Menu

Premium

Preekschets Johannes 14:18

Johannes 14:18

Exaudi

Ik zal u niet als wezen achterlaten.

Schriftlezing: Johannes 14:15-26

Het eigene van de zondag

In de dienst op de hemelvaartsdag vanuit Johannes 14:1 lag het accent op de toekomst. Jezus gaat heen om plaats te bereiden en komt dan terug. Vandaag valt de nadruk op zijn blijvende tegenwoordigheid in de Geest, die Hij zenden zal. Zo zijn de volgelingen van Jezus geen wezen, nu niet en nooit, want de Geest blijft bij hen totdat Jezus komt.

Liturgische aanwijzingen

Het is goed Handelingen 1:4-14 erbij te lezen als een andersoortig getuigenis van dezelfde dingen. Jezus belooft de Geest, maar die Geest wordt ontvangen door middel van het volhardend gebed. Beloften gaan nooit automatisch in vervulling. Die vervulling moet gelovig verwacht worden. Mogelijke liederen: Psalm 27 is de psalm van deze zondag (exaudi). In de berijming staan in het vijfde couplet de prachtige regels: Gij zijt de helper die mij niet verlaat/ als vader en als moeder van mij gaat. Behalve aan de psalmen die in de vorige schets genoemd werden, is ook nog te denken aan Psalm 56 als lied van de gemeente, die zich vaak kwetsbaar en ontrecht voelt als wees, maar die toch mag wandelen in het licht dat leven doet (vers 4). Verder: LvdK Gezang 234; 443; 452:2.

Geraadpleegde literatuur

ThWNT s.v. orphanos; E.L. Smelik, Gevraagde Postille, Den Haag 1956; J.M. Hasselaar, Beluisterde Schriftwoorden, ’s-Gravenhage 1988, 183 e.v.; Karl Barth, KD III/2.

Uitleg

Het woord orphanos (wees) komt in het Nieuwe Testament slechts tweemaal voor. In Jakobus 1:27 gaat het om de in het Oude Testament zo vaak genoemde opdracht te zorgen voor de wees. In Johannes 14 gaat het om de overdrachtelijke betekenis van ‘verlatene’. Jezus afficheert zichzelf hiermee niet als vader, maar als rabbi. Leerlingen die hun leermeester kwijt zijn, zijn als wezen. In de Phaedo van Plato gaat het over Socrates, die de gifbeker moet drinken. Van zijn vrienden en leerlingen lezen we dan: ‘wij waren het volkomen met elkaar eens, dat wij nu, als het ware van een vader beroofd, als wezen ons verdere leven moesten doorgaan.’

‘De bijbel toont altijd bijzondere gevoeligheid voor wezen. In het oosten was het wees zijn een verschrikking. De wetgeving, de profeten, ook de psalmen weten daar alles van (Ex. 22:22; Deut. 24:17; Job 29:12; Ps. 82:3; 146:9; Jes.1:17; Ez. 22:7; Jak. 1:27)’, aldus Smelik. Deze achtergrond van kwetsbaarheid mogen we ons wel bedenken bij dit beeld. Het gaat niet alleen om verlatenheid, het gaat ook om kwetsbaarheid. Wie neemt het voor de wees op, wanneer die onrecht wordt aangedaan? Hier krijgt de betekenis van de Parakleet extra kleur. Hij is de advocaat, de rechtsbijstand. Over zijn komst is gesproken in vers 15-17 en over Hem wordt opnieuw gesproken in vers 25. In de tekst staat dat Jezus zelf weer tot hen zal komen. Dat is niet hetzelfde als dat de Geest komt, maar die twee zaken zijn wel zeer nauw verbonden. Jezus komt als de opgestane in hun midden (Joh. 20:19-23), blaast op hen en zegt: ‘Ontvangt de Heilige Geest’. In dit op hen ‘blazen’ ligt de nauwe verbinding tussen Jezus en de Geest. De Geest zal ook Christus verheerlijken en voortdurend uit zijn volheid putten (16:13, 14). Zo zal Hij ervoor zorgen, dat Christus op een andere wijze dan voorheen aanwezig is. De Geest valt echter niet samen met Christus. Daarom is het komen van Christus in de tekst ook meer dan zijn komen in de Geest. Hij komt met Pasen, in de Geest, telkens opnieuw ook daarna, wanneer de Geest Hem in zijn heerlijkheid de gelovigen voor ogen stelt en Hij komt om de gelovigen eindelijk thuis te halen (zie de schets van Hemelvaart). Barth karakteriseert wat hier aan de hand is als volgt: ‘indem dort als Erfüllung der Zusage: “Ich will euch nicht Waisen lassen, Ich komme zu euch” (Joh.14:18) Ostern, Himmelfahrt, Pfingsten und Parusie gewissermaszen in perspectivischer Verkürzung – etwa wie der gesamtkomplex der Alpen von Jura aus gesehen – als eine einziges Ereignis zusammen gesehen werden. Diese Sicht ist auch richtig und auch notwendig’ (Barth, 597, 598).

De kwetsbaarheid van de gemeente heeft niet zozeer te maken met allerhande leed en moeite dat haar kan treffen. Daarin verschilt ze niet van alle andere mensen. De kwetsbaarheid heeft te maken met het feit dat ze Jezus volgt, voor wie in deze wereld geen plaats was. Daarom zal ze belaagd worden, zoals wezen altijd belaagd werden. Hasselaar zet als thema boven een schets over deze tekst: ‘Zendingswoorden’. Dat is trefzeker geformuleerd. Hij schrijft dan: ‘Zolang wij alleen bezig zijn met eigen religieuze behoeften of anderen op hun behoeften (de revival-evangelisatie) aanspreken, is de johanneïsche uitlegging van de klemmende noodzaak op een trooster te mogen rekenen nog niet gepeild. Onze ogen moeten ervoor opengaan, dat hier woorden worden meegegeven aan uitgezonden getuigen en tolken voor wie keer op keer het uur der waarheid zal slaan. Deze zgn. afscheidswoorden zijn zendingswoorden, die waarschuwen rekening te houden met veel weerstand.’

Aanwijzingen voor de prediking

Is het reëel om wezenzondag te vieren? Het gaat hier immers niet om een heilsfeit, zoals Hemelvaart of Pinksteren. Bij de viering van de heilsfeiten denken we niet alleen maar terug aan een gebeuren in het verleden, maar in de gedachtenis wordt het verleden heden. Vieren is een vorm van in-oefenen in de betekenis van de feiten voor het heden. Het gaat in de heilsfeiten om een presentia continua. Maar hoe is dat nu met wezenzondag? Hebben we hier niet te maken met een eenmalig historisch gebeuren: Jezus die van de aarde heengegaan is en deGeest, die nog moest komen? Die situatie duurt toch niet voort en komt toch ook niet meer terug? Bovendien beschrijft alleen Lucas dit zo. Hij heeft een periodisering toegepast die we bij de andere evangelisten niet vinden. Bij Johannes bijvoorbeeld vallen Pasen en Pinksteren op één dag (Joh. 20:19-23).

Toch lijkt mij de speciale viering van Wezenzondag om meer dan één reden goed. In de eerste plaats om ons steeds weer het onvanzelfsprekende van de aanwezigheidvan Christus door de Geest te binnen te brengen. Wij beschikken niet over Hem. Zijn aanwezigheid is ons toegezegd in de belofte. Over een belofte kun je niet beschikken, maar die moet steeds opnieuw gelovig worden wacht. Wanneer er in Johannes 14:16 staat, dat Jezus de Vader zal bidden om de Geest te zenden, dan zit daar een verborgen verwijzing in naar het feit dat de Geest altijd komt op het gebed. In Johannes 16:24 brengt Jezus het komen van de Geest ook in verband met het gebed van de discipelen: ‘Bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij’. Zakelijk verschillen Lucas en Johannes dus niet, wanneer Lucas beschrijft, dat de discipelkring tussen Hemelvaart en Pinksteren bijeen was in eendrachtig gebed (Hand.1:14).

In de tweede plaats doet Wezenzondag ons steeds weer onze kwetsbaarheid en aangevochten gestalte beseffen. Net zomin als met de heilsfeiten, mag Wezenzondag gehistoriseerd worden. In deze tien dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren is een element dat hoort bij het kerk-zijn, totdat Jezus voorgoed gekomen zal zijn. De belofte in de tekst luidt: ‘ Ik kom tot u’. Dat was voor de discipelen in de verschijningen na Pasen het geval. Dat was in het bijzonder het geval, toen Hij de Geest op hen blies. Die Geest blijft ook bij hen. Maar er is ook nog sprake van een laatste komen: ‘Opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben’ (Joh. 14:3, zie de schets voor Hemelvaartsdag). Wezenzondag doet ons steeds beseffen: wij zijn niet ongetroost, we hebben in de presentia realisvan Christus door de Geest zeer veel ontvangen, maar toch zijn we nog niet thuis.

Zo accentueert Wezenzondag elementen van ons geloof die we steeds dreigen te vergeten. De kerk kan zo leven bij de presentia realis, dat zij niet meer blijft verwachten; dat ze de kerk reeds aanziet voor het Koninkrijk. De kerk kan ook, vanwege de steeds maar uitgestelde paroesie (naar ze meent), zich zo in de wereld thuis gaan voelen, dat ze meer lijkt op een rentenier dan op een wees. Anderzijds mag de gemeente tussen de tijden inderdaad leven bij een presentia realis van Christus, van de levende Heer zelf. Ze mag zijn reële tegenwoordigheid verwachten, steeds opnieuw in de samenkomst van de gemeente, in het breken van het brood. Dan gaat alle matheid van een kerkdienst af. Ook veel gezelligheid trouwens. Mij bekroop bij het overdenken van de tekst steeds een gevoel, dat wij de diepte van wat hier beloofd wordt misschien onderweg toch zijn kwijtgeraakt. In het te rationele protestantisme misschien nog wel in de katholieke stroming van de christenheid? De tekst geeft te denken. Laten we niet te snel met denken ophouden, en ons zo nodig bekeren tot een andere spirituele grondhouding. We leven niet bij de herinnering aan Christus, als voorbeeld, als verlosser van toen. We laten ons niet inspireren door de Christusidee, zodat Christus in en door deze inspiratie als het ware levend blijft. Nee, Hij leeft en wij leven met en door Hem (vs. 19). Dat is de kern van het christelijk geloof. Alles wat een kern heeft dat minder is, maakt het geloof tot een ideologie, waarvan we ons dan na tweeduizend jaar ook wel eens af mogen vragen of die nog recht van bestaan heeft.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken