Preekschets Lucas 23:56-24:2 – Pasen
Lucas 23:56-24:2
Pasen
Op sabbat namen ze de voorgeschreven rust in acht. Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden. Bij het graf aangekomen, zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold.
Schriftlezing: Lucas 23:50-24:11
Uitleg
Gestorven is Jezus teruggekeerd in de schoot van Israël. Zijn lichaam is overgegaan van de heiden Pilatus naar de vrome jood Jozef van Arimatea, die ook het Koninkrijk Gods verwachtte. Jezus is tot zijn vaderen verzameld en het lichaam wordt omgeven met alle zorg en piëteit, die het volgens de joodse begrafenisgebruiken toekomt. Het graf is nieuw en uit de rotsen uitgehouwen. Ook daarin kan een verwijzing naar de Thora gehoord worden. In Exodus 34:1-4 (zie ook Deut. 10) lezen we dat Mozes (voor de tweede maal) twee stenen tafelen moet uithouwen om daarop de tien woorden van het verbond te ontvangen. Lucas suggereert op deze wijze dat Jezus in zijn dood de Wet (ver)vult. Zoals Jezus’ geboorte begeleid wordt door de vroomheid en wetsgetrouwheid van Simeon en Anna, zo zijn hier bij zijn dood Jozef van Arimatea en de vrouwen die Hem vanuit Galilea gevolgd hebben. Juist in zijn dood wordt Hij als rechtvaardige door zijn volk herkend en geëerd. Dit alles ter voorbereiding op de sabbat.
Wat is het leven en sterven van Jezus inderdaad anders geweest dan voorbereiding tot de sabbat? Toch kan deze sabbat niet als de voltooide sabbat gelden. Dat laat Lucas narratief knap uitkomen door de vrouwen nog voor het ingaan van de sabbat specerijen en mirre te laten gereedmaken. Deze wijgeschenken voor de dode vinden echter hun bestemming nog niet en wachten de sabbat over. Bovendien laten juist deze aromata over het ontluisterend verderf van de dood niets te raden over. Jezus balsemen is ook zijn dood bevestigen. Dit brengt juist in Israël de menselijke onmacht pijnlijk aan het licht: alle wetsgetrouwheid en gelovige toewijding kunnen niet meer uitrichten dan een cosmetisch protest tegen de dood. Zo wordt er op de sabbat gerust ‘volgens het gebod’, maar blijft de Thora-arbeid (en Gods Koninkrijk) dus onvoltooid. Deze ‘rust-volgens-het-gebod’ bepaalt dus ook bij het menselijk tekort.
Zonder onderbreking gaat Lucas met zijn verhaal verder. De nieuwe week is geen breuk. Jezus’ sterven was immers ook reeds de aankondiging van zijn geboorte in de handen van de Vader. Het komt er nu op aan hoe zij die Hem gevolgd hebben dit ook zullen weten en begrijpen, dat de Messias moest lijden om zijn heerlijkheid (doxa, 24:26) in te gaan. Het laatste hoofdstuk is dan ook bijna volledig geschreven vanuit het perspectief van de leerlingen. Hoe kunnen zij ervan overtuigd worden dat dit einde toch het einde niet is?
‘Op de eerste dag van de week, diep in de morgen, kwamen ze bij het graf, dragende de gereedgemaakte specerijen’ (vs. 1). Met de uitdrukking ‘diep in de morgen’ varieert Lucas ten opzichte van de andere evangeliën, die wat prozaïscher ’s morgens vroeg’ melden. ‘Diepte’ heeft bij Lucas een positieve klank (zie Luc. 5:4 en 6:48). Er is meer mogelijk dan op het eerste gezicht lijkt.
Niet slechts ‘de nacht’ en ‘het graf hebben diepte, ook de morgen. Zo diep is deze morgen dat niemand van het opstandingsgebeuren getuige zal zijn. Voorlopig wordt deze diepte benaderd in de herinnering (indachtig worden) aan Jezus’ eigen woorden (vs. 8).
Met nadruk meldt Lucas het dragen van de gereedgemaakte specerijen naar het graf. Zoals Jezus het kruis droeg, dragen de vrouwen hun dodengaven. De last symboliseert tegelijkertijd zowel de toewijding als het verdriet van de vrouwen. Ook in de tempel werden iedere morgen specerijen op het reukofferaltaar ontstoken (zie Ex. 30:1-10) tegenover het voorhangsel.
Deze cultus die de vrouwen aan hun dode Heer willen opdragen, treft geen doel meer. Wat toegewijd en zelf gereedgemaakt is voor de dood – met hoeveel liefde ook – moet achterblijven om een onvoorstelbaar levensbericht van gene zijde te ontvangen. De vrouwen vinden dan ook een steen, die reeds weggerold is (perfectum), ‘weg van het graf, en een lichaam dat juist niet meer te vinden is. Er komt geen mensenhand meer aan te pas. De Thora is in Christus voltooid, nu kan nog slechts de gerechtigheid uit het geloof gelden (Rom. 10:4vv.).
Dit geloof is uit het gehoor en daarom worden de vrouwen door twee stralende boden (twee, opdat zij niet voor de Heer zelf gehouden kunnen worden) aan dit horen herinnerd, zoals Jezus het zelf gesproken had. Deze her-innering is hun behoud en daarmee durven ze zelfs naar buiten te treden.
Ook al beschouwen de leerlingen het als vrouwelijke larie (lèros, vs. 11), ze nemen er niets van terug. Voor de tweede maal zijn de vrouwen van het graf teruggekeerd (23:56 en 24:9), nu ‘weg van het graf. Bij hun tweede terugkeer dragen ze geen zelfgemaakt aroma voor een dode met zich mee, maar een woord van leven, dat als nieuw gegeven is, brandend in het hart. Nu is werkelijk de sabbat voltooid.
Aanwijzingen voor de prediking
Motto: Diep in de morgen!
Gelukkig bestaan er nog begraafplaatsen. Plekken waar je in de hectiek van deze tijd nog rust vindt, tot bezinning wordt gebracht, op adem kunt komen. Daar is de natuur het ook mee eens. Er zijn een flink aantal bedreigde soorten planten en dieren die in onze samenleving nog overleven dankzij begraafplaatsen. Begraven is dus ook een natuurvriendelijke daad. Dat we bij de doden rust kunnen vinden, wordt ons massaal door grafschriften aanbevolen. ‘Hier rust… ’ Het mooiste grafschrift dat ik eens aantrof luidde: ‘Hier rust Roest’!
Toch is deze begrafenisrust betrekkelijk. De kringloop van de natuur gaat altijd door en hoeveel verdriet en pijn wordt er niet juist aan het graf van geliefde mensen geleden! Hoezeer zijn mensen vaak zonder rust of duur in de weer om nog voor hun dode te zorgen? Hoeveel mensen zijn er niet, die juist om die reden begraafplaatsen zoveel mogelijk vermijden, omdat het een onrust oproept die hevig emotioneert?
Voor mensen zijn graven – zeker als het gaat om het graf van een onmisbaar en geliefd mens – misschien nog wel eerder onrustplekken dan rustplaatsen. Begraafplaatsromantiek werkt vooral op afstand.
Als Jezus begraven is breekt de sabbat, de joodse rustdag, aan. Kan ieder nu rusten in vrede?
Neen, zeker niet. In liefde kan een mens nooit gemist worden (i.t.t. wat vaak gezegd wordt: niemand is onmisbaar) en zeker bij zo’n onrechtvaardige en gruwelijke dood als van Jezus kan en mag er niet berust worden. Lucas laat dit goed uitkomen door de vrouwen direct als ze teruggekeerd zijn van het graf, nog voordat de sabbat begint, specerijen en mirre te laten gereedmaken. Deze vrouwen moeten hun verdriet verwerken. Wat is beter dan voor hun dode meeste te zorgen en door middel van deze ‘aromata’ tegen zijn dood te protesteren?
Als dan de sabbat invalt, rusten zij overeenkomstig het gebod. Maar hebben deze vrouwen werkelijk hun rust gevonden? Wat denkt u?
Misschien staat er daarom wel zo nadrukkelijk bij ‘volgens het gebod’. De Wet gebiedt het hun, het lichaam laat misschien ook niet anders toe, maar wat ze willen en zoeken is iets anders. Kijk, daar staan hun kostbare balsemspecerijen te wachten.
Zo’n gebod is dus wel een zegen, maar tegelijk is het volstrekt ontoereikend, want er is in deze wereld te veel dood om de echte rust te kunnen vinden.
Vroeg, letterlijk zegt Lucas ‘diep’ in de morgen gaan de vrouwen op weg ‘dragende de gereedgemaakte specerijen’ (aromata). ‘Diep in de morgen’, merkwaardige uitdrukking. We spreken eerder over ‘diep in de nacht’. Wat donker is, heeft diepte, wat licht is, is gewoon. Toch denken kunstenaars daar vaak anders over: denk aan het licht van Rembrandt, van Hans Andreus, Ida Gerhardt en natuurlijk Genesis.
Dat het diep in de morgen is, wijst ook op het geheim: niemand is er bij geweest… Niemand heeft de nieuwe mens geboren zien worden. Pasen is verborgen in ondoorgrondelijk licht.
Wat de vrouwen te dragen hebben, is vergelijkbaar met wat Jezus droeg. Hun kruis is een last van ontroostbaar verdriet en niet-aflatende zorg. Werkelijke sabbat is er niet geweest en zal het nooit meer worden. Jezus’ leven was een voorbereiding tot de grote sabbat, maar die is niet gekomen. Alleen het kale, harde gebod is overgebleven: noodgedwongen moetje wel rust nemen, anders val je er bij neer. Wie z’n rust niet neemt, krijgt de zware grafsteen zeker niet van z’n plek.
Maar zie, de steen is reeds weggerold van het graf. Het is al gebeurd, voltooide tijd! Ze hoeven alleen nog maar binnen te gaan en ontmoeten daar twee stralende boden. De boden stellen een strenge vraag: ‘Waarom zoeken jullie de levende onder de doden?’ Met andere woorden: met dit soort zoeken en werken moet je zo snel mogelijk stoppen! Zo laat Hij zich niet vinden. De meegebrachte specerijen en al onze overige ingebrachte, opgedragen goede daden kunnen in het graf achterblijven. Ze worden met Christus begraven. De Levende zelf is elders. Niet onze specerijen en goede werken vinden Hem, maar het geloof. Het geloof dat Jezus’ woorden zelf indachtig wordt. Geloof dat leeft vanuit Gods belofte.
Bij de herinnering aan Jezus’ woorden kunnen zij terugkeren, nu ‘weg van het graf om het de elven te gaan berichten. Dat ze daarbij niet serieus genomen worden, doet er voor hen niet toe. Ze blijven het melden aan de apostelen, die vooralsnog niet in beweging komen. Hoe kostbaar kan een hervonden herinnering niet zijn? Zeker van Jezus.
In plaats van met de kostbaarheden, die door hen zelf gereedgemaakt waren, keren ze terug met een herinnering: ongrijpbaar en onschatbaar. Van deze ruil hebben de vrouwen geen spijt gekregen. Geen menselijk aroma weegt op tegen Gods belofte van een nieuwe schepping.
Niet bij de doden – of op begraafplaatsen – hoeven we onze diepste rust te zoeken. Het woord van de Levende doet ons omkeren, ‘weg van het graf, weg van alle rusteloze werken.
Christus heeft de Wet voleindigd. De nieuwe morgen van Pasen reikt dieper dan ‘make-up’ over leven en dood. Pasen is Gods diepste morgen, een nieuwe schepping, een voltooide sabbat.
‘O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods. Hoe ondoorgrondelijk (zijn) zijn beschikkingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen’ (Rom. 11:33).
Liturgische aanwijzingen
Als ‘lied voor de sabbatdag’ kan Psalm 92 zeer wel als paaspsalm gezongen worden. Ook Gezang 221 verbindt beide thema’s. Pasen als de nieuwe scheppingsmorgen verwoordt Ad den Besten onovertroffen in Gezang 210.
Gezang 220 is zeer bruikbaar, omdat in dit paaslied ook terugblikkend stem wordt gegeven aan ‘bitter zielsverdriet’. Op Romeinen 10:4-11 als epistellezing kan aansluitend Gezang 7 gezongen worden. Eventueel met behulp van een cantorij is Tt nr. 11 een mooie paasantifoon. Het prachtige gedicht van Jaap Zijlstra ‘De lichtvorst, de ontluisterde’ is in ZG VI, 13 door Christiaan Winter op muziek gezet en het is zeker met enige ondersteuning goed zingbaar.