Preekschets Jeremia 10:24
Jeremia 10:24
Oculi mei
Straf mij, heer, maar doe het rechtvaardig, niet uit woede,
vaag mij niet weg.
Schriftlezing: Jeremia 10:17-25
Het eigene van de zondag
Op deze en de volgende zondag lezen we gedeelten uit de profetieën van Jeremia die niet eerder in de Postillen aan de orde zijn gesteld. De tijd voor Pasen staat bij velen bekend als de lijdenstijd. We luisteren naar wat Jeremia aan zijn volk moet verkondigen over wat met hen geschieden zal en hoe dat hem aan het hart gaat. We spiegelen dit aan de weg die Jezus Christus is gegaan en die uitliep op zijn dood aan het kruis.
Uitleg
In Jeremia 10:1 roept Jeremia zijn volk op om te luisteren naar de woorden van de Heer. Juda moet geen beelden van vreemde góden vereren (vs. 2-5). Want niemand is als de Heer (vs. 6). Hij is de levende God, de eeuwige Koning (vs. 10).
In vers 17 zegt de profeet vervolgens dat de inwoners hun spullen moeten pakken en het land verlaten. Of het in vers 17 alleen om Jeruzalem gaat, zoals de NBV vertaalt, is de vraag. In de tekst staat het woord maSor (belegering, benauwdheid; als vertaling is mogelijk: ‘bewoners in de benauwdheid’, of: ‘bewoners in de belegering’). Het is daarom mogelijk dat het behalve om Jeruzalem, ook gaat om de steden in het land. Wel vormt Jeruzalem daarbij het zwaartepunt. Slechts de noodzakelijkste benodigdheden zullen meegenomen kunnen worden. De belegering is op komst, maar is nog geen feit. De Heer zal ditmaal de inwoners van het land wegslingeren, zoals men een steen wegslingert (vs. 18).
Herhaaldelijk heeft Jeremia zijn volk gewaarschuwd (zie bijv. Jer. 4). Maar het luisterde niet. Ditmaal zal het tot een breuk komen tussen God en zijn volk. De profeet voelt de pijn ervan aan den lijve. Hij breekt uit in jammerklacht (vs. 19). Het perspectief is gewijzigd. In vers 18 werd met ‘Ik’ de Heer bedoeld. In vers 19 is het Jeremia. Hij brengt zijn persoonlijk leed en dat van zijn volk op beeldende wijze onder woorden. Hij vergelijkt de situatie met die van een soldaat aan wie een dodelijke slag is toegebracht. In vers 20 gebruikt hij het beeld van een bedoeïnentent die door de wind is omgewaaid (vgl. 4:20). De profeet gebruikt vervolgens het beeld van een moeder die ontroostbaar is om haar kinderen die haar zijn ontvallen. Zo erg zal het met Juda zijn. Omdat er geen mensen meer zijn, de tent niet weer worden opgebouwd. De oorzaak daarvan is dat de leiders van het volk (in vs. 21 met herders aangeduid) niet vroegen naar de Heer (vgl. 2:8 en 23:1). En het volk is zijn leiders hierin gevolgd (vgl. 5:31 en 6:16). Het volk zal verstrooid worden en in ballingschap worden gevoerd. Dan hoort de profeet een geluid (vs. 22). De vijand nadert. De vijand uit het Noorden is in aantocht (vgl. 4:6, 13; 6:1, 22). Bij Jeremia horen we regelmatig dat het onheil uit het Noorden komt. Als Israël werd aangevallen door de Assyriërs of Babyloniërs, gebeurde dat vanuit het Noorden en niet vanuit het Oosten, hoewel Babylonië ten oosten van Israël ligt. Dat heeft met de geografische ligging van deze landen en de gebruikelijke routes te maken.
De profeet leed met en om zijn volk. Later zal Jezus Christus wenen om Jeruzalem, de stad die verwoest zal worden (Luc. 19). De weg die de profeet Jeremia ging en die later Jezus Christus zou gaan, een weg die met lijden gepaard ging, vormde een integraal onderdeel van hun zending.
De verzen 23-25 vormen een gebed. Ze kunnen gelezen worden als het gebed van de profeet, waarin hij plaatsvervangend bidt voor zijn volk. Een andere uitleg is dat hier met ‘ik’ de Joodse gemeente in ballingschap is bedoeld. In dat geval zijn deze verzen te lezen als een ‘liturgisch gebed uit de tijd van de ballingschap, waarin ballingen hun schuldbelijdenis en smeekgebed opzenden tot God’ (Oosterhofï). Het is moeilijk een keuze te maken ten gunste van een van beide exegesen. We laten beide uitleggingen naast elkaar staan.
Het volk dacht zijn eigen levensweg te kunnen bepalen. Maar daarin vergiste het zich. De Heer had lang geduld gehad, maar ten slotte riep Hij zijn volk een halt toe. Het volk komt tot de erkenning dat het straf verdiend heeft, vanwege zijn zonden. Maar laat de Heer zijn volk rechtvaardig straffen en zich niet in zijn woede laten gaan (vs. 24). Het woord dat NBV met ‘woede’ vertaalt, luidt ap. NBG vertaalt met ‘toom’. Deze ap hoort tot de eigenschappen van God. Het is ‘een zeer elementaire emotie, de reactie op de aantasting van iemands eer, bezit of belang, op onrecht en geweld, op pijn of verdriet, enzovoorts’ (Peels, 118). ‘Zo is de Here: een God die op goddelijke wijze emotioneel betrokken is op het wel en wee van deze wereld en ons mensen’ (Peels, 122). Hij toont zijn woede niet graag, liever laat Hij zijn genade gelden. Maar Hij neemt zijn volk wel serieus. Hij duldt geen aantasting van zijn eer. De woede van God zou je de keerzijde van zijn liefde kunnen noemen. God is woedend op zijn volk omdat zijn liefde voor zijn volk gekwetst is.
In vers 25 wordt gebeden of de Heer over de volken die hen belagen zijn woede (NBV; het Hebreeuws heeft hier hemAch: toom, gramschap) uit wil storten. God het toch niet aanzien dat de volken zijn eigen volk verslinden? Dit betekent niet dat Juda wraak wil nemen op de vijanden, maar het gaat om de eer van God en zijn trouw aan zijn volk (vgl. Ps. 79:6). De Heer zal zijn eigen volk toch niet ten onder laten gaan?
Aanwijzingen voor de prediking
-
Wat maken mensen mee die zich in een oorlogssituatie bevinden? Het ontbreekt hun aan de meest elementaire dingen. Gezinnen worden uiteengereten. Mensen slaan op de vlucht en komen in vluchtelingenkampen terecht. En hoeveel mensen zijn er niet, misschien zijn ze ook in de kerk, die zich opgejaagd voelen. Ze voelen zich nergens thuis.
-
Jeremia moet profeteren dat zijn volk het land zal moeten verlaten. De vijand is in aantocht. Ditmaal is het de
Heer menens. Jeremia gebruikt daarvoor de beelden van een soldaat, een tent en een moeder (zie de uitleg). Het zijn beelden uit het alledaagse leven. Een kind het begrijpen. Wat betekent dit voor onze uitleg van de Schriften? -
Het viel Jeremia dikwijls zwaar om profeet zijn. Als profeet was hij solidair met zijn volk. Hij bad voor zijn volk. Ook weende hij om zijn volk (Jer. 13:17). zijn prediking is hij zelfs in de put geworpen (Jer. 38). Toch bleef hij trouw aan zijn Opdrachtgever. Daarin mag Jeremia ons tot voorbeeld zijn. Wij zijn het liefst in de winning mood. Toch is het zaak te volharden omwille van het evangelie, ook al er (plaatselijk) flinke tegenwind zijn.
-
Juda komt tot het inzicht dat het gezondigd heeft en erkent voor God dat het straf verdiend heeft. Wat is er aan de hand wanneer je datgene wat je overkomt niet als levenslot ervaart, maar toeschrijft aan eigen falen en tekortkomingen? In de toepassing luistert het nauw. Het is balanceren op de evenwichtsbalk. Het vraagt zorgvuldigheid om dingen die je overkomen (ziekte bijvoorbeeld of tegenslag) te wijten aan eigen schuld of een zonde die is begaan. Maar om eigen schuld buiten te sluiten is minstens zo gevaarlijk.
-
Het volk bidt of God zijn hart wil laten spreken en zich niet in zijn woede zal laten gaan. Hier verder worden ingegaan op de achtergronden van de woede (toom) van God. Een ouder is ook wel eens boos op zijn kind, wanneer het kind dingen doet die het niet mocht doen. Dit boos-zijn is geen doel in zichzelf, maar dient om het kind te beschermen. God laat niet graag zijn toom gelden, liever toont Hij zich genadig. Als Hij toomt is dat om mensen voor Hem te winnen.
-
Eeuwen later trad Jezus Christus op. Hij leed nog veel meer dan Jeremia. Hij stierf een smadelijke dood aan het kruis. Toch is Hij trouw en solidair gebleven met zijn volk en met de wereld tot het einde toe. Het ontroert om te horen dat Jezus weent over het lot van Jeruzalem, als Hij de stad voor zich ziet liggen (Luc. 19:41w). Wist ze maar wat tot haar vrede dient, maar het is nu voor haar verborgen. De stad gaat haar ondergang tegemoet. Jezus’ wenen is een signaal van de ernst van de situatie. Jezus’ tranen zijn daarnaast ook echt. Bewogenheid, dat kenmerkt Jezus. Hij zet zijn leven in voor de inwoners van de stad. Hij zet zich in voor de wereld. Zo heeft God zijn liefde geopenbaard.
-
God zal toch zijn eigen volk niet ten onder laten gaan? Dat zal Hij toch ook niet doen met zijn gelovigen of met de kerk? ‘Zelfs de meest onverbiddelijke oordeelsprediking kent nog een uitgesproken of zelfs onuitgesproken “misschien” dan wel een “wie weet’” (Van Selms).
Liturgische aanwijzingen
Liederen: Psalm 6; 7; 79; Gezang 177; 178; 435. Als lezing uit het Nieuwe Testament dienen Lucas 19:28-44.
Geraadpleegde literatuur
P.C. Craigie e.a., Jeremiah 1-25, WBC 1991; B.J. Oosterhoff, Jeremia I, T&T, 1994; A. van Selms, Jeremia I, POT, 1972; H.G.L. Peels, Wie is als Gij? Schaduwkanten van het oudtestamentische Godsbeeld, Zoetermeer 20072.