Ons kerkgebouw: wat doen we er mee en wat doet het met ons?
Een themanummer nodigt uit om er in de eigen situatie, gemeente, kerkenraad, enz., wat mee te doen. Bezinning, gesprek, actie… het zou allemaal kunnen. Zo ligt voor dit ‘Aan de slag’ het kerkgebouw op tafel. Wat denken, willen en kunnen we ermee?
Het themanummer van de vorige maand ging over het kerkgebouw. Een veelheid aan aspecten kwam daarbij voorbij. In dit verwerkingsartikel concentreer ik me op een paar zaken waarover we in de gemeente zouden kunnen nadenken en waarmee we ook echt aan de slag zouden kunnen gaan.
Allereerst kijken we naar de buitenkant van het gebouw, daarna naar de inrichting. Wat zien we dan en wat proeven we aan – misschien wel verborgen – boodschappen? Daarna sta ik stil bij de mogelijkheden om het gebouw ook anderen ter beschikking te stellen. Tenslotte ga ik terug naar de Bijbel: hoe komt het gebouw – denk aan de tempel – er daar vanaf? Misschien is de toon wel kritischer dan ons lief is. We blijken mensen ‘van de Weg’ te zijn, niet van de zitplaats…
De buitenkant
De buitenkant van het gebouw doet ertoe. Het is immers het eerste en soms ook het enige dat buitenstaanders van de kerk zien. Het gebouw draagt altijd een boodschap uit. En de vraag is natuurlijk welke dat is. Het mag duidelijk zijn dat een middeleeuwse kerk een andere indruk wekt dan de gemiddelde kerk uit de jaren ’60 van de vorige eeuw. Dat zullen we ook voor lief moeten nemen.
Op zondagochtend staan de deuren meestal open, maar hoe ziet het gebouw er doordeweeks uit? Soms fiets ik langs kerken die volstrekt gesloten zijn, je kunt er met geen mogelijkheid naar binnen kijken. Dat is vaak met de bouw gegeven, maar toch kunnen we proberen hier meer openheid te creëren. Dat is een uitdaging voor elke gemeente: hoe gastvrij en vriendelijk is onze kerk als er geen activiteiten zijn? Is het een gesloten burcht of kun je ook naar binnen gluren en zo al iets opsnuiven van de geur van de gemeente?
En hoe ziet de omgeving van het gebouw eruit? Is er bijvoorbeeld goed verzorgd groen rond de kerk? En liggen er zonnepanelen op het dak? Er zijn kerken die heel creatief de panelen in de vorm van een kruis hebben gelegd. Ook dat soort zaken geven een boodschap af. Het is goed om als het ware met de ogen van een buitenstaander naar het eigen gebouw te kijken.
Past het gebouw en de inrichting bij hoe we kerk kunnen en willen zijn?
De inrichting
Ik heb als predikant in een gemeente gewerkt die vrij kort daarvoor haar oude kerkgebouw had ingeruild voor een nieuw gebouw op een nieuwe plek. Die nieuwe kerk was veel lichter dan het oude gebouw. ‘Het lijkt net alsof onze kerkdiensten ook lichter zijn geworden’, zei een gemeentelid tegen mij. Dat was een rake observatie: gebouwen doen iets met ons, vaak meer dan we in de gaten hebben. Ze zijn niet neutraal of inwisselbaar.
Gerben van Dijk stelde in het themanummer een belangrijke vraag: ‘Past het gebouw en de inrichting bij hoe we kerk kunnen en willen zijn, nu en in de toekomst?’ Die vraag komt lang niet altijd spontaan bij ons op, zeker niet als we erg vertrouwd zijn met het gebouw. Dan is het gebouw met zijn inrichting gewoon een gegeven. Maar toch is het goed die vraag serieus op te pakken. Want de inrichting van bijvoorbeeld een kerkzaal geeft echt een boodschap af. Een grote preekstoel onderstreept het gewicht van de predikant en de prediking. En vaste banken in rijen die allemaal dezelfde kant op staan, nodigen niet uit tot onderlinge ontmoeting. En zo zijn er veel elementen in de kerkzaal en in andere ruimtes die een boodschap vertellen.
Soms zie je in kerken een zeer gedateerde inrichting of kneuterige versieringen. Alsof de tijd er heeft stilgestaan. Soms is een kerk heel donker met weinig daglicht en dat brengt ook een bepaalde sfeer met zich mee. In mijn eigen kerk hebben we een massieve preekstoel en niet iets als een podium daar voor. Dat betekent dat wat op ‘de begane grond’ gedaan wordt, vaak voor velen niet goed zichtbaar is. Onwillekeurig geeft dat een signaal af. Kennelijk is het niet zo belangrijk wat daar ‘beneden’ gebeurt. Probeer zo eens te kijken naar de inrichting en de inventaris van het eigen gebouw. Zwijgend spreekt het toch vaak duidelijke taal.
Je kunt daarvoor ook buitenstaanders inschakelen: wat is hun eerste indruk van bijvoorbeeld de kerkzaal? Wilbert van Iperen geeft in het themanummer een mooie impressie van de zorgvuldige manier waarop in Barneveld is gezocht naar de herinrichting van het kerkgebouw dat gekozen is om samen in verder te gaan. Een zorgvuldige inrichting is ook eredienst!
Ook als de kerk niet dichtgaat, zou je een dagkapel kunnen overwegen
Het gebouw ook voor anderen?
Ik haal het artikel van Gerben van Dijk nog een keer aan. Hij liet de leden van de synode van de Protestantse Kerk scoren op deze uitspraak: ‘Zonder multifunctioneel gebruik zijn de meeste kerkgebouwen op termijn ten dode opgeschreven’. Een ruime meerderheid van de synodeleden was het daarmee eens. Ik ben bang dat die meerderheid ook wel gelijk heeft. Gebouwen kunnen zwaar op de begroting drukken. Het loont de moeite om eens te kijken naar de kosten van het gebouw als deel van de totale begroting van de gemeente. Is dat een gezonde verhouding? Voer daar eens een goed gesprek over.
De meeste kerkzalen worden 95% of meer van de tijd niet gebruikt. De vraag is natuurlijk of we dat erg vinden. Het kan zijn dat we vanuit eerbied voor de eredienst dat helemaal geen punt vinden. De kerk is tenslotte wel een Beth-el, een huis Gods. Maar toch is het goed na te denken over een meervoudig gebruik. Sommige gemeenten met een sterk missionair-diaconaal karakter stellen hun gebouw goedkoop ter beschikking aan initiatieven vanuit de buurt of bijvoorbeeld een repaircafé. Andere gemeenten hebben een wat meer commercieel verhuurbeleid waarin ze ruimer zijn in wie ze toegang bieden.
In het themanummer zagen we een heel creatief voorbeeld van gastvrijheid in Utrecht. De grote middeleeuwse Jacobikerk bood in coronatijd werkplekken aan in de kerk. Studenten en anderen konden zich inschrijven voor zo’n stille werkplek. De kerk zorgde voor koffie en thee en een predikant was vaak aanwezig in de gemeenschappelijke koffiepauze. Zo ontstonden ook verrassende contacten.
Nog weer heel anders is het pleidooi van Mees te Velde en Jan Borkent in het themanummer. Ze willen bij kerksluiting graag omwille van de omgeving een kapel behouden. Veel rooms-katholieke kerkgebouwen hebben zo’n dagkapel, maar bij protestantse kerken zie je het niet veel. Het is een mooi pleidooi, dat ik graag onderstreep. Maar ik zou het nog wat breder willen trekken. Want ook als een kerk niet dichtgaat, zou je zo’n dagkapel kunnen overwegen.
We gaan tegenwoordig zeker niet meer massaal op zondag naar de kerk, maar de behoefte aan verstilling, een heilige plek en persoonlijke spiritualiteit blijft. En wat is het dan mooi als er daarvoor een plek in de buurt is. Niet elke omgeving leent zich daar natuurlijk voor, maar zeker op drukkere plekken kan zo’n kapel een weldaad zijn. Elke gemeente zou eigenlijk gericht met de volgende vraag aan de slag moeten: hoe kunnen we ons gebouw op zo’n manier ter beschikking stellen aan anderen dat het spoort met onze visie en missie en dat die anderen daar ook echt mee gediend zijn?
Wij blijken mensen ‘van de Weg’ te zijn, niet van de zitplaats…
Mensen van de Weg…
De eerste christenen worden ‘mensen van de Weg’ genoemd. We komen die aanduiding een paar keer tegen in het boek Handelingen. Ik vind dat een prachtige aanduiding die ons doet opstaan van onze zitplaats en ons mogelijk zelfs berooft van onze vaste stek. Mensen van de Weg zijn we, niet van de zitplaats.
Fascinerend in dit verband vind ik ook het visioen in Openbaring 21 waarbij Johannes vertelt in het nieuwe Jeruzalem geen tempel te hebben kunnen ontdekken. Hij lijkt dat met enige verbazing vast te stellen. Hij zal hebben gerekend op een gloednieuwe tempel, maar die blijkt er dus niet te zijn. God zelf is de tempel, is Johannes’ ontdekking (vs 22). Ik vind dat een belangrijke les voor wat je ons ‘gebouwenchristendom’ zou kunnen noemen. Het themanummer wijst op de schoonheid, de beleving en het belang van het gebouw en dat is terecht , maar het is goed om nu ook even aan de andere kant van de boot te gaan hangen. We kunnen ons ook te zeer hechten aan een gebouw.
Het begint met een wandelende God in de avondkoelte, op zoek naar mensen…
Geen tempel dus in het Jeruzalem van de toekomst. Het is ook niet begonnen met een gebouw. Het begint met een wandelende God die in de avondkoelte op zoek is naar zijn mensen: ‘Adam, waar ben je?’ Later is er die tent, dat mobiele heiligdom, bedoeld voor een volk dat onderweg is. Uiteindelijk komt die tempel er wel, maar onder protest van Godswege.
Als David in een paleis van cederhout woont, meent hij dat ook God een beter onderkomen verdient dan een tent. De profeet Nathan is het daarmee eens en zegt David dat hij zijn hart moet volgen: ‘ga maar bouwen’. Maar ’s nachts is het God zelf die Nathan terugfluit: ‘Zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de HEER: Wil jij voor mij een huis bouwen om in te wonen? Ik heb toch nooit in een huis gewoond, vanaf de dag dat ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! Al die tijd trok ik rond in tent en tabernakel. Overal heb ik met de Israëlieten rondgetrokken, en heb ik ooit aan een van de herders van Israël, die ik had aangesteld om mijn volk te weiden, gevraagd om voor mij een huis van cederhout te bouwen?” (2 Samuel 7:5-7).
De tempel komt er uiteindelijk wel, maar dit nachtelijke woord mag ons tot op de dag van vandaag blijven vergezellen. Met dank ook aan Jezus die eindeloos rondtrok als mens van de Weg. Zijn ontmoetingen in religieuze gebouwen – de tempel, synagogen – waren ook lang niet altijd de meest verheffende…
Sake stoppels is lector Theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Hij is tevens lid van de redactie van Ouderlingenblad.