Menu

Premium

Preekschets Hebreeën 11:5

Hebreeën 11:5

Misericordia Domini

Door zijn geloof werd Henoch naar elders overgebracht, om niet te hoeven sterven; hij werd niet meer gevonden, omdat God hem had weggenomen. Hij stond immers al vóór zijn opneming bekend als iemand in wie God vreugde vond.

Schriftlezing: Hebreeën 11:5 en Genesis 5:18-24

Het eigene van de zondag

Misericordia Domini, de tweede zondag na de Opstanding, bepaalt ons bij de barmhartigheid van de Heer: Jezus behoedt ons op de weg door het moeilijke leven.

Uitleg

De tweede die de schrijver van de Hebreeënbrief opvoert als getuige van welke grote dingen het geloof teweeg kan brengen is Henoch. Zijn naam hangt samen met hanach, ‘inwijden’. ‘Door het geloof: zie uitleg 15 april. Door het geloof is Henoch niet gestorven maar door God weggenomen. In het geslachtsregister van Genesis 5 wordt voortdurend het refrein herhaald: hij werd verwekt, hij verwekte en hij stierf. Dat refrein wordt bij Henoch onderbroken. Waarheen en hoe God hem wegnam wordt niet verduidelijkt. Wel dat dat betekende dat hij niet stierf. De reden ervoor was dat hij God beviel, God had een welgevallen in hem.

Henoch was de zevende in het geslacht van Adam via de lijn van Set. De zevende in de andere geslachtslijn van Adam, namelijk die via Kaïn, is Lamech (4:18). Henoch en Lamech waren tijdgenoten. Dat levert een bepaald beeld op van de tijd waarin Henoch leefde.

Lamech nam twee vrouwen. Hij schreef een wraaklied waarin hij pochte op de kracht waarmee hij tekeerging. Zijn zonen Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn hadden veel invloed op de cultuur, zij waren uitvinders van veeteelt, kunst (muziekinstrumenten) en techniek (koper en ijzer) (Gen. 4:19-24). Daarmee wordt aangeduid dat het een tijd is van vooruitgang, waarin mensen zich ontwikkelen, zelf gaan ‘scheppen’. Die cultuurontwikkelingen gingen ermee gepaard dat mensen zich ongepast oppermachtig voelden en steeds meer van God los kwamen.

Henoch leefde met God. Anders dan de NBG-51, kiest de nbv er niet voor om halach (hithpa.) te vertalen met ‘wandelen’, maar met: ‘in nauwe verbondenheid leven met’. Nu is dat de nadere uitleg van wat er met ‘wandelen’ bedoeld wordt, maar het mist de poëzie en de sfeer die opgeroepen wordt met ‘wandelen’. Wandelen doe je ongehaast, doet denken aan gesprekken onderweg, vriendschap. De Heer wandelde in de tuin van Eden (Gen. 3:8). In wandelen zit beweging, je gaat een (levens)weg. De rechtvaardige wandelt met God (Ps. 1).

Dat Henoch wandelde met God, dat is zijn geloofsdaad.

In de brief van Judas staat dat Henoch geprofeteerd heeft tegen goddeloze zondaren. Dat staat nergens in Genesis, hoewel men gezien zijn tijd (zie boven) zich wel zou kunnen voorstellen dat hij kritische profetische woorden sprak tegen zijn tijdgenoten. Dat Henoch profeteerde heeft de schrijver van Judas mogelijk uit het boek I Henoch, een apocalyptisch boek uit de tweede eeuw voor Christus. Niet door ‘onze’ Henoch geschreven, maar aan hem toegeschreven. Daarin wordt verteld dat in de oertijd van de wereld een aantal engelen in zonde viel: zonen Gods die zich de vrouwen der mensen tot vrouwen namen en aldus reuzen verwekten en allerhande ellende op aarde brachten (zie ook Gen. 6:1-4). De gevallen engelen leerden de mensen allerlei goddelozen kunsten. ‘Azael leerde de mensen zwaarden en andere wapens en schilden en harnassen maken, onderwijzingen der engelen, en hij liet hen metalen zien en de bewerking daarvan, en armbanden, sieraden, oogschaduw, make-up, allerlei kostbare stenen en kleurstoffen. Zo ontstond er grote goddeloosheid, en ze hoereerden en dwaalden af en misdroegen zich op al hun wegen. Semjaza onderwees bezweringsformules en het afsnijden van wortels, Armoros het ongedaan maken van bezweringen, Barakiël astrologie, Chochiël de leer van de tekens, Sathiël astroskopie, Seriël maankunde. Toen de mensheid zo te gronde werd gericht, steeg hun geschreeuw op naar de hemel’ (Van der Horst, 25). Wapens, techniek, zelfs sieraden en schoonheidsmiddelen zijn van demonische oorsprong; evenals astrologie en aanverwante zaken.

Aanwijzingen voor de prediking

Henochs tijd was een tijd van ontwikkelingen en onrust. Hij was een tijdgenoot van Lamech en zijn zonen, die belangrijke uitvindingen deden. In de buitenbijbelse literatuur over Henoch wordt expliciet aangegeven dat in zijn tijd de mensheid zich van God afwendde en zich in wetenschap, techniek en kunst ontwikkelde zonder God. Een tijd die met die van ons te vergelijken is: mensen hebben afscheid genomen van God. Daardoor vallen grenzen weg. Op zich positieve zaken als ontwikkeling in cultuur en wetenschap kunnen daardoor twijfelachtige zaken voortbrengen; denk aan de ‘alles moet kunnen’-houding die geleid heeft tot een oppervlakkige en egoïstische maatschappij en zorgelijke ontwikkelingen als bijvoorbeeld genetische manipulatie en biotechnologie.

In zijn tijd wandelde Henoch met God. Hij leefde nauw met God verbonden. In de brief van Judas staat dat Henoch profeteerde tegen zijn tijdgenoten. Judas heeft dat vermoedelijk uit I Henoch, een buitenbijbels geschrift, dat aan Henoch is toegeschreven. Als vroom mens zal Henoch zeker kritisch gestaan hebben tegenover zijn tijdgenoten.

Van Henoch kunnen we leren hoe we in een tijd van grote ontwikkelingen en van-God-los-zijn ons geloof kunnen bewaren. Henoch wandelde met God.

Merkwaardig is dat Henoch pas begon te wandelen met God toen zijn eerste zoon geboren was. Wellicht maakte het wonder van de geboorte hem vroom? Je ziet wel meer, dat wanneer mensen voor het eerst geconfronteerd worden met een pasgeboren baby, er een ontroering vrij komt waarvan men niet wist dat die bestond. Mensen worden dan ook vaak wat vromer – alsof ze meer openstaan voor de aanwezigheid van God. Dat drijft mensen naar de doopvont. Jammer dat het soms zo kort standhoudt.

Wandelen met God betekent zoals de nbv vertaalt: dat Henoch nauw met God verbonden leefde. Wandelen heeft iets van rust en vrede. Met elkaar wandelen suggereert vertrouwen. Je gaat dezelfde kant op. Je loopt naast elkaar. Je hoeft elkaar niet constant in de ogen te kijken. Dat geeft een stukje vrijheid en daarom kan er ook gesproken worden over dingen waar je geen raad mee weet of waarover je je schaamt. Je kunt gedachten uitwisselen, elkaar raad geven, samen tot de oplossing van een probleem komen.

Zoals wij mensen met elkaar wandelen, zo wandelde Henoch met God.

Maar God is geen mens. We kunnen ons toch moeilijk voorstellen dat God als een mens naast ons loopt en dat we tegen Hem aan kunnen praten? Hoewel…

Vraag de gemeenteleden zich maar eens voor te stellen dat ze met God wandelen. Laten ze zich een plek voor de geest halen waar ze graag zouden willen wandelen: op het strand, door het bos, langs weilanden. Vraag hun zich voor te stellen dat ze daar wandelen in het gezelschap van iemand van wie ze het gezicht en de gestalte niet meteen kunnen onderscheiden, maar van wie ze weten dat het God is. Laat ze ‘in de geest’ een eindje met God oplopen, tegen Hem zeggen wat ze kwijt willen, luisteren naar wat Hij hun te zeggen heeft. Geef hun een paar minuten de tijd zich in te leven in een wandeling met God.

Door zijn geloof was het voor Henoch mogelijk met God te wandelen. In Hebreeën staat dat God vreugde in hem vond. Zo had God het zich wellicht gedacht toen Hij mensen schiep: dat Hij telkens samen met hen een eind zou oplopen, naast elkaar, elkaar vertrouwend, vragend-pratend, de zorgen en de genoegens delend, als goede vrienden, een vader met zijn zoon, een moeder met haar dochter. Zo wandelde Hij in den beginne met Adam en Eva in de Hof van Eden – voordat ze de grenzen overschreden. Alsof ze de gewoonte hadden om elke avond nog even met elkaar de dag door te nemen tijdens een avondwandeling.

Van Henoch wordt niet gezegd dat hij stierf. God nam hem weg. In rouwadvertenties kom je nogal eens de zinsnede tegen ‘God heeft weggenomen onze dierbare X’, een eufemisme waarmee bedoeld wordt dat X gestorven is. Bij Henoch betekent dat God hem wegnam dat hij juist niet stierf. Dat is uitzonderlijk. Normaal is dat mensen sterven. Wij weten dat de dood het einde niet is, maar je kunt er niet omheen. Zelfs Jezus heeft de dood niet overgeslagen.

Wij kunnen in onze tijd met God wandelen. Het vereist van onze kant wel inzet. Je moet er tijd en rust voor vrijmaken. Het vraagt ook oefening. We moeten bijvoorbeeld leren niet zelf voortdurend aan het woord te zijn. We moeten Hem niet onderbreken als Hij ons iets wil zeggen, of voor Hem invullen wat Hij moet zeggen. Mensen menen nogal eens te weten wat Gods wil is. We moeten leren God niet voor de voeten te lopen met onze oplossingen. Als er problemen zijn dan is het heel menselijk om er meteen iets aan te doen. Maar soms moet je geduld hebben en de dingen gewoon aan God overlaten en wachten tot Hij een oplossing geeft.

Wij hebben onze vragen aan God, maar God heeft ook zijn vragen aan ons. Wij en veel mensen met ons, hebben moeite met bidden en gebedsverhoring. Dit ‘wandelen met God’ is bidden: je in de tegenwoordigheid van de Heer weten en vertrouwelijk met Hem omgaan. Niet gespitst zijn om te krijgen wat je vraagt, maar gespitst zijn op de aanwezigheid, de omgang met de Heer.

Wandelen met God is ook niet: achter Hem aan hobbelen. Het is niet als in het oude lied: ‘Wandel maar stillekens achter Hem aan.’ Met iemand die voor je loopt kun je geen gesprek voeren.

Wandelen met God is: God liefhebben boven alles. We proberen vaak – en terecht – onze liefde voor God uit te drukken in liefde tot onze naaste. Maar liefde tot God en liefde voor de naaste en liefde voor jezelf zijn op verschillende personen gericht. God, de naaste en ikzelf vallen niet samen. Met alleen maar God dienen doe je je naaste tekort. Maar met alleen maar goed zijn voor je medemens doe je God tekort.

Liturgische aanwijzingen

Liederen: Psalm 1; 139:1, 2, 3; 25:2, 7; Gezang 380:1, 2, 3, 7; 103; 410. Het is aan te bevelen om, wanneer men de gemeente uitnodigt een poosje ‘in de geest’ met God te wandelen, de preek een paar minuten te onderbreken. Ondertussen kan het stil zijn, er kan ook meditatieve muziek klinken.

Geraadpleegde literatuur

C. Westermann, Genesis I. Een praktische bijbelverklaring (T&T), Kampen 1986; P.W. van der Horst, Bronnen voor de studie van de wereld van het vroege christendom I: Joodse bronnen, Kampen 1997.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken