Preekschets Exodus 4:22 – Nieuwjaar
Exodus 4:22
Nieuwjaar/Naamgeving van Jezus
En dan moet jij tegen de Farao zeggen: ‘Dit zegt de Heer: Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon (…)’
Schriftlezing: Exodus 4:18-23 en Matteüs 2:13-23
Het eigene van de zondag
Een nieuwjaar, vaak met goede voornemens. Voornemens waarin je altijd het verleden hoort en die tegelijkertijd vernieuwing in zich dragen, toekomst. Vandaag 1 januari is de dag van de besnijdenis en de naamgeving van Jezus, Als de achtste dag na zijn geboorte onmiskenbaar verbonden met Kerstmis. Traditioneel klinkt op deze dag Lucas 2:21. In Matteüs is de naamgeving al aan de orde geweest (1:25). De band met Kerstmis wordt tot uitdrukking gebracht door de Matteüslezing te vervolgen. Door deze te combineren met een lezing uit Exodus kan naast de naam, de toenaam van Jezus vandaag een plaats krijgen.
Uitleg
Exodus 4:18-23
Vers 18-20 Mozes gehoorzaamt God. Hij neemt zijn vrouw en kinderen en gaat op reis. Vaak zijn verbintenissen als een huwelijk en kinderen juist een reden om een dergelijke reis niet te ondernemen. Mozes gaat. Zijn verleden zal hem niet belemmeren, want de mensen die hem naar het leven stonden, zijn dood.
Vers 21 De tekst laat er geen misverstand over bestaan dat de daadwerkelijke wonderdoener God zelf is en niet Mozes. Ook stelt God hier nadrukkelijk in de eerste persoon dat Hij zelf het hart van de Farao verhardt. Op verscheidene plaatsen is dit terug te vinden (o.a. 7:3, 10:1, 14:4). Dit neemt niet weg dat de Farao zelf volledig verantwoordelijk is voor zijn daden (o.a. 8:15, 19:32).
Vers 22-23 Mijn zoon, mijn eerstgeborene is Israël. Het volk wordt aan het begin van zijn geschiedenis, een volk in wording, de eerstgeboren zoon van God. Als we dit als tegenover tegen de Farao lezen, dan zijn er twee zaken die de aandacht verdienen: zoon van God en eerstgeborene.
Ten eerste zoon van God. Het volk Israël wordt zoon van God genoemd tegenover de Farao. De Farao zelf werd in Egypte als een soort zoon van god gezien, bijvoorbeeld Ramses; Ra-m’ses, zoon van Ra. Dat een volk als Israël nu ook zoon van God wordt genoemd, moet verschrikkelijk zijn in de ogen van de Farao; de wereld op zijn kop (Bamard 1979, 222).
Ten tweede bëkor; eerstgeborene. De eerstgeborene is niet zomaar een zoon. Hij is de zoon die de dynastie draagt, die de naam erft, de taak; degene die voortaan voorop loopt. De eerstgeborene ziet niet neer op de anderen. Het is een roeping tot pro-existentie, maar wel op zo’n manier dat hij temidden van de anderen dient (Barnard 1995, 147-149). Door het volk Israël tot eerstgeborene te benoemen, komt God als een Vader tegenover de Farao te staan en wordt het een strijd tussen twee vaders! God zal de Farao in zijn vaderzijn treffen, omdat de Farao Gods eerstgeborene niet wil laten gaan. Daarmee treft hij de Farao meer dan alleen in zijn vaderzijn. Het betekent namelijk ook dat de dynastie van de Farao na de dood van zijn eerstgeborene op een andere manier zal voortgaan dan de voorbestemde.
Het verhaal van het volk dat nog in wording is en toch eerstgeborene genoemd wordt, sluit aan bij de verhalen rondom het eerstgeboorterecht in Genesis (Jakob en Esau, Ephraïm en Manasse, Gen. 48). Ze vertellen van de creatieve vrijheid van het handelen van God in de geschiedenis. God gaat in zijn handelen anders te werk dan via de vaste patronen in een maatschappij (ThWAT, 649-650). De dynastie die God voor ogen heeft, is van een geheel andere orde dan de ‘goddelijke’ dynastie van de Farao. De dynastie, heerschappij van God betekent voor het volk nieuw leven, nieuw menszijn, toekomst.
Matteüs 2:13-23
Vers 13 Nadat de magiërs vertrokken zijn, komt wederom de engel in een droom tot Jozef. Het werkwoord anachoorein, zoals ook eerder in combinatie met de magiërs werd gebruikt in vers 12, klinkt weer. De engel komt met de boodschap: sta op en vlucht met het kind en zijn moeder naar Egypte (vgl. Ex. 4:19-20). De nauwe aansluiting bij 2:1-12 en de bondigheid maken duidelijk wat Matteüs wil zeggen: Gods hand leidt en redt Jezus.
Vers 14 God is de Vader die de situatie leidt. Jozef is gehoorzaam en handelt overeenkomstig Gods plan.
Vers 15 De inleiding op de vervulling van het woord van de profeet krijgt door het gebruik van het werkwoord pleroothe de status van een goddelijk plan. Matteüs citeert Hosea 11:1. Zowel zoon als Egypte zijn voor Matteüs belangrijk om te noemen. Met zoon sluit Matteüs aan bij de belevings- en gedachtewereld van de joden. Of Israël is Gods zoon (Ex. 4:22-23) die Hij uit Egypte geroepen heeft of het volk herinnert zich dat de Messias, als koning op de troon van David, Gods zoon zal zijn (o.a. 2 Sam. 7:14; Ps. 2:7). Door Egypte specifiek te noemen, herinnert Mattëus de lezer aan de bevrijdingservaring van het volk Israël. Matteüs knoopt bij die ervaring aan en laat haar opnieuw voltrekken (Luz, 184).
Vers 16 Herodes is de nieuwe Farao (vgl. Ex. 1:22). Enepaichthè, Herodes wordt bedrogen, of beter gezegd, bespot. De gevolgen zijn vreselijk. Opmerkelijk is de parallel met Matteüs 27, waarin wederom een Koning wordt bespot. Het is de Koning der joden. De Koning der joden wordt maar moeilijk herkend en nog moeilijker erkend (Barnard 1995,1107).
De kindermoord roept een midrasj op het geboorteverhaal van Mozes in Exodus op. Farao’s astrologen hadden bemerkt, dat de moeder van Israëls verlosser in verwachting was. Niet wetend, of de verlosser Israëliet of Egyptenaar is, beveelt Farao alle kinderen vanaf dit moment te verdrinken (Nielsen 50-51).
Vers 17-18 Er wordt geen directe link gelegd tussen de kindermoord en Gods plan. Wel roept het bij Matteüs de herinnering op aan Rama. De plaats van waaruit de Israëlieten weggevoerd werden in ballingschap en waar de aartsmoeder Rachel luid weende en klaagde om haar kinderen. Herodes is geen ware koning van de joden als hij de kinderen van Israël wegens Jezus doodt.
Vers 19-20 Matteüs sluit nauw aan op Exodus (Ex. 4:19-20). De weg is vrij, want zij die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven. Matteüs gebruikt de term ‘het land Israël’ alleen hier. Jezus keert terug naar het land van zijn volk, het land waar hij als Messias zijn roeping heeft. Hij komt in Galilea terecht. Het land van de heidenen (4:15) als anticipatie op de weg die de Messias van Israël zal gaan (Luz, 188). Een andere weg dan de weg die het volk verwacht.
Aanwijzingen voor de prediking
-
Het is de eerste dag van het nieuwe jaar. Er begint weer iets nieuws. Voor mensen kan het een nieuwe start betekenen, goede voornemens. Echter, in de voornemens klinkt sterk het verleden, het oude door. Het nieuwe staat niet op zichzelf.
-
Op een vergelijkbare manier laten de teksten uit Exodus en Matteüs zich vertellen. Men kan de typologie tussen Mozes en Jezus uitwerken om meer zicht te krijgen op de toenaam van Jezus. De overeenkomsten zijn immers te opvallend om ze zijdelings te laten liggen. Herodes komt overeen met de Farao; de midrasj (zie boven); Jezus’ doop lijkt op de doortocht door de Schelfzee; de veertig dagen sluiten aan bij de veertig jaar in de woestijn; en de parallellie tussen de bergrede en de verbondssluiting op de Sinaï is duidelijk. Hoewel de parallellen zich niet volledig laten overzetten, zijn de overeenkomsten en daarmee de bedoelingen van Matteüs duidelijk. Jezus is in zijn ogen de nieuwe Mozes. Hij komt niet in de plaats van Mozes, maar Matteüs geeft de keus tussen Mozes met of zonder Jezus. Volgelingen van Jezus dienen zich aan de wet van Mozes te houden, alleen dan uitgelegd door Jezus. Hij is de nieuwe Mozes.
-
‘En hij gaf hem de naam Jezus’ (Mat. 1:25). Jezus krijgt zijn naam omdat hij het volk zal redden van hun zonden (1:21); Jezus is Immanuël (1:23). Matteüs laat er geen misverstand over bestaan dat Jezus een Zoon van God is, hetgeen zo benoemd zal worden in 3:17. Zo is Jezus niet alleen de nieuwe Mozes, maar als Zoon van God ook het nieuwe Israël. Echter, deze toenaam heeft in het licht van Exodus 4:22 een kritische betekenis en is geen starre titulatuur.
-
In Jezus klinkt heel het verleden door, maar in en met Hem handelt God ook op zijn creatieve manier in vrijheid buiten vaste patronen om in de geschiedenis van mensen. Nieuw leven, nieuw mens-zijn, toekomst. We kennen Jezus nu bij naam én toenaam.
Liturgische aanwijzingen
Psalm 8; 72; 98; 103:5; 134; Gezang 1; 160; 482; ZG 4:12.
Geraadpleegde literatuur
B. Childs, The book of Exodus. A Critical, Theological Commentary, Louisville 1974; J.T. Nielsen, Het evangelie naar Mattheüs I, Nijkerk 1971; M. Tsevat, ‘bêkwr’, ThWAT 1:643-650.