D. Lerner, in Jewish Bible Quartely, 29, 1, 2001. Geraadpleegd via internet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken