Papegaaitje leef je nog
Ze zat een beetje eenzaam op het feestje. De vriendin van haar moeder had de Nederlandse nationaliteit gekregen en wilde dat graag vieren. Maar haar moeder had geen tijd om te komen en stuurde haar dochter.
Nadia noem ik haar hier, en ze is 9 jaar. Ik ken haar al haar leven lang en het begroot me haar daar zo te zien zitten. Haar leven is niet gemakkelijk, getekend door armoede en onzekerheid over een verblijfsvergunning, vele verhuizingen, ruziënde ouders die veel van haar houden, maar ja … Mij was gevraagd een toespraakje te houden voor de nieuwe Nederlandse.
Na afloop ging ik naast Nadia zitten. ‘Mooie spreekbeurt, ik kreeg er bijna tranen van in mijn ogen,’ zei ze tegen mij. ‘Waarom gingen jullie daarna zingen?’ ‘Tsja, niet iedereen durft een toespraak te houden, daarom heeft een mevrouw een lied gemaakt, zodat we samen aan de vriendin van je moeder kunnen laten horen dat we blij voor haar zijn.’
‘Ben je ook blij met mij?’ ‘Heel blij. Echt, altijd … ook als je boos bent of vervelend of verdrietig. Ik word altijd blij als ik jou zie.’ ‘Wil je dan ook een keer een spreekbeurt voor mij houden?’ ‘Dat is goed. Als er een keer iets speciaals in jouw leven gebeurt, dan ga ik een toespraak voor jou houden.’ ‘Over twee maanden word ik 10 jaar.’ ‘Dat is heel speciaal.
Hoe wordt ze groot in een buurt waar meisjes kwetsbaar zijn?
Wil je dat ik ook voor je zing?’ ‘Ja, maar niet dit lied. Dat ken ik niet, ik vond het moeilijk.’ ‘Dat snap ik, wat vind jij een mooi lied?’ ‘Vroeger, toen ik klein was, vond ik “Papegaaitje leef je nog” mooi. Dat zong ik vaak.’ ‘Dan ga ik op dat melodietje een lied voor jou zingen.’ ‘Was ik maar vast jarig.’
Op haar verjaardag vraagt ze of ik de ‘spreekbeurt’ wil houden tijdens de meidenclub op woensdag. Te midden van de prépubertjes zing ik (zenuwachtig) mijn lied. Zij zit met grote ogen en rode konen te luisteren. Na het lied is het stil. Ik geef haar de papieren, ze vouwt ze zorgvuldig op, staat op en stopt ze netjes in haar tas: ‘Katinka is altijd blij als ze mij ziet,’ mompelt ze. Het ontroert me. Hoe vindt ze haar weg als haar ouders de weg niet kunnen vinden? Hoe wordt ze groot in een buurt waar de ronselaartjes en loverboys kwetsbare meisjes juist wel gemakkelijk lijken te vinden?
Sociologe Lillian Rubin schreef ooit: een kind heeft één betekenisvolle ander nodig om te kunnen overleven. Als het thuis niet lukt, kan een buurvrouw, een meester of een muzieklerares die in je gelooft, de verbinding zijn met een leven waarin je in jezelf gelooft. Dat geeft enorm veel ruimte en hoop. Zou deze dominee die betekenisvolle ander durven te zijn? Ik heb mijn leven kunnen enten op een bron van liefde, zowel van mijn ouders als van een dragende God. Die liefde delen met een klein meisje is voor mij een vindplaats van humaniteit, voor haar misschien een houvast van kennen en gekend worden, van zijn.
Katinka Broos is pastor bij de Stichting Wijkpastoraat Rotterdam West.