Preekschets Jeremia 33:10-11c – Stille zaterdag
Jeremia 33:10-11c
Stille Zaterdag
Dit zegt de Heer: Jullie zeggen over dit land dat het een woestenij is, dat er mens noch dier meer leeft. Maar in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem, die nu verwoest zijn, waar mens noch dier meer leeft, zullen vreugdezangen klinken, zullen bruid en bruidegom van blijdschap zingen, zal te horen zijn: ‘Loof de Heer van de hemelse machten, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.’
Schriftlezing: Jeremia 33:1-11
Het eigene van de dag
De dienst op de vooravond van Pasen is de schatkamer van de liturgie, want dit is het moment waarnaar alle overige vieringen verwijzen. Deze dienst vormt samen met die van de volgende ochtend de afsluiting van de Heilige Drie Dagen. We vieren het ene geheimenis van waaruit wij leven: de overwinning van de dood in de opstanding van Christus.
De beschikbaarheid van het Dienstboek betekent voor protestantse gemeenten
dat zij zich bij de viering van de Paaswake gaandeweg kunnen laten inspireren door de katholieke traditie, bijvoorbeeld door het zingen van het Exsultet, de Paasjubelzang (DB I, blz. 724 w). Dat geldt ook voor de lezingen die worden aangereikt voor deze avond. Men hoeft ze natuurlijk niet allemaal te lezen. Ook een goede selectie laten zien dat het bevrijdend handelen van de Heer waarover Mozes en de profeten vertellen, de horizon vormt voor het verstaan van het getuigenis aangaande Jezus (zie de liturgische aanwijzingen).
In deze schets geen aandacht voor een van de klassieke lezingen; we luisteren nog een keer naar de woorden van de profeet Jeremia, nu over de belofte van de Heer die trouw blijft in alle ellende en garant staat voor toekomst.
Uitleg
De lezing begint met de vermelding dat de Heer zich voor de tweede keer tot Jeremia richt, terwijl hij nog gevangen zit. Dit is een terugverwijzing naar het voorafgaande hoofdstuk (zie Jer. 32:2-3). Koning Sedekia beschouwt de profetieën van Jeremia als ondermijning van zijn gezag en heeft de profeet daarom onder curatele gesteld door hem op te sluiten ‘in het kwartier van de paleiswacht’ (NBV). Maar ook in gevangenschap komt de Heer met zijn woord tot Jeremia en de profeet vertolkt dat woord met profetieën die de kern van zijn boodschap vormen. Allereerst horen we in Jeremia 32 over een profetische handeling: Jeremia koopt een stuk land dat tot het familiebezit behoort en waarvan hij de losser is. De betreffende akker ligt in bezet gebied. Desondanks koopt Jeremia de grond; er wordt zelfs een officiële koopakte in tweevoud opgemaakt. Deze handeling is – gezien de omstandigheden – absurd, maar vormt in haar symbolische kracht tegelijk het begin van een nieuwe toekomst. De Heer zal het verbond met zijn volk vernieuwen en de mensen doen wonen in het land dat nu een woestenij is, maar waarin weer akkers zullen worden gekocht (Jer. 32:42-44). Vervolgens vernemen we in Jeremia 33 dat in die beloofde nieuwe toekomst ook de mensen zelf als nieuw zullen zijn. Is de aandacht in hoofdstuk 32 vooral op de aarde, het land gericht, in hoofdstuk 33 komt de mens aan bod die op die aarde leeft, als schepsel voor het aangezicht van God.
De aanhef van de profetie in Jeremia 33:2 valt op doordat de godsnaam binnen één vers drie keer wordt gebruikt. De profeet roept de tegenwoordigheid van de Heer op, en wel in zijn handelen als bevrijdende Schepper. De werkwoorden (cfh en jSr) verwijzen naar het scheppingsverhaal uit Genesis; het verzwegen object – geëxpliciteerd door de NBV – is de aarde (vgl. Jer. 32:17, 27).
De profetie zelf begint met de toezegging dat de Heer zal antwoorden wanneer Hij wordt aangeroepen (33:3). Uit de context is duidelijk dat de roep die hier wordt bedoeld, klinkt vanuit de diepte. De toezegging dat de Heer zal antwoorden vormt de pendant van smekingen zoals we die horen in bijvoorbeeld Psalm 27:7, 102:2-3.
De profetie is gericht tot de stad en haar inwoners. In Jeremia 33:4-5 wordt de situatie van de stad (zij wordt genoemd aan het begin van 33:4 en aan het eind van 33:5) omschreven in moeilijk te doorgronden Hebreeuwse zinnen. De NBV doet hier duidelijk keuzen, met een resultaat dat verhelderend werkt. De stad ligt in puin en is geworden tot een graf voor haar inwoners, vanwege het kwaad dat is gedaan.
Zonder nadere aankondiging klinkt vervolgens een belofte van genezing en herstel: er zal werkelijke vrede zijn, vrede die hand in hand gaat met trouw (’mt; 33:6; vgl. Jer. 8:22). In plaats van afbraak zal er sprake zijn van opbouw {bnh 33:7). Op dit punt in de tekst verschuift de beeldspraak van de stad naar haar inwoners: de opbouw betreft de mensen, de kinderen van Israël en Juda! En juist hier klinkt dan die wonderlijke uitdrukking (herhaald aan het slot van de perikoop, in 33:11) die herhaaldelijk in het boek Jeremia voorkomt en waarmee de profeet het bevrijdende handelen van de Schepper actueel maakt: de Heer zal een keer brengen in het lot van het volk. Martin Buber vertaalt hier met: ‘Kehren lasse ich / Wiederkehr für Jehuda / Wiederkehr für Jisrael.’ Deze vertaling laat niet alleen zien dat er een nieuwe toekomst zal zijn voor stad en land, maar ook dat het de Heer zelf is die de omkeer van de mensen zal bewerkstelligen. Hij zal hen reinigen, Hij zal hun zonden vergeven (33:8). De stad en haar inwoners zullen God tot eer worden als de andere volken horen van ‘al het goede’ (‘TobAh, 33:9, twee keer) dat de Heer op deze manier heeft gedaan.
Aan het eind van de perikoop horen we een profetie die een schril contrast verwoordt tussen de ervaring van het heden en de beloofde toekomst (33:10-11). In de verwoeste steden zal de stem van de bruidegom en bruid klinken. Met andere woorden: waar de trouw aanwezig is, komt de toekomst weer in zicht (zie voor het tegendeel: Jer. 7:34). En die trouw uit zich in een lofzang op de God die een keer brengt in het lot. De verwoording van deze lofzang in 33:11 verwijst naar de psalmen (106:1; 118:1; 136:1).
Aanwijzingen voor de prediking
De gevangen profeet aan wie het Woord van de Heer geschiedt, doet in deze dagen van het jaar direct aan de gestalte van de Messias denken. Jeremia is niet alleen een persoon die door zijn optreden in het politieke spel van zijn tijd betrokken is geraakt, hij belichaamt in de woorden die hij spreekt en in de handelingen die hij verricht de toekomst van Israël. Er liggen hier mogelijkheden om de woorden die Christus spreekt en de handelingen die Hij verricht vanuit een profetisch perspectief te belichten, verhelderen en actualiseren. Concreet kan dit bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van Jeremia 33:2, waar de klacht uit Psalm 22:2 die op Goede Vrijdag klinkt, wordt omgekeerd: roep en Ik zal antwoorden! Die roep geldt allereerst Jeremia, maar in navolging van hem ook het volk.
Evenzo de plotselinge toezegging van genezing en van werkelijke vrede de gemeente opnieuw bepalen bij het wonder van Pasen: nieuw leven dat als het ware uit het niets aan ons geschonken wordt. Anders gezegd: God zelf staat met zijn trouw aan ons garant voor onze trouw aan Hem, dwars door alle ontrouw heen die onze eigen geschiedenis telkens weer typeert. Dit is de achtergrond van die merkwaardige uitdrukking in Jeremia dat de Heer de ommekeer van zijn volk ‘doet keren’. Dit is ook het geheim waaraan wij in de Paaswake raken.
De verwijzing naar de psalmen, in het bijzonder naar Psalm 136, biedt aanknopingspunten voor de verkondiging en voor verwijzingen binnen de liturgie. Deze psalm vormt immers samen met Psalm 113-118 het Groot Hallel, de lofzang die Israël tijdens Pesach zingt voor God die zijn volk heeft bevrijd.
Liturgische aanwijzingen
Klassieke lezingen voor de Paaswake zijn onder andere te vinden in het DB I, vanaf 133; op bladzijde 139 een overzicht van de twaalf lezingen naar oudchristelijk gebruik. Bij de keuze van de lezingen men zich ook laten door de delen van de canon. Vijf lezingen uit, respectievelijk, de tora, de Profeten, de Geschriften, de Brieven en de Evangeliën laten dan samen zien dat heel de Schrift getuigt van Gods bevrijdend handelen.
Een mooi lied voor deze avond is ‘Heel de Schepping, prijs de Heer!’ (Tt, 56), geschreven bij een van de klassieke lezingen, Daniël 3, op de melodie van Psalm 136 (!). Als antwoordpsalm bij de lezing uit Jeremia 33 past goed Psalm 118, zoals te vinden in DB I, blz. 1048-1051.
Geraadpleegde literatuur
Wilüam L. Holladay, Jeremiah 2 (Hermeneia), 1989.