Menu

Basis

Oecumene en pinksterzending, een ongemakkelijke relatie

Het eerste nummer van De Heerbaan kwam uit in 1948, het jaar waarin te Amsterdam de Wereldraad van Kerken werd opgericht. Nederlandse zendingsleiders onderstreepten in die tijd met verve de vanzelfsprekende – maar bij tijden ook geproblematiseerde – samenhang van zending en oecumene, zeker in de jaren voorafgaand aan de integratie van de Internationale Zendingsraad in de Wereldraad (1961). Nadien zou in de jaargangen van De Heerbaan, Wereld en Zending en TussenRuimte het missionaire werk in een grote oecumenische breedte voorbijkomen.

Wie de zeventig jaargangen doorbladert, komt echter al snel op het spoor dat deze ‘brede oecumene’ toch iets smaller is dan verwacht zou mogen worden.

Zo komen missionaire initiatieven van Pinksterkerken maar beperkt aan bod.

Pas in 1992 werd een nummer van Wereld en Zending geheel daaraan gewijd.

Daarna schonk de redactie vaker aandacht aan de zending van Pinksterkerken en aan missionaire pentecostale theologie.

Bij de Wereldraad is een vergelijkbare ontwikkeling zichtbaar. Hoewel in 1961 voor het eerst Pinksterkerken lid werden van dit oecumenisch instituut, zou de raad pas in de jaren negentig serieus oog krijgen voor het belang van het pentecostale zendingswerk voor World Christianity. In het hiernavolgende staan we stil bij de ongemakkelijke relatie van geïnstitutionaliseerde oecumene en Pinksterzending.

Elders in dit nummer van TussenRuimte wezen we erop dat Nederlandse mainline zendingsorganisaties evangelicale en Pinkstersignatuur typeerden als ‘sectarisch’. Veel woorden wijdden zendingsleiders in kerk en oecumene daaraan toen niet.

De piëtistische oorsprong van de Nederlandse zending was op de achtergrond geraakt door toenemende confessionalisering en verkerkelijking in de jaren 1870-1940 en vormde geen theologische brug naar zendingsorganisaties van evangelicale en pentecostale signatuur. Samenwerking werd niet gezocht en lange tijd werden deze zendingen vrijwel genegeerd in Nederlands zendingshistorisch en -methodisch onderzoek.

Een ‘achterlijk soort Christendom’

Pas in de jaren zestig en zeventig zou dit gaandeweg veranderen, toen het succes van evangelische zending en pentecostale kerkgroei niemand meer kon ontgaan.

Zo schrijft antropoloog J. (Hans) Tennekes in 1972, naar aanleiding van een verblijf in Chili, over de ‘uitdaging’ die de Pinksterkerken voor de zending vormen.1 De Pinkstergelovigen bleken na hun opmerkelijke groei vanaf de jaren dertig (zonder tussenkomst van zendingswerkers) inmiddels tachtig procent van alle protestanten in het land te vormen.

Het noopt hem tot een poging Pinksterkerken en -theologie te nuanceren. De essentie van het Pinkstergetuigenis omschrijft hij als de moralistische prediking van de bekering: niet-roken, niet-drinken, een goede echtgenoot en hardwerkend burger zijn. In afwijking van wat door anderen vaak werd verwoord, geeft hij aan dat het accent in de Pinksterkerken ligt op het leven nú, op de zichtbaarheid van het nieuwe leven: ‘De reden voor de bekering ligt vooral in de mogelijkheden die het geloof voor het heden te bieden heeft.’ Desondanks duidt hij de Pinksterzending niet in louter positieve termen. Hij is op zijn minst ambivalent, maar zeker ook aanmatigend in zijn oordeel. Hij spreekt over ‘fundamentele tekortkomingen’ van een ‘hopeloos inadequate’ beweging die weliswaar richting en zin geeft, maar waarvan de samenleving niet veel wijzer wordt. De zendingsactiviteit is roerend, stelt hij, maar het is vooral een betreurenswaardig eenzijdig en ‘achterlijk soort Christendom’.2 Tegelijkertijd erkent hij ons etnocentrische oordeel over de Pinksterbeweging, waarin moderniteit en seculariteit te snel gebruikt worden als maatstaf voor het gelovig-zijn in premoderne contexten. Nuancerend schrijft hij: ‘Ook onze wereld blijft een beperkte wereld’. Hij concludeert daarom dat de Pinksterbeweging serieus genomen moet worden. Al was het maar omdat in die beweging het oorspronkelijke pinkstervuur op een verbazingwekkende manier gestalte gekregen heeft.

‘Creatieve zelfstandigheid’

Zo’n tien jaar later blijkt Wereld en Zending Pinksterkerken nog steeds aan te duiden als ‘religieuze sekten’, ondanks de constatering dat Pinkstergelovigen 75 procent zouden vormen van alle protestanten in Latijns-Amerika.

Weliswaar steekt de redactie een hand in eigen boezem door te erkennen dat de mainline kerken faalden als ‘geloofwaardige partijganger van de armen en rechtelozen’, maar de Pinksterkerken vormen toch niet meer dan een ‘uitdaging’ voor de gevestigde kerken.3 De laatstgenoemden moeten immers een antwoord zien te vinden op de ongebreidelde groei van de nieuwe kerken en ze worden niet beschouwd als partner in oecumene en zending waarvan missionair te leren valt.

Hoewel in de jaren zeventig het besef groeide dat de Pinksterzending ernstig genomen moest worden, was er tijdens het oecumenisch beraad in Cuenca (Ecuador, 1986) nog niet veel waardering. De pinkstersekten, stelde het beraad, gaven valse antwoorden op de religieuze verzuchtingen van het volk en droegen niet bij aan een integrale bevrijding.

De in Bolivia werkzame Belgische priester Frans Damen wees er echter op dat de houding ten opzichte van de ‘nieuwe religieuze bewegingen’ te defensief was. Verzuimd werd te onderkennen dat de Pinksterkerken niet alleen een hoge mate van ‘creatieve zelfstandigheid’ (indigenisatie) vertoonden, maar dat deze ook bijdroegen aan sociaal-maatschappelijke mobilisatie. De sekten hadden zich niet alleen vergaand ‘genationaliseerd’, maar participeerden niet minder dan ‘kerkmensen’ in samenlevingskwesties.4

Missionaire kracht

In de jaren negentig wordt een omslag in het missiologisch denken over de Pinksterbeweging zichtbaar. In een in 1992 verschenen nummer van Wereld en Zending over het pentecostalisme wordt niet langer defensief gesproken van een sekte, maar is het accent verschoven naar het onderzoeken van het missionaire geheim van deze beweging.

In het ‘ten geleide’ dekt de redactie zich weliswaar in tegen kritiek door op voorhand te wijzen op de ‘grote zorgvuldigheid’ waarmee de auteurs geschreven hebben én door te spreken van zowel gevaar als kracht van deze beweging, maar het accent verschuift onmiskenbaar van afwijzing naar ontdekking van missionaire kracht.

Een van de auteurs in dit nummer, evangelisch-oecumenisch grensganger Rob van Essen, onthoudt zich in de slotbeschouwing van een poging de missionaire kracht van de Pinksterbeweging te ontrafelen. Hij acht het wezenlijker de vraag te stellen ‘waarom we in de gevestigde kerken niet in staat zijn die mensen voor de boodschap van Christus te winnen, die zich kennelijk wel aangesproken voelen in de explosief groeiende vrijeen pinkstergroepen’.5 Hij wijst in dat verband op de schroom in de gevestigde kerken om grote woorden te spreken die de inzet voor zending problematiseerde. Het is deze verlegenheid die in de late jaren negentig inzet zou worden van een missionaire heroriëntatie in de kerken.

Van Essen lokaliseert de aantrekkingskracht en vitaliteit van het pentecostalisme met name in de democratisering van de godservaring en de kracht van lofprijzing als profetie: ‘Het zál waar zijn dat Christus koning is.’ Pinksterzending, stelt hij, is niet alleen ‘problem solving’ door het verlenen van concrete hulp, maar biedt in de centraliteit van de lofprijzing ook hoop. De ‘overflow’ van een bevrijd en vreugdevol leven biedt perspectief.6

Trage omslag

De traagheid waarmee een herwaardering van Pinksterzending plaatsvond, wordt geïllustreerd door een themanummer van Wereld en Zending over missionair werk in de eenentwintigste eeuw. Nog steeds blijkt het Pinksterchristendom een ‘nieuwe missionaire uitdaging’ te zijn en geen ‘partner in zending’.7 Wout van Laar, van 1978-1983 zendingspredikant in Chili, kan niet anders dan met verbazing concluderen dat de gevestigde kerken het lang konden volhouden om de ogen te sluiten voor het pentecostalisme.8 Opmerkelijk is ook zijn verwijzing naar de prijs die priester Jan Rietveld in 1999 ontving van de Willibrord Vereniging voor zijn essay over Pinksterkerken in Brazilië. De jury motiveerde de prijs met het argument dat hij de gangbare negatieve waardering doorbroken had die deze bewegingen met sekten gelijkstelde.

Het illustreert hoe lang het duurde voordat er een werkelijke omslag in het denken over de Pinksterkerken tot stand kwam.

Wereldraad en pentecostale zendingstheologie

Dat oecumene en zending inmiddels de ogen niet meer kunnen sluiten voor de Pinksterkerken blijkt onder meer uit het laatste nummer van de missiologische Wereldraadperiodiek International Review of Mission (juni 2018), waarin eindredacteur Benjamin Simon spreekt van de blijvende verandering die deze beweging bewerkstelligde in het wereldchristendom.9 Met Harvey Cox onderstreept hij dat de Pinksterbeweging de ‘unanticipated re-appearance’ vormt van ‘primal spirituality in our time’. Deze pentecostale spiritualiteit heeft als wezenskenmerk dat het zich in elke vrijwel context weet te nestelen en daarmee een enorme capaciteit heeft voor groei en zending.

Hete hangijzers

Daniel Buda, Wereldraadmedewerker voor oecumenische relaties, schetst in de genoemde uitgave hoe de ongemakkelijke relatie van de Wereldraad en de Pinksterkerken zich ontwikkelde en wat daarin de hete hangijzers zijn.10 Het is niet geheel verrassend dat de Roemeens-orthodoxe priester Buda allereerst wijst op proselitisme als hindernis om tot reguliere oecumenische verhoudingen te komen. Daarnaast wijst hij echter ook op bestaande ‘ecumenical hesitations’ aan pentecostale zijde. Deze aarzeling wijt hij ten eerste aan het grote succes van de Pinksterzending. De Pinksterkerken hebben genoeg aan hun eigen groei en hun eigen netwerken. Ten tweede speelt een anti-oecumenische houding een rol, die het gevolg is van liberaal-theologische tendensen bij de Wereldraad. Pinksterkerken voelen zich daarbij niet thuis.

Buda constateert dat bij de oprichting van de Wereldraad in 1948 geen van de 147 lidkerken behoorde tot de Pinksterbeweging. De algemene opvatting was toen dat het geen zin had om contacten te leggen met de Pinksterkerken, die beschouwd werden als ‘conservatief-evangelisch’ en fundamentalistisch. Een dialoog met kerken van dit type zou onvruchtbaar zijn.

Dat neemt echter niet weg dat de bekende Pinksterleider David J. du Plessis (1905-1987) de Wereldzendingsconferentie te Willingen (Duitsland, 1952) meemaakte, evenals de assemblees in Evanston (1954) en Vancouver (1983). In 1961 werden twee Chileense Pinksterkerken lid van de Wereldraad, in hetzelfde jaar waarin ook verschillende orthodoxe kerken lid werden.

Maar deze toetredingen bleven een incident. De Pinksterbeweging nam in 1961 – het jaar waarin de Internationale Zendingsraad opging in de Wereldraad – evenals de evangelische beweging juist afstand van de oecumenische beweging.

In de dertig jaar die daarop volgden zouden slechts enkele Pinksterkerken toetreden.

Hun lidmaatschap werd niet als representatief beschouwd voor de positie van de pinksterbeweging ten opzichte van de oecumenische beweging. De facto werd in deze decennia de bestaande polarisatie evangelisch-oecumenisch als een vaststaand gegeven geaccepteerd.

Sterk toegenomen invloed

Begin jaren negentig zou daarin echter verandering komen toen de assemblee te Canberra voorstelde om aan de slag te gaan met het pneumatologische thema ‘Come Holy Spirit – Renew the Whole Creation’. Het thema vormde in essentie een erkenning van de grote groei van het pentecostalisme en de wens tot andere verhoudingen te komen.

Het voorstel leidde tot de opdracht aan Wereldraadafdeling Faith and Order om contacten met de Pinksterbeweging te intensiveren. Het zou tot een dialoog moeten komen. Dit kreeg zowel gestalte in een lange reeks bilaterale consultaties in de periode 1994-2011 als ook in de start van een Joint Consultative Group.

Deze zou structuur moeten bieden aan de contacten tussen Wereldraad en pentecostale kerken.

Hoewel de Wereldraad in 2012 niet meer dan zeven leden telde uit de Pinksterkerken, was de invloed van pentecostalen binnen de raad inmiddels sterk toegenomen. In Wereldraadcommissies participeerden structureel leden van Pinksterkerken en contacten met de World Pentecostal Fellowship waren eveneens tot stand gekomen. Zo sprak Prince Guneratnam, voorzitter van de WPF, tijdens de assemblee in Busan (Zuid-Korea, 2013) de plenaire vergadering toe om de gegroeide contacten te onderstrepen.

Daarnaast wordt de start van het Global Christian Forum gezien als een ontmoetingsplaats voor ‘oecumene nieuwe stijl’. Met dit forum is een ‘veilige’ plaats gecreëerd voor ontmoeting van Wereldraadlidkerken en Pinksterkerken die geen lid van de Wereldraad willen zijn of vaak niet kunnen worden vanwege de geldende toelatingseisen.

De oecumene van Wereldraad en Pinksterbeweging is daarmee nog lang geen feit, laat staan dat mission in unity is bereikt. Een lange weg is nog te gaan.

Noten

1 J. Tennekes, ‘De Pinksterkerken in Chili: een uitdaging’, Wereld en Zending, 1972/2, 148-163

2 J. Tennekes, ‘De Pinksterkerken in Chili’, 152-153

3 F. Damen, ‘De christelijke kerken en het fenomeen van de sekten in Latijns-Amerika’, Wereld en Zending, 1988/2, 158, 161

4 F. Damen, ‘De christelijke kerken’, 162-163

5 R. van Essen, ‘Slotbeschouwing: Verrast door vreugde? Tasten naar een geheim’, Wereld en Zending, 1992/2, 73-74

6 R. van Essen, ‘Slotbeschouwing’, 78-79

7 ‘Nieuwe missionaire uitdagingen’, Wereld en Zending, 1991/1

8 W. van Laar, ‘Pinkster als de nieuwe reformatie van Latijns-Amerika’, Wereld en Zending, 1999/1, 11

9 ‘Pentecostal Mission Theology’, International Review of Mission, June 2018, 107.1 (406)

10 D. Buda, ‘The WCC’s Relationship with Pentecostalism: A Brief Historical Survey’, International Review of Mission, June 2018, 81-97

– Gerrit Noort is theoloog en directeur van de Nederlandse Zendingsraad.

Wereldraad in kort bestek

Zeventig jaar geleden vond op 23 augustus 1948 in Amsterdam de officiële oprichting plaats van de Wereldraad van Kerken (World Council of Churches).

· Hoofdzakelijk protestantse en anglicaanse kerken uit Europa en Noord-Amerika werden lid.

· Later zijn veel kerken uit Azië en Afrika en ook alle orthodoxe kerken toegetreden.

· Lidkerken moeten autonoom zijn en meer dan tienduizend leden hebben; kleinere kerken kunnen geassocieerd lid zijn.

· De Wereldraad verenigt 349 kerken, die samen meer dan 560 miljoen christenen tellen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken