Preekschets 1 Korintiërs 6:19,20
1 Korintiërs 6:19, 20
Vijfde zondag na Pinksteren
Of weet u niet dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die u ontvangen hebt van God, en weet u niet dat u niet van uzelf bent?
U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam.
Schriftlezing: 1 Korintiërs 6:12-20
Het eigene van de zondag
Op deze vijfde zondag na Pinksteren komt aan de orde de betekenis van de heilige Geest voor ons lichaam.
Uitleg
-
In de tekst gaat het om de fantastische realiteit van de inhabitatio: de heilige Geest woont in het lichaam van de gelovige als in een tempel. Eerder heeft Paulus deze inwoning betrokken op de gemeente (1 Kor. 3:16; vgl. ook Ef. 2:22). Nu op de gemeenteleden individueel. ‘Dit verschil tussen de gemeente in haar geheel en de individuele gelovigen mag zeker niet op de spits gedreven worden, alsof het eerste primair zou zijn ten opzichte van het tweede’ (Versteeg, 200-201). Oikei ontbreekt in de tekst, maar de vertaling ‘woont’ is in verband met ‘tempel’ terecht. De inhabitatio – vóór Pinksteren nog in belofte (vgl. Lev. 26:10-11; Ez. 37:27) – is nu tot vervulling gekomen door het relatief zelfstandige werk van de Geest.
-
Sprak Paulus in 1 Korintiërs 3:16 over de gemeente als tempel van de Geest naar aanleiding van ruzies over heerschappij binnen de gemeente, nu gaat het over ons lichaam als tempel van de Geest in verband met sexuele misdragingen van gemeenteléden. De apostel verweert zich, evenals in 1 Korintiërs 15, tegen de gnostische gedachte binnen de gemeente van Korinte, dat met betrekking tot het lichaam ‘alles toegestaan is’ (12), tot porneia, ‘ontucht’ (18) aan toe. ‘Als kenmerkend voor het gnostisch karakter van de dwaalleer, die Paulus in 1 Kor. 6,12-20 bestrijdt, is de overtuiging te noemen, die voor heel de Gnosis fundamenteel is, dat het lichaam evenals alles wat met de materie te maken heeft, het werk is van de (satanische) demiurg’ (Versteeg, 176, 393). Tegen deze depreciatie van het lichaam verweert Paulus zich hier met de kracht van een appellerende vraag: ‘Of weet u niet.?’ (tweemaal zelfs; vgl. 1 Kor. 3:16 en 6:15). ‘Juist tegenover iedere depreciatiegedachte is zelfs van een somatische gerichtheid van het werk van de Geest te spreken’ in de brieven van Paulus (Versteeg, 394).
-
Sooma is ‘de totale menselijke bestaanswijze’, ‘het menselijke “ik”’, ‘“das, was den Menschen zum Menschen macht”’ (A. Schlatter, bij Versteeg); ‘Daarom is het sooma maar niet beperkt tot het aardse leven, maar blijft het sooma ook in het eschaton, omdat de mens zelf blijft in het eschaton’ (zie 1 Kor. 15). ‘Het is duidelijk, dat dit spreken over het “lichaam” een Joods spreken is, dat ver verwijderd is van het Griekse spreken over het “lichaam”’ (Versteeg, 182). ‘Het werk van de Geest wil niet tot een ander mens-zijn brengen’, … ‘maar juist de scheppingsgave van het sooma tot haar doel brengen’ … ‘door het sooma te bevrijden uit de macht van de zonde’ (Versteeg, 394; vgl. ook Rom. 8:1-11).
-
Vanwege de inhabitatio van de Geest, die het geschapen lichaam als zodanig respecteert, restaureert en renoveert, kan Paulus nu spreken over de heiligheid van het lichaam als een tempel. Daar geeft de apostel hoog van op (vgl. Rom. 12:1)! Niet alleen, omdat ‘u de Geest ontvangen hebt van God’, maar ook omdat ‘u niet van uzelf bent. U bent gekocht en betaald’, waarmee de apostel het werk van de Geest aangeeft in relatie tot Kurios-Christus. ‘Gekocht en betaald’ duidt niet zozeer op de zwaarte van het offer van Christus, als wel hierop, dat met de betaalde prijs de Korintiërs zijn eigendom geworden zijn en zij Hem toebehoren, tot in hun totale lichamelijke bestaanswijze toe (Versteeg, 184). Er is nu een andere koning, die over hen heerst dan de zonde (Rom. 6:12vv).
-
Geheel in de lijn van deze paulinische waardering van het lichaam ligt Van Rulers mensvisie. Omdat het God te doen is om déze wereld als het eigenlijke, moet het ook de mens erom te doen zijn het aardse ‘met een oneindige positiviteit’ te doorleven. Het gaat daarbij om de stoffelijkheid, die wel anders, maar niet minder te waarderen is dan het geestelijke; om de lichamelijkheid, waarmee de christenheid veel moeite gehad heeft (o.a. Franciscus: ‘Broeder ezel’); de geslachtelijkheid, die ‘de meeste gloed geeft aan het aardse bestaan’; de gemeenschappelijkheid, dus: ontmoeting, verhouding, communicatie. Het aardse leven is ‘de volle, eigenlijke en goede werkelijkheid’. Er is niet en er kómt niet een andere, hogere wereld. Ook in de situatie van de totale verdorvenheid van de menselijke natuur – waarover Van Ruler met klemmende ernst kan spreken! – kan men ’nog ten volle van de stoffelijke werkelijkheid zeggen, dat zij zeer goed is’, ja: ‘de stof is heilig!’ Men kan daarom het hele leven ‘au fond alleen maar genieten’ en beleven als ‘luxe’ en ‘lust’, fruitio mundiet sui (Van Ruler, TWV, 9-31; Idem, Op gezag…, 1215). Men denke aan Van Rulers positieve waardering van de coïtus, ‘met name van de hartstocht, de zinnelijkheid, de wellust, welke daarmee gepaard gaan’.‘Wat doen volwassen mensen in het liefdeleven anders dan spelen, puur voor hun plezier? Aanvaardt men dit positief en bewust, dan staat men ineens totaal anders in de wereld. Men kan dan als geestelijk mens met lust kijken naar een voetbalwedstrijd en in het plezier, dat men – ook als men tegen de dood aanleeft – daarin heeft, een moment van heiliging vinden’ (Van Ruler, TWIII, 139-140). In het aardse leven ‘stoot ik staalhard op de schepping en zo op God’. ‘Ik word wel als zondaar geboren, maar m’n geboorte als zodanig heeft niets met de zonde te maken.’ ‘Zelfs de wedergeboorte heft de geboorte op geen enkele wijze op!’ (Van Ruler, TW VI, 12-13) ‘. de zonde is niet identiek met in het aardse leven te staan, maar wel met het daarin op een verkeerde wijze te staan.’, waarvan de Geest van Christus ons nu juist verlost (Van Ruler, TW V, 28).
Aanwijzingen voor de prediking
-
De inzet van de preek zal zijn een positieve waardering van ons lichaam. Daartegenover kan men wijzen op de huidige seksuele moraal, overmatig gebruik van alcohol, drugs, roken, enzovoort.
-
Het werk van de Geest na Pinksteren, de inhabitatio, is van een heel eigen aard. Van advent tot en met Hemelvaart gaat het om God, die mens geworden is. Maar sinds Pinksteren gaat het niet om de Geest, die de mens vergoddelijkt of vergeestelijkt, maar de mens weer als mens doet leven, tot in alle lichamelijkheid toe.
-
Het gaat nu om de waarde van de mens als lichaam. Het lichamelijke is nog werkelijker dan de geest. Het heeft, om zo te zeggen, grotere dichtheid van zijn. Wij hébben niet maar een lichaam. Wij zijn ons lichaam. De hele zichtbare, lichamelijke werkelijkheid is dienst aan God of ook rebellie tegen Hem. Het lichaam is het orgaan, het werktuig van de actieve, de dynamische mens. Daarmee handelen wij. De daad is altijd lichamelijk. Paulus wil de uitwendige, de gemeenschappelijke mens. Dat gaat door tot in de seksualiteit toe. Ook daarin wil God gediend worden.
-
Iedere depreciatie van het lichaam is uit den boze. Het lichaam wordt door het evangelie niet veroordeeld en afgeschaft, maar in de vereniging met Christus gereinigd en geheiligd tot tempel van de heilige Geest. Het is met ons lichamelijk bestaan als met een vervuilde Rembrandt. Het schilderij moet dan niet opnieuw worden geschilderd, maar gereinigd om in alle kleur en licht te gaan stralen. In de wedergeboorte sterft ons ego niet en ontstaat er niet een nieuw ego, maar ons ego moet wel door de dood heen om aan alle egoïsme te sterven om vernieuwd tot in alle lichamelijkheid te leven, tot in het eschaton toe (vgl. Joh. 12:24).
-
In de prediking komen de verwondering en verrukking naar voren over ons lichaam als tempel van God de heilige Geest.
-
Deze bijbelse pneumatische mensvisie heeft vele consequenties:
-
voor een zuivere beleving van seksualiteit, waarin wij ons lichaam en dat van een ander niet misbruiken tot eigen egocentrisch genot, maar beleven in liefde (1 Kor. 13)
-
voor de (ver)zorg(ing) van ons lichaam en de gehele gezondheidszorg. ‘Zit daar niet achter de zeer positieve joodse en christelijke gedachte, dat de wereld, de schepping, wij mensen er mogen en moeten zijn – geheeld, gaaf, nieuw en dat de ziekte en ook de dood niet het laatste kunnen zijn? Wie gelooft in God, die deze wereld en ons menselijk bestaan heeft gewild, gaaf of verlost en weer hersteld, is optimist’ (Rebel, 72-73).
-
Liturgische aanwijzingen
Schriftlezingen: Hooglied 1:9-2:7; 4:1-15; 6:4-12; Marcus 10:1-12; Romeinen 8:1-11; 12:1-8.
Liederen: LB Psalm 71:4, 13, 14; 139:7, 8, 9, 14; Gezang 237:1, 2, 4, 6; 258:3; 323:3, 5, 8; 434:3, 4, 5; 473:1, 2, 3, 4, 5, 10; 487:2.
Geraadpleegde literatuur
J.P. Versteeg, Christus en de Geest. Een exegetisch onderzoek naar de verhouding van de opgestane Christus en de Geest van God volgens de Brieven van Paulus, Kampen 1971 (dissertatie); zie voor Van Ruler: schets 28 juni en idem, Op gezag van een apostel, Nijkerk 1971; Jac. J. Rebel, Een ander mens. Ontmoetingen met zieken, Kampen 1995.