Preekschets 1 Samuël 2:10b – Epifanie
1 Samuël 2:10b
Epifanie
‘De Heer spreekt recht over heel de aarde, hij geeft macht aan de koning die hij kiest en verhoogt het aanzien van zijn gezalfde.’
Schriftlezing: 1 Samuël 2:1-10
Het eigene van de zondag
De tijd van Epifanie slaat een brug tussen kerst en Pasen. Wie is Hij toch, die Jezus? Vanaf zijn prilste begin is Jezus openbaring van God de Vader, zijn Gezalfde, de messiaanse Koning van Godswege, die zijn roeping trouw blijft, in wie de Heer zijn volk nabij is en zich openbaart als de Barmhartige, die recht en gerechtigheid doet.
Dit jaar zullen we niet de gebruikelijke verhalen lezen, maar de messiaanse Koning en zijn roeping volgen vanuit het Oude Testament tot op zijn openbaring in Christus. Jezus heeft zelf gezegd: ‘Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd, dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat in vervulling moest gaan’ (Luc. 24:44). Lucas introduceert Jezus aan het begin van zijn optreden met het profetisch woord van Jesaja als Gods Gezalfde: ‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd’ (Jes. 61:1; vgl. Luc. 4:14). Het thema van deze vier zondagen van Epifanie luidt daarom: de Heer wordt openbaar in zijn Gezalfde en demonstreert in de handel en wandel van de gezalfde Koning zijn heilswil en heilsweg.
Uitleg
Samuël wordt in de rabbijnse traditie gerekend tot de eerste profeten. De inhoud van de boeken Samuël wordt gezien als een profetische geschiedenis, waarvan achtergrond en perspectief getekend worden door de afsluitende woorden van het boek Rechters, waarop zij in de Hebreeuwse canon direct aansluiten: ‘De volksvergadering van de Israëlieten weid ontbonden. Ieder keerde terug naar zijn eigen grondgebied, elk naar zijn eigen stam en zijn eigen familie. In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was’ (Recht. 21:24-25). Vanwege die chaotische situatie ontstaat het verlangen naar een toekomst waarin de chaos overwonnen wordt. Zo staat in de boeken Samuël en dus ook in het lied van Hanna het messiaanse koningschap in Israël centraal.
Het lied van Hanna illustreert hoe een geloofslied, gebruikt in de tabernakel- of tempelcultus, van context wisselt zonder zijn oorspronkelijke betekenis te verliezen, wanneer het wordt toegepast in de persoonlijke levenssfeer. Het lied geeft die persoonlijke levenssfeer een plaats in het bieder perspectief van de samenleving, waarvan Hanna deel uitmaakt. Zij spreekt weliswaar haar dank en geloof uit om de overwinning van haar eigen kwetsbare positie en bedreigde toekomst als onvruchtbare en kinderloze vrouw, maar bovenal zingt zij Gods toekomst tegemoet vanuit de bedreigde en kwetsbare positie van heel het Godsvolk. In de geboorte van haar zoon herkent zij Gods barmhartigheid voor haarzelf en zijn volk. Haar toekomst en Israëls toekomst zijn niet maakbaar, maar een gave, een geschenk-om-niet van Godswege. Telkens als in de Schrift een onvruchtbare vrouw een kind baart, vindt er een positieve wending naar de toekomst in de geschiedenis van Israël plaats. Ook uit Hanna, de onvruchtbare vrouw van Elkana, wordt een zoon geboren, die aan Israëls geschiedenis een nieuwe wending, nieuwe impulsen en een nieuwe toekomst geeft. Zij staat daarmee in de lijn van de andere onvruchtbare moeders van Israël, zoals Sara, Rachel en de moeder van Simson.
Hanna zingt over een heilvolle toekomst met woorden gewijd aan Gods Gezalfde, de Koning, die er in haar dagen nog niet was. De geschiedenis van het koningschap in Israël vangt echter niet aan, zoals men verwachten zou, met de geboorte van een koningskind, maar met de geboorte van een profeet. Immers, de koning, geroepen om Gods wet te volbrengen en zijn wil te doen, heeft iemand nodig die Hem voortdurend voorhoudt wat die wil inhoudt. Hanna spreekt in haar lied als de verpersoonlijking van het beschimpte en bedreigde en zich steeds van God afkerende Israël, dat telkens weer andere góden naloopt en zich zo onder hun verstikkende invloed stelt, maar als zijn situatie wanhopig wordt zich zijn God herinnert en tot Hem zijn klacht over zijn bedreigde en kwetsbare positie uitschreeuwt en roept om toekomst. Zij opent zich voor Gods toekomst. Voor haar momentele schande en hopeloosheid – zonder de eer en zekerheid van kinderen – zoekt zij haar heil niet langer bij haar man, Elkana, maar bij de Heer: ‘Heer van de hemelse machten, ik smeek u, heb toch oog voor mijn ellende. Denk aan mij, uw dienares, en vergeet mij niet. Schenk mij een zoon, dan schenk ik hem voor zijn hele leven aan u…’ (1 Sam. 1:11).
Haar vraag om een zoon is niet alleen gericht op uitredding uit haar eigen kwetsbare positie tegenover Peninna, de bijvrouw van Elkana, die wel kinderen heeft en haar sart en treitert om haar kinderloosheid (1:6, 7), en ook niet op haar eigen toekomst alleen, die met de geboorte van een kind in sociaal opzicht verzekerd zou zijn. In haar lied neemt zij de schande van Israëls onvruchtbare verhouding tot God op zich en roept om toekomst voor heel het volk, dat na de dood van Simson, de laatste rechter die nog een bevrijdingsstrijd voert, uiteenvalt. Daarbij wordt het verbond van God met het volk en van de stammen onderling verbroken. Vanaf dat moment luidt het adagium: ‘Ieder voor zich’ (vgl. Recht. 21:24). Maar nu wordt er een kind geboren, een zoon die uitredding zal brengen en hoop voor de toekomst, Samuël (van de wortel sja’al, vragen, wensen, verlangen [1 Sam. 1:28; vgl. vv. 17, 20, 27], de sjaoel van Hanna, die zij zich van Godswege wenste en aan God toewenste).
Dit toekomstperspectief van bevrijding en uitredding, dat ondanks de ontrouw van het volk zal doorzetten in Israëls geschiedenis, vervult Hanna met vreugde en moed voor de toekomst. Daarom draagt zij het hoofd omhoog (vs. 1). God immers is trouw aan zijn verbond. Er is geen God als Hij. In vers 2 klinkt de ene belijdenis van Israël door (Deut. 6:4): ‘De Heer, onze God, de Heer is de enige!’ Op deze belijdenis steunt heel het lied van Hanna. De God van het verbond wordt gesteld tegenover de afgoden van Israël: geen is heilig en uniek als de Heer, geen god is een rots en toevlucht als onze God. Hij is él dedth, de alwetende God, die rechtspreekt over de goddelozen (vs. 3), want zij stellen zichzelf of andere góden in zijn plaats. De Heer weegt hun grote woorden en trotse daden en stelt orde op zaken in de chaos die zij aanrichten. Hij roept een halt toe aan hun egoïstische levenshouding: ‘Ieder voor zich.’ Tegenover hen kiest Hij partij voor de zwakken: de wankelmoedigen, de hongerlijders en de onvruchtbaren. De verhoudingen worden omgekeerd: de sterken kwijnen weg, maar de zwakken worden opgericht. Zij krijgen een ereplaats onder de edelen (vs. 4-5 en 8). God grijpt in door de komst van een kind. Zo herstelt Hij het verbond van Hem met zijn volk en van de volksgenoten onderling. Het leven is geen maaksel van mensenhanden; het is niet te boetseren naar de wil van de sterksten. Integendeel, het leven is een gave van de Heer. Hij staat aan het begin en einde van het leven en aan de deur van het dodenrijk om daarin te doen neerdalen en van daaruit te laten opkomen (vs. 6). Hij heerst over economie en sociale status (vs. 7). De steunpilaren waarop de aarde rust zijn immers van Hem, Hij is de Schepper van het al en zijn scheppingskracht blijft. Hij is de enige die Israël kan herstellen en toekomstperspectief kan bieden (vs. 8). God is trouw aan wie op Hem vertrouwen: Hij behoedt hen op hun levenspad, maar wie Hem afwijzen, gaan ten onder in het duister, dit is de dood als een toestand van afgesneden zijn van de Heer. Menselijke kracht kan daar niets tegenoverstellen (vs. 9). Gods wijsheid en kracht gaan oordelend over de aarde en alle menselijke eigenwijsheid wordt ontmaskerd en alle ogenschijnlijke kracht gebroken. De mens die tegen God opstaat, zijn plannen wil doen mislukken, die behoort tot de vijanden van Hanna én van de Heer, met wie die mens te doen krijgt: het werk van zijn eigen handen zal hij zien afbrokkelen. Maar het aanzien van zijn gezalfde koning verhoogt Hij en Hij geeft hem macht. Zo zegent de Heer heel het volk onder de koning van zijn keuze, die – gezalfd met zijn Geest – zich net als de Heer zelf ontfermt over de zwakken. Als God deze door Hem gewenste en gezalfde koning zegent, zal ook Hanna zelf met heel het volk gezegend zijn.
Samuël, het van God gevraagde kind, groeit op in het heiligdom van de Heer tot een man van God met de trekken van een priester (l:21vv.), profeet (3:19-20) en rechter (7:15). Zijn leven, zijn handel en wandel met de HEER, is erop gericht Israël het messiaanse koningschap te brengen, een koningschap onder God, door Hem begeesterd en gezegend en waar het volk Hem om vraagt, te beginnen met Hanna.
Aanwijzingen voor de prediking
Hanna is in dit tekstgedeelte de voor de hand liggende figuur voor de gemeente om zich mee te identificeren. Het is verstandig het lied en de context te lezen in zijn symbolische betekenis: de onvruchtbare die vruchtbaar wordt voor het Koninkrijk van God en leeft met het hoopvol perspectief van het koningschap van de Messias, Gezalfde van de Heer. Alleen wanneer je zo leest, sluit het geheel zich niet voor de onvruchtbare vrouwen en mannen in de gemeente, die niet zoals Hanna toch nog een kind hebben gekregen, ook al hebben ze er God op hun blote knieën om gesmeekt. Identificatie met Hanna is dan voor iedereen mogelijk en een uitermate inspirerende oefening bovendien! Zij is een geloofsheldin van formaat en daarmee aartsmoeder van alle gelovigen. Haar voorbeeld vraagt om navolging.
Met Hanna mogen wij in geloof de weerbarstigheid van het leven weerstaan, in geloof de eigen toekomst in Gods hand leggen, en in geloof groots leren denken over die toekomst. Zo zullen ook wij vruchtbaar worden voor Gods Koninkrijk en toekomstperspectieven openen die ver dragen in tijd en betekenis voor onszelf en anderen, en – God weet – voor heel zijn volk. Met Hanna mogen wij in geloof over de grenzen van het eigen, kleine bestaan met zijn moeilijkheden en verdriet heen leren kijken om nieuwe perspectieven te ontdekken en uitzicht te krijgen op Gods Gezalfde, de Koning, die eens en voorgoed onze onvruchtbaarheid geneest en voor ons Gods grote Toekomst opent. Zoals voor Hanna het geloofslied, aangereikt door de cultus, haar boven haarzelf en haar eigen kleine bestaan uittilde en plaatste in het corporatieve toekomstperspectief van het Godsvolk, zo kunnen ook de woorden en liederen van Schrift en traditie ons over de grenzen van ons eigen kleine bestaan heen dragen en nieuwe perspectieven voor ons openen, die ons begeesteren en vervullen met geloof. Dat is een grote uitdaging, want Hanna’s corporatieve houding laat zich niet verenigen met de individualistische levenshouding van de hedendaagse westerse mens. En haar afhankelijkheid van de Heer staat haaks op de onafhankelijkheid van mensen die leven in een cultuur waarin de wetten van techniek en economie gelden: alles is maakbaar en alles is te koop. Zo leert de moderne mens zich een eigen wereld te scheppen. En het individualisme dringt hem zichzelf daarin tot middelpunt uit te roepen. In plaats van aan zijn omgeving bij te dragen, probeert hij daaruit zoveelmogelijk voordeel voor zichzelf te halen. Deze enge, gesloten, op zichzelf gerichte kijk op het bestaan biedt geen opening voor een grootse toekomst, die herstel en vernieuwing teweegbrengt in de wereld waarin en voor de mensen met wie wij leven.
Liturgische aanwijzingen
Psalm 72 (deze koningspsalm wordt in de lutherse traditie op de zondag van Epifanie gezongen als introïtus); 121; LvdK Gezang 9; GvL 409; ZG III 30, III 41, IV 61, V86, VI 2.
Geraadpleegde literatuur
Alle referenties in deze studie komen uit de Nieuwe Bijbelvertaling 2004. K. Deurloo, E. van den Berg, P. van Midden, Koning en tempel, Kleine Bijbelse Theologie II, Kampen 2004; G. Jankowski (vert. K. Kok), ‘Het Lied van Hanna’, in: Werkschrift, jrg. 8 (1987), no. 3; R.W. Klein, 1 Samuel, WBC 10, Texas USA, 1983; W. van der Meer, ‘De lofzang van Hanna, 1 Samuël 2, 1-10’, in: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, jrg. 76 (1976), no. 4; G. von Rad, Theologie des Alten Testaments II, Die Theologie der profetischen Überlieferingen Israëls, Munchen 19879.