Preekschets 2 Korintiërs 5:15a,16b
![Prediking-[2;1,-edit]](https://www.theologie.nl/app/uploads/2021/11/Prediking-21-edit.jpg)
Een zondag voor de bevestiging van ambtsdragers
‘En Hij is is voor allen gestorven.’
‘Zo kennen wij vanaf nu niemand naar het vlees.’ (Herziene Statenvertaling)
- Bijbelgedeelte: 2 Korintiërs 5:11-18
- Preektekst: 2 Korintiërs 5:15a,16b
- Thema: Gezag komt voort uit gezindheid
Liturgisch kader
Deze preekschets is geschreven voor een dienst met het bevestigen van ambtsdragers. Ook voor een startzondag is de schets geschikt vanwege de thematiek dat we allemaal de gezindheid van Christus kunnen uitstralen: in dienstbaarheid aan en getuigenis in de samenleving.
Uitleg
Achtergrond
De tweede brief aan de Korintiërs is een brief die is geschreven naar aanleiding van een eerdere, verloren gegane brief. Paulus staat in het spanningsveld tussen Grieks en Joods denken: zeker voor die tijd was hij een wereldburger. Vooral Korinte was een problematische gemeente. Deze brief is zowel een antwoord aan Titus vanuit de gemeente van Korinte als een verder uitwerken van Paulus’ visie op het apostelschap. De nadruk van deze uitwerking ligt op het `verzoend zijn’ met Christus. De doorgaande worsteling met de Judaïsten en de uitwerking van het apostelschap van Paulus bepalen daarmee de inhoud van deze brief.
1 Korintiërs 15 en 2 Korintiërs 5 zijn het hart van Paulus’ christologie. Hij verwijst daarbij ook naar de brief aan de Romeinen en naar de kleine brieven. De opstanding is het hart van Gods plan met de schepping en het lijden moet in dat licht worden verstaan, niet het lijden staat centraal maar de Verrezene! Het lijden is instrumentaal in Gods plan van verlossing, maar de Opstanding is het centrale heilsfeit.
Ook als Farizeeër beleed Saulus al de verwachting van de komst van de Messias, het herstel van Israël, de vernietiging van de vijanden ervan en de komst van het koninkrijk van God. Daardoor was zijn eschatologie zowel apocalyptisch als rabbinistisch van aard (olam hazzeh en olam habbah). De christologie van Paulus vloeit dus voort vanuit zijn al ontwikkelde visie op het koninkrijk van God! Hem werd de Opgestane getoond, niet een lijk, maar Iemand die als Overwinnaar zit aan de rechterhand van God de Vader! Het lijden wordt daarmee vanuit het perspectief van de overwinning beschouwd. Een Paulinische theologie die uitsluitend wil spreken over het plaatsvervangend lijden doet daarmee aan Paulus zelf tekort; het is slechts een onderdeel daarvan. Ook Karl Barth legt het accent op de opstanding: in het boek ‘Die Auferstehung der Toten’ (commentaar op 1 Korintiërs 15) toont Barth aan, dat de vrijheid van mensen begint bij de opstanding. De opstanding uit de doden is de basis voor het einde van alle religieuze systemen, omdat zij geleefd moet worden. Volgens Barth moeten de brieven aan de Korintiërs dan ook vanuit de opstanding worden verstaan en daarmee ook vanuit onze opstanding tot nieuw leven in het hier en nu. Paulus ontleent daarmee zijn gezag als apostel rechtstreeks aan de opgestane Heer.
Inleiding tot de tekst
Hoofdstuk 5 staat in de context van de worsteling rondom het geroepen zijn door Christus, het apostelschap van Paulus in dienst van de Verrezene. Dat apostelschap en daarmee Paulus’ gezag was omstreden en Paulus zet daarom zijn roeping nog eens haarfijn uiteen.
De tekst zelf
Vers 11
Vers 11 begint met een besef van het vrezen van de Heer. Deze vrees moet oudtestamentisch worden verstaan: diep besef hebben van Gods heiligheid. De Heer is bij Paulus nagenoeg altijd Jezus Christus. Grosheide’s mening dat die schrik uitsluitend slaat op de rechterstoel van Christus sluit niet aan bij het Oude Testament (Ladd). Ze heeft betrekking op de heiligheid van God, die schept en die roept! Het gericht (tribunaal) van vers 10 is een onderdeel van het vrezen van de Heer. Het Griekse voegwoord oun (daarom, dus) slaat dan ook terug op het hele gedeelte van 2 Korintiërs 3 – 5:10. Het vrezen van de Heer en het erkennen van het apostelschap van Paulus zijn verbonden en zijn zelfs deel van het argument!
Vanwege het kennen van de Heer en het besef van zijn heiligheid (dat gaat verder dan gericht) wil Hij mensen overreden. De Willibrordvertaling gebruikt hier ‘ontzag’, een woord dat beter de oudtestamentische betekenis van het vrezen van de Heer uitdrukt.
Kernwoord in vers 11 zijn de twee varianten van het werkwoord voor bekendmaken (verschijnen, veroorzaken dat iets gezien wordt). Perfecti in het Grieks hebben altijd te maken met een situatie in het heden ten gevolge van een handeling in het verleden. Passivi versterken dit zelfs; Paulus gebruikt dus de sterkst mogelijke uitdrukking, zodat zijn getuigenis helder is en voor iedereen zichtbaar.
Paulus appelleert daarbij niet alleen op het verstand maar op de gewetens (meervoud!) van de ontvangers van de brief. Geweten gaat verder dan alleen maar weten. Een geweten kan de noodzaak tot omkeer bewust maken.
De oprechte bedoeling van Paulus is openbaar voor God: ’naar ik hoop..’ Dit heeft in het Grieks een sterkere betekenis dan in het Nederlands. Het Engels vertaalt niet zelden ´I expect` (NIV, GNB). Dat drukt meer vertrouwen uit dan ‘hopen’.
Vers 12
Paulus gaat er van uit dat het mogelijk is veel vertrouwen te hebben in hem vanwege zijn gezonden zijn én vanwege zijn houding, ook innerlijk: roeping is een innerlijke drijfveer. Paulus is betrouwbaar.
Vers 13
De reden daarvoor wordt samengevat in de verzen 13 en14 door het herhaald gebruik van ´want, indien’. Engelse vertalers gebruiken meestal ‘if’ in dit vers. Bij uitzinnigheid: het is tot God, nuchter: het is voor de mensen. In het Nederlands is het woord ‘extase’ ermee verwant. In ieder geval zijn het verschijnselen, die door de buitenwereld niet worden begrepen. Bondig zet Paulus dat neer, waardoor zijn argument nog krachtiger wordt: simpel een datief ‘voor God’ én ‘voor jullie’
Verzen 14 en 15
Lastiger zijn de verzen 14 en 15. Deze verzen worden door Ladd wel de kern van Paulus’ theologie genoemd, samen met de brief aan de Romeinen (Hoofstukken 1-8) en 1 Korintiërs 15. Uitzinnig zijn voor God of bij zinnen ter wille van mensen heeft te maken met sterven en opstanding voor allen. Het gestorven zijn met Christus is dus blijkbaar niet het enige argument, maar vooral de verbinding met de opstanding. Paulus benadrukt de feitelijkheid van zowel zijn roeping als de feitelijke situatie van mensen die leven en sterven voor God. Kruis en opstanding en roeping zijn met elkaar verbonden, meer nog dan plaatsvervanging door het kruis ten behoeve van ons. Het gaat om roeping in de wereld. Dit thema wordt vervolgens uitgewerkt in de verzen 16 en 17.
Verzen 16 en 17
Het kernwoord hier is het Griekse ‘sarks’, het lijfelijk kennen. Dat is nu zelfs een onmogelijkheid geworden voor hen, die Christus persoonlijk zouden hebben kunnen kennen. Niemand mag meer worden aangezien naar zijn of haar uiterlijke verschijning; het gaat om het mens zijn in Christus, dus in verbinding met de Opgewekte. Paulus’ roeping werd betwist; ook die mag niet meer naar zijn uiterlijke kwaliteiten beoordeeld worden. Maar hij gaat verder; hij laat dit ook slaan op de verhouding tussen volgelingen van Christus onderling. Geen uiterlijkheden, maar de verhouding met de Verrezene. Vergelijk ook vers 12, goed weer te geven met het woord ‘uiterlijkheden’.
De vraag is dan natuurlijk, hoe Hij dan wél aanwezig is; het antwoord staat in vers 17: zo (indien) iemand in Christus is, niet in de zichtbare Christus en al helemaal niet in de veronderstellingen die mensen van Hem hebben, maar in de Opgewekte zelf en zijn glorie, is iemand een nieuwe schepping! Niet de wet, niet uiterlijk vertoon, maar de inwoning van de levende Heer. Vernieuwing wordt zichtbaar in verzoening, want in verzoening telt uiterlijk vertoon en macht niet meer.
Vers 18
Want alles is uit God, die ons verzoend heeft met Hemzelf door Christus. God zelf is de Auteur van de Verzoening. In God zelf is niets te verzoenen. Hij is de Initiator en Auteur in het verzoeningsproces is tussen Hem en mensen. De Heidelberger leert dat de heilige Geest ons de Christus deelachtig maakt en ons zo tot vernieuwing brengt! En ons – mensen die een nieuwe schepping zijn – heeft hij het ambt van de verzoening gegeven, Paulus als apostel! De verzen 18 en 19 worden met elkaar verbonden door een uitdrukking die het beste kan worden weergegeven met het moderne ‘namelijk’. Eerst algemeen: de wereld verzoenende met zichzelf door Christus, niet toerekenend hun overtredingen, dan specifiek: gegeven aan ons het woord der verzoening.
‘Woord’ heeft hier Joodse draagkracht: woord en daad, dabar, zoals verzoening ook een Joods begrip inhoudt: het rechtstellen van relaties. Blijkbaar beschouwde Paulus zijn roeping ook als het in der daad stellen van verzoening, precies omdat hij een nieuwe schepping is zoals andere volgelingen van Christus. Zo mag hij anderen daarin voorgaan en is hij ambassadeur van de opgestane Heer. Het is een smeekbede in de vorm van een opdracht: wordt verzoend! Hij (Christus) werd tot zonde gemaakt, niet ten behoeve van God, maar ons, met als doel dat we gerechtigheid zijn geworden, meestal vertaald met ‘wij gerechtigheid zouden worden in Hem’.
Aanwijzingen voor de prediking
Belangrijk is te onderstrepen: ‘ten behoeve van ons’ is niet hetzelfde als ‘in onze plaats’. De bediening van de verzoening hangt samen met wie een ambt hebben gekregen. Ook de gemeente zelf bestaat uit mensen die een nieuwe schepping zijn. Uiterlijkheden doen niet ertoe, alleen gezindheid. Geen berekeningen, maar rekening houden met God, die de Initiator en de Auteur van de verzoening is. Het algemeen geldende principe blijft recht overeind, dat we een nieuwe schepping zijn in relatie met de Verrezene met het woord der verzoening voor de wereld. Voor gezagdragenden binnen de gemeente én in verhoudingen onderling.
Johan Lotterman is gepensioneerd voorganger van de Vrije Evangelische Gemeente Beverwijk en van Luthers Zeist.
Geraadpleegd
- G.E. Ladd, Theology of the NT, 1974
- Dr. F. W. Grosheide, II Korinthe, Kommentaar NT, 1939