Preekschets Deuteronomium 32:10 – Viering van liefde en trouw
Deuteronomium 32:10
Hij omringde het met zorg en met liefde, koesterde het als zijn oogappel.
Schriftlezing: Deuteronomium 32:7-14
Het eigene van de viering
Het mooie van een viering van liefde en trouw (zie hierover Postille 57,232) is, dat de betrokkenen zelf het initiatief nemen. Dat biedt de voorganger een uitnemende kans samen met hen ruim tijd te nemen voor een zorgvuldige voorbereiding om vorm te geven aan dankbaarheid voor wat aan liefde en trouw geschonken is en ontvangen, en daarnaast Gods zegen te vragen voor een genadevolle toekomst.
Waar iets te vieren valt, is ook iets gebeurd. De goede en de kwade dagen mogen onder Gods oog worden bezien en beleefd. Dat één op de drie huwelijken strandt, mag een reden temeer zijn goede aandacht aan de niet-vanzelfsprekendheid van het geheim van de samenleving for better and worse te schenken.
Het beeld van de oogappel kan ons doen weten hoe wij mogen bestaan ‘in Gods ogen’ en hoe wij elkaar in voor- en tegenspoed ‘in het oog mogen houden’. De tekst uit Deuteronomium biedt daarvoor goede mogelijkheden, al is het raadzaam ook de parallelle teksten te bezien waar de oogappel een rol speelt. Zie Psalm 17:8, Spreuken 7:2, Klaagliederen 2:18 en Zacharia 2:8 (nu Zach. 2:12).
Uitleg
Onze perikoop uit Deuteronomium is onderdeel van het poëtische slotakkoord van de tora. Hoofdstuk 32 bezingt de liefde van de Allerhoogste voor Israël, zijn ware Jakob. Werkelijk alles heeft de Eeuwige er voor over om die liefde te winnen. Israël is zijn oogappel om wiens liefde Hij eeuwig blijft werven. Tegelijk is er een diepe verdriet-ervaring van versmade liefde, want het beminde Israël wil wel de liefdesvoordelen genieten maar gaat religieus even gemakkelijk vreemd. De Allerhoogste (vs. 8), hier opvallend vaak ‘Rots’ genoemd (vs. 4,18, 31, 37), geeft daarom in vlammende woorden uiting aan zijn woede, haat en teleurstelling maar tegelijkertijd zindert de tekst van tederheid. Hij blijft hopen op een ommekeer, een terugkeer van de geliefde. Dit alles wordt Mozes, de man Gods, als een lied in de mond gelegd. Mozes, door de Schrift ons getekend als zachtmoedig én driftig, zat tussen deze God en dat volk in. Hij had weet van Gods trouw en tegelijk begrip voor het murmureren van het volk. In die spanning staat ons vers als een toonbeeld van gevende liefde.
Als het dus om liefde gaat, gaat het onverbiddelijk ook om ontrouw, jaloezie, bedrog en vervreemding. Liefde betekent ongelijkheid. Ik heb de één lief boven de ander. Zo kiest God zijn oogappel Israël uit de mêlee van volkeren (vs. 8-9). Waarom? Zijn zij beter, mooier, verleidelijker? Er bestaan mooie midrasjiem over Gods voorkeur (zie Buber en Tenachon), die ieder voor zich fragmentjes van de reden van die liefdeskeus weergeven. Het geheim wordt voelbaar in de blikrichting van Gods ogen: op jou rust mijn oog! (o.a. Ps. 32:8).
En dan komt die geliefde het oog binnen. Wordt oogappel. Dat heeft niets met een appel te maken, waarop een oog zou kunnen lijken. Zo dat wel zo was, dan eerder een amandel! De grondtekst geeft ‘ijishown cenwo, mannetje van zijn oog. De gedachte is deze: in iemands oog wordt diegene weerspiegeld tot wie dat oog zich richt. Zo word je weerkaatst en ‘woon’ jij in het oog van diegene die jou ‘in het oog houdt’. Via het Latijnse pupilla (popje) waar ons woord ‘pupil’ van is afgeleid, komt men ook dicht bij de betekenis. ‘Kijk eens in de poppetjes van mijn ogen!’ Koster vertaalt Psalm 17:8: waak over mij als over het popje (lett. mannetje vrouwtje) van de oogappel (Koster, 17).
Ons vers heeft als intentie dat waar Gods oog is, zijn hart klopt. Opvallend blijft de breekbaarheid. De blik is kwetsbaar, want onomkeerbaar, en degene die gezien wordt eveneens. En ook het oog zelf is een kwetsbaar orgaan. De Statenvertalers zagen zelfs hier de kern van de tekst: ‘zoals mensen haren oogen-appel, die seer teder is, neerstighlik plegen te bewaren’,… zo omringt de Eeuwige zijn geliefde.
De liefde van God wordt kwetsbaar weergegeven. Want liefde laat zich niet dwingen. Die kan werven, lokken, strelen met de ogen, maar de ander is vrij om dit liefdesgebaar af te wijzen en zo de liefde te kwetsen. In het parallelle beeld (Deut. 32:11, Ps. 17:8b) vliegt God als adelaar om zijn jongen, spreidt beschermend de vleugels uit en draagt ze zelfs, als ze dreigen te vallen, op die vleugels. Dat laatste is overigens een onbekend fenomeen in de ornithologie. Wel een prachtig veelbezongen beeld dat dus als het ware is teruggeprojecteerd in de natuur! Maar de arend begint met het ‘opwekken van het nest’ (vs. 11, StV en NB) waarbij aangetekend mag zijn. dat ‘ur, in beweging brengen, ontwaken, ook een seksuele betekenis heeft (Hoogl. 2:7, 3:5, 8:4). Niet klein houden of onderdrukken, maar groei, beweging, ontwikkeling, opwekking en verandering is het kenmerk van deze liefdesverhouding. In de vrije ruimte van de ontmoeting komt de liefde aan haar trekken, maar wordt de geliefde nooit bezit. Het is de kracht van de liefde en tegelijk haar zwakheid. God knecht zijn volk niet, maar plaatst het in de ruimte.
Aanwijzingen voor de prediking
De beeldrijkdom over hoe wij in elkaars ogen mogen bestaan kan een dankbaar ijkpunt zijn voor de prediking. Kern: God kiest Israël. Kiest Israël God? Die liefdeskeuze Gods is de eerste onomkeerbare zet in het schaakspel van de heilsgeschiedenis. De gemeente van Jezus zal dat grote geheim telkens ‘in het oog moeten houden’. Liefde schenken is levenskracht, maar o zo kwetsbaar door de mogelijke afwijzing. De ogen zijn daar beeldtaal van. Zo mogen wij ook als kinderen Gods wonen in Gods oog. Hij sluimert noch slaapt (Ps. 121) en verliest ons niet uit het oog! Wij kunnen uit zijn ogen weggaan, die vrijheid is er. Maar als je bij Hem oogappel wilt zijn, word je gezien.
Betekent gezien worden veiligheid en geborgenheid? Ja, maar in die zin dat je de ander blijft, op jezelf, God neemt het niet over, maar alles mag geschieden binnen de blik van omvattende liefde.
Zo mogen wij als mensen naar elkaar toe er ook op toezien, dat wij elkaar in liefde in het oog houden. In goede en kwade dagen. De uitdrukking ‘in de gaten houden’ (gaten = ogen) geeft hetzelfde beeld. Zo’n denken is ook de kerkelijke traditie niet vreemd. ‘God ziet alles’ en dat Gods-oog, oculus Dei (soms binnen in een driehoek afgebeeld) is wel als kerkelijk machtsmiddel gebruikt om gelovigen te imponeren met Gods alziend oog. God als Big Brother is watching you via het ‘oog’ van de camera. Dan verwordt toegenegenheid tot controle en gevaarlijk machtmiddel.
Denk ook aan de webcams waarin de een zich digitaal blootgeeft aan de ander. Dat kan met beider instemming, maar hier raken we de tegenkant van kijken. De blik kan dan die van de voyeur worden, die stiekem kijkt en zelf niet gezien wil worden.
Mogelijke uitstapjes in de preek naar het boze oog en het beschermingsamulet daartegen – de nazar, het blauwe glasoog, overal in oosterse landen aanwezig – kunnen de mysterieuze kracht van het kijken verhelderen. Het oog krijgt dan magische kracht om de ander te beïnvloeden.
Het lied van Mozes kent die magische connotatie gelukkig niet. Daar is het kijken een liefdevol zien, genadig en bemoedigend, bezorgd, vertoornd, vergevend en uitnodigend. Tegelijk wetend van woestijn, van vereenzaming, van reddeloosheid. Kunnen vreemde ogen dwingen, de ogen van deze Naaste niet. Zo ook in onze relaties naar elkaar. Elkaar ruimte geven, ‘opwekken’ en uitdagen, maar ook dragen en beschermen. Elkaar in eikaars ogen hooghouden. Er gaat een helende werking van uit dat die ander wezenlijk anders is dan ik en toch ‘in mijn ogen’ de beste!
Liturgische aanwijzingen
Waar rond liefde en trouw gevierd wordt, zijn vanuit de religieuze biografieën van de betrokkenen vast en zeker met het nodige geduld teksten op te diepen. Die teksten en/of liederen verdienen alleszins een plek. Als aanrader voor een lied van verbintenis zie lied 31 uit de bundel Zingenderwijs (Kampen 2005). Over het adelaarsbeeld: Gezang 434 en ‘Die mij droeg’, GvL 594.
Als ‘ogenlied’ valt te denken aan Psalm 139, 121 of Gezang 322. De betekenis van de werking van de ogen krijgt uiteraard veel aandacht in de dienst. Rijke beeldspraak ligt voorhanden, waar met zorg uit gekozen moet worden, anders dreigt het beeld de inhoud te overheersen. Het is mogelijk de vierenden te vragen zelf ook in een gebaar iets met de ogen te doen. Dat is leuk en tegelijk diepzinnig. Bijvoorbeeld enige momenten elkaar ‘in het oog houden’, in eikaars ogen kijken, het ‘poppetje zien’ etcetera. Bij de voorbereiding kan worden gezocht naar eigen, passende teksten (bijv. ‘dat ik genade mag vinden in je ogen’, of ‘ik zie heel veel in jou’) die bij ringwisseling of toespreken van de ander een plekje kunnen krijgen. Uit het Nieuwe Testament zou, zo men dit wenst, gelezen kunnen worden uit Marcus 10:46-52, waar Bartimeüs licht geschonken krijgt in zijn ogen. Ook denkbaar is Lucas 19:28-44, waar Jezus huilt om zijn oogappel Jeruzalem, een fascinerend blijk van Gods liefdevolle betrokkenheid, die tegelijk de menselijke vrijheid (om goede én verkeerde keuzes te maken) volledig intact laat. Tranen uit de liefdevolIe ogen van Jezus geven aan dat Gods kinderen niet willen zien hoe God naar hen in liefde omzag (NBG, vers 44).
Geraadpleegde literatuur
G. von Rad, Deuteronomium (ATD), Göttingen 1968; P.C. Craigie, The Book of Deuteronomy, (NICOT), Grand Rapids 1976; M. Buber, Chassidische Vertellingen; het blad Tenachon (o.a. voor midrasjiem).