Preekschets 1 Samuël 8:6-7
1 Samuël 8:6-7
Eerste zondag na Epifanie
Samuël vond het ontoelaatbaar dat ze om een koning vroegen. Daarom richtte hij een gebed tot de Heer, maar die antwoordde: ‘Geef gehoor aan de stem van het volk, aan alles wat ze je vragen. Jou verwerpen ze niet. Ze verwerpen juist mij als hun koning.’
Schriftlezing: 1 Samuël 8
Het eigene van de zondag
Zie zondag 7 januari Epifanie.
Uitleg
Samuël, het van God gevraagde kind, de sjaoel (van de wortel sja ’al, vragen, wensen, verlangen [1 Sam. 1:28; vgl. vv. 17, 20, 27]) van Hanna, groeit op in het heiligdom van de Heer tot een man van God met de trekken van een priester (1:21vv.), een profeet (3:19-20) en een rechter (7:15). Zijn leven, zijn handel en wandel met de Heer, is erop gericht Israël het messiaanse koningschap te brengen, een koningschap onder God, door Hem begeesterd en gezegend en waar het volk Hem om vraagt.
Na een lang en bewogen leven geeft Samuël, wat zijn werk als rechter betreft, het stokje over. Zijn zonen Joël en Abia zwaaien nu de scepter in Israël. Maar zij volgen het voorbeeld van hun vader niet. Ze zijn rechters die Gods wet en recht niet dienen maar zichzelf (8:1-3). Met deze twee judassen, verraders van Gods recht en wet, gaat lsraëls geschiedenis niet verder, maar met twee messiassen, Saul en David, koningen die Samuël in opdracht van de HEER zalven zal. In zijn rechtsgevoel aangetast komt het volk in verzet tegen de zonen van Samuël. Omdat Samuël God en het volk nog wel dient als priester en profeet gaan de oudsten naar hem toe en vragen hem in de plaats van zijn zonen een koning aan te stellen, zoals de volken rondom. Samuël vond dat echter ontoelaatbaar, maar God wenst aan die vraag gehoor te geven. De vraag om een koning is op zich geen zonde, maar het soort koning dat Israël zich wenst, maakt die vraag tot een probleem (vv. 6-9).
Mozes spreekt al over een koning in Deuteronomium 17:14-20. Deze koning moet anders zijn dan de heidense koningen. Vóór alles moet hij door God gewenst, gekozen zijn, een Saul, een sjaoel van de Heer. Hij moet al zijn aandacht geven aan het bestuderen van de Thora, het wetboek, van God. Zo zal hij ontzag leren hebben voor de Heer, zijn geboden leren onderhouden door ze te doen en nooit daarvan af te wijken. Hij mag zichzelf niet meer achten dan het volk. Daarom mag hij geen vreemdeling zijn, maar moet hij uit het midden van Israël komen en het volk leiden als een primus inter pares met gevoel voor recht en gerechtigheid en bereid zich te identificeren met de kleinen en de zwakken. Zo’n Koning is God zelf voor zijn volk, daarom wenst Hij zich zo’n koning voor Israël. Maar het volk is niet geïnteresseerd in een koning naar Gods model. Zij willen gelijk zijn aan de volken om hen heen (vs. 20), terwijl zij toch geroepen zijn om anders te zijn, als openbaring van God en zijn wil (Deut. 7:6 en 14:2). Samuël was de sjaoel van Hanna, de zoon waar zij innig naar verlangde, waar zij God om vroeg en die zij Hem toewenste als zijn priester en profeet, zijn rechter en koningmaker. Saul is de koning waarnaar het volk verlangt, de sjaoel van het volk (vv. 5 , 10, 18, 22 en 12:13). Het volk krijgt waar het God om vraagt.
Saul lijkt aanvankelijk in zijn bescheiden komaf en zijn verlegenheid (9:21 en 10:22, 27) wel op een eerste onder gelijken, maar al gauw ontpopt hij zich als een koning zoals die van de volken rondom: hij doet wat hem goeddunkt en blinkt op het moment suprème uit in gebrek aan geloof en dientengevolge in ongehoorzaamheid (13:6-14 en 15:3 en 8w.). Met lsraëls keuze voor een koning naar heidens model, groot, sterk en machtig – ook al gaat dit ten koste van eigen vrijheid en bezit (8:1018) en leidt dit tot Egyptische toestanden van slavernij – wijst het volk God als koning af (vs. 7 en 12:12 en 9, vgl. wat Mozes zegt in zijn loflied op God, de Koning in Ex. 15:17-18). De Israëlieten vallen niet voor een rechtvaardige koning, die betrokken is op de armen en verdrukten onder zijn volk, zij kiezen niet voor wat er leeft in zijn hart, maar voor zijn uiterlijk, zijn rijzige gestalte – met kop en schouders steekt hij boven het volk uit (1 Sam. 9:2) – en voor de macht die hem door het koningschap toegemeten wordt en die op hen zal afstralen.
Ter wille van zijn grote naam laat God zijn volk niet in de steek en aanvaardt Hij zijn keuze (vs. 6, 22 en 12:19-22). Hij verkiest zich Saul als tussenkoning (10:24), om zijn volk voor te bereiden op de komst van de koning naar zijn hart. Saul zal er als koning niet alleen voor staan. Hij hoeft niet op eigen kracht het volk te leiden. God doet de wegen van Saul en Samuël kruisen, zodat de profeet de koning kan onderlichten (9:25) en hem kan zalven in Gods naam (10:1). Zo wordt de ezelinnenhoeder Saul, Israël tot messias-koning en verlosser van Godswege in een tijd van oorlog en strijd met de volken rondom (ll:llvv. en 14:47-52). Maar de gezalfde van de Heer verspeelt zijn koningschap-onder-God door ongehoorzaamheid, ontkenning en verwerping van God als Koning boven hemzelf (13:1-15 en 15:1-35). Hij op zijn beurt wordt daarom door God als koning van zijn volk verworpen (13:13-14 en 15:26-29). Door deze koning kan de hemelse Koning zich niet aan zijn volk openbaren als de Barmhartige. In Sauls handel en wandel worden Gods heilswil en heilsweg niet onthuld, maar verduisterd.
Aanwijzingen voor de prediking
Kerngedachte is de opdracht van de messias-koning. In hem wil de Heer zijn volk nabij zijn en zich aan hen openbaren als de Barmhartige die recht en gerechtigheid wil. In de handel en wandel van zijn gezalfde wil de Heer voor zijn volk zijn heilswil en heilsweg onthullen. Saul is Gods gezalfde, maar hij blijft niet bij zijn opdracht. Net zoals het volk, tegen zijn roeping in, wil zijn als de volken rondom, zo vervalt koning-messias Saul tegen zijn roeping in tot een heidens koningschap, dat niet in dienst staat aan de Heer, maar aan de koning zelf.
In het volk Israël en zijn koning, Saul, wordt ons een spiegel voorgehouden: ook al staan wij in een verbondsverhouding tot de HEER, toch vervallen wij mensen telkens weer in ontrouw aan onze roeping. In onze gemeenten vandaag lijdt jong en oud aan deze gedragsstoornis: wij willen niet opvallen en geen verantwoording hoeven afleggen voor ons doen en laten aan de mensen om ons heen. Ook wij zijn het liefst zoals de anderen. Opgaan in de massa is verreweg het aantrekkelijkst. Met dat verlangen op de anderen te willen lijken geven we iets wezenlijks uit handen: lijken op God en daarmee gestalte zijn van zijn barmhartigheid, recht en gerechtigheid in een wereld die om erbarmen schreeuwt en bezwijkt onder onrecht en ongerechtigheid. Immers, als onze blikrichting afdwaalt naar de ander, verliezen we het zicht op de Ander. Als wij de ander tot leidsman in het leven verkiezen, verwerpen we de Heer als Leidsman en Koning over ons leven.
Al hebben volk en gezalfde God als hun Koning verworpen, Hij geeft zijn koningschap niet uit handen. Hij regeert door al willen zij er niet van weten. Over hun hoofden heen brengt Hij mens en wereld tot zijn bestemming. God, de Heer, geeft toe aan Israëls roep om een koning zoals de volken rondom hebben. Hij aanvaardt Saul als koning, niet omdat Hij niet anders kan, maar omdat Hij het zo wil. Israël moet leren hoe het is te leven zoals de heidense volken rondom waarop zij zo graag willen lijken en onder het juk van een koning die zich als een heiden gedraagt: hij dwingt hun zonen tot dienst in zijn leger, op zijn akkers en in zijn wapenfabrieken, dwingt hun dochters te werken in zijn huishouden, hij onteigent hun landerijen om die aan zijn hovelingen te geven, dwingt belastingen af van de vrucht van akker en stal, om zijn hovelingen en ambtenaren te betalen, hun beste arbeidskrachten – mens en dier – neemt hij hun af om ze voor hemzelf te laten werken, ja, het volk zelf moet hem dienen in plaats van dat hij zijn volk dient.
Zal God anders handelen met ons, wanneer wij ons van Hem afwenden en ons heil bij anderen zoeken in plaats van bij Hem?Het is belangrijk wie wij ons tot idool en koning verkiezen. Op wie we willen lijken, met diens geest worden wij vervuld en we leren dienovereenkomstig te handelen. Elk die de Heer toebehoort en op Hem wil lijken, wordt gezalfd met zijn Geest. Zo leren wij in zijn geest te handelen, niet als marionetten maar als mensen met inzicht in Gods wil en recht en met een vrije keuze ons daar van harte naar te voegen of de andere kant uit te kijken.
Saul is en blijft Gods gezalfde. Zijn opdracht is het Gods barmhartigheid en recht gestalte te geven ten overstaan van zijn volk. Maar deze messias-verlosser heeft geen geduld voor religieuze zaken die de verbondsverhouding met de Heer bevestigen en hem als koning over Israël afhankelijk stellen van de Verbondsgod als Koning boven hem. Hoe waardevol Saul als krijgsman-koning voor Israël ook geweest is – hij voerde immers vele oorlogen met de vijanden van het volk en bevrijdde het van hun tirannie – zijn koningschap is om zijn afwijzende houding afgesneden en zonder betekenis gebleven voor Gods Toekomst. Israël heeft zich blindgestaard op de macht en daadkracht van de heidense koningen en heeft het koningschap van God ingeruild voor het koningschap van Saul. Saul zelf heeft van meet af aan te klein gedacht over zichzelf om het aan zijn God over durfde laten van hem een machtig en daadkrachtig koning te maken, die niet alleen betekenis zou hebben voor het koninkrijk Israël maar tevens vruchtbaar zou blijken voor het Koninkrijk van de HEER. Hij heeft zich in zijn volle lengte opgericht om zichzelf als koning waar te maken en te handhaven. Het koningschap van Gods gezalfde is het koningschap van Gods barmhartigheid of het is niets. Koningschap als dat van Saul, dat zich niet richt op dienst aan de Heer en zijn Rijk, reduceert zichzelf tot niets.
Onze roeping en opdracht is geen andere dan die van de messias-koning of van zijn volk, namelijk anders zijn, op God lijken, Hem aan de mensen openbaar maken als de Barmhartige, die recht en gerechtigheid wil, in onze handel en wandel met de Heer zijn heilswil en heilsweg onthullen. De vervulling van die opdracht maakt ons vruchtbaar voor het Koninkrijk van God, ziet uit op de verre horizon van Gods grote Toekomst, reikt ver voorbij onze levensdagen tot in een ruimte van tijd en eeuwigheid, die zich niet meten en niet denken laat.
Hier haken we weer aan bij wat vorige week gezegd is over het geloofslied van Hanna, dat op 7 januari gelezen is. ‘Met Hanna mogen we in geloof over de grenzen van ons eigen, kleine bestaan met zijn moeilijkheden en verdriet heen leren kijken om nieuwe perspectieven te ontdekken en uitzicht te krijgen op Gods Gezalfde, de Koning, die eens en voorgoed onze onvruchtbaarheid geneesten voor ons geloofsoog Gods grote Toekomst opent.’
Liturgische aanwijzingen
LvdK Psalm 98:8; Gezang 304; ZG III 41, V 86, Awn IV 6.
Geraadpeegde literatuur
K. Deurloo, E. van den Berg, P. van Midden, Koning en tempel, Kleine Bijbelse Theologie II, Kampen 2004; R.W. Klein, 1 Samuel, WBC 10, Texas USA, 1983; G. von Rad, Theologie des Alten Testaments I, Die Theologie der geschichtlichen Überlieferungen Israëls, München 199210; ibid., Theologie des Alten Testaments II, Die Theologie der profetischen Überiieferingen Israëls, München 19879; W. Visscher, Das Christus Zeugnis des Alten Testaments II, Die Propheten, erste Hälfte, Die Frühere Propheten, Zürich 1942. Alle referenties in deze studie komen uit de Nieuwe Bijbelvertaling 2004.