Preekschets Matteüs 1:25 – Kerst
Matteüs 1:25
Kerstnacht
En hij gaf hem de naam Jezus.
Schriftlezing: Matteüs 1:18-25
Het eigene van de dag
Matteüs is, met Lucas, de enige evangelist die schrijft over de geboorte van Christus. Hij beschrijft niet eens de geboorte zelf. De nadruk ligt op wat volgt: dat Jozef aan de pasgeborene de naam Jezus geeft. Daarin bereikt de geboorte (genesis, vs. 18) haar voltooiing. Daarop richten wij in deze kerstnacht alle aandacht.
Uitleg
Het verhaal van de genesis van Jezus begint in vers 1. Hij is ‘zoon van David, zoon van Abraham’. Israëls geschiedenis wordt getekend als planmatig uitlopend op Jezus. Het evangelie van Jezus Christus staat in het raam van het OT (Breukelman, 18).
Dat Jozef zijn vader (verwekker) is, wordt uitgesloten (zie ook vs. 16). Maria blijkt (vs. 18) al zwanger te zijn ‘voordat zij samenkomen’ (zo, letterlijk, de nb).Reden voor Jozefs plan om zich alsnog van Maria los te maken (vs. 19). Overspel was volgens Deuteronomium 22:20-21 reden voor doodstraf door steniging. Die werd destijds weliswaar niet meer uitgevoerd (Str. B., geciteerd door Luz, 147). Jozef wil haar niet ‘in opspraak brengen’, maar voor hem als ‘rechtvaardige’, wetsgetrouwe, is een huwelijk met Maria niet meer mogelijk.
De lezer weet intussen al: het was géén overspel. Ook Jozef zal horen: Maria’s zwangerschap komt ‘uit de heilige Geest’ (vs. 18, 20). Zo, letterlijk, de NB. nbv: ‘Door de heilige Geest’. Dat suggereert de Geest als seksuele partner. Een ‘verwekking door een godheid’ komt wel voor in verhalen uit hellenistische religies, maar niet in het jodendom en evenmin in het NT (Luz, 144f). De Geest is Schepper, niet Verwekker. Dit kind is schepping, gave, van God.
Dus ook: kind (zoon) ‘van God’? Die titel valt hier niet, maar ligt vlakbij. Zie vers 23, ‘Immanuël’, en 2:15, ‘uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’. ‘Zoon van God’ uiteraard niet fysiek. Dat zou toch de Geest als Verwekker veronderstellen. ‘In deze mens, geboren uit de Geest, is God ons op ongekende, nieuwe wijze nabij gekomen’ (Flesseman-van Leer).
De tekst veronderstelt een ‘maagdelijke’ geboorte. Zie ook ‘maagd’, vers 23. Flesseman-van Leer zegt over onze perikoop dat zij ‘een zwangerschap zonder mannelijk zaad’ niet kan geloven. Uit ‘rationele overwegingen’, maar vooral ‘omdat daarmee (…) aan het ware mens-zijn van Jezus tekort gedaan zou worden’. Bovendien wordt er verder alleen nog in Lucas 1(-2) over gesproken, ‘en als we de luttele verzen die erover handelen, zouden schrappen, zou verder niets in het Nieuwe Testament erop wijzen’. Flesseman veronderstelt dat Maria ‘voor haar huwelijk omgang heeft gehad met een andere man’. In Jezus’ geslachtsregister, vers 117, komen de namen van nog vier vrouwen voor, alle vier ‘op seksueel gebied niet onbesproken’, toch ‘op knooppunten van Israëls geschiedenis door God gebruikt’. Nu wordt als vijfde vrouw Maria genoemd. Suggereert dat niet ‘dat ook op haar seksueel het een en ander aan te merken is’? ‘Niet om haar te veroordelen – ook de andere vier worden niet veroordeeld – maar om aan te geven dat zij evenals de anderen door God ingeschakeld is, opdat Israëls heilsgeschiedenis voortgang zou hebben.’ Flesseman tornt zo niet aan het in vers 18 en 20 gestelde: dat Maria’s kind ‘uit de heilige Geest’ is. Dat wil zeggen: Jezus was ‘van de moederschoot af vervuld (…) van Gods Geest’. Dat is waar het om gaat.
Flessemans rationele overwegingen kunnen moderne bijbellezers helpen in hun omgang met dit bijbelgedeelte. Evenals haar opmerking omtrent het marginale van het gegeven van de ‘maagdelijke geboorte’ in het geheel van het NT. Haar veronderstelling inzake een onbekende ‘andere man’ als natuurlijke vader van Maria’s kind kan intussen afleiden van de kern. Het is beter, niet te speuren naar wat ‘echt gebeurd’ is, ook niet door zich af te zetten tegen een ‘letterlijk geloven’ van het verhaal. De tekst wil gelezen worden zoals hij er staat. De boodschap dat Maria’s kind Gods grote gave is, aan Israël én aan de wereld, kan niet beter worden verkondigd dan via het verhaal van de ‘maagdelijke geboorte’.
De nadruk valt in onze perikoop overigens niet op Maria, maar op Jozef. Hij, niet Maria, is geïntroduceerd als staande in de geslachtslijn van David (vs. 16). Uitdrukkelijk wordt hij door de engel als ’zoon van David’ aangesproken (vs. 20). Als ‘rechtvaardige’ (vs. 19) doet hij wat hem van Godswege wordt opgedragen: hij neemt Maria tot zich als vrouw, zodat haar kind ook als het zijne, dus: als zoon van David, geboren kan worden. En hij is het die over het kind, eenmaal geboren, de naam ‘Jezus’ uitroept.
‘Het kindeke wordt geboren en het wordt geheten’ (Noordmans). Pas met de naamgeving is de wording van de mens voltooid. Als naamdrager kan Hij zijn levensloop beginnen. In de naam is de aard van die levensloop aangegeven. Daarmee dat Jozef Hem zijn naam ‘Jezus’ geeft, erkent hij de betekenis van dit kind. Die naamgeving is zijn geloofsbelijdenis. ‘Jezus’, van jasja’, redden/bevrijden, letterlijk: ‘de Heer redt’, krijgt uitleg: ‘hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden’, citaat van Psalm 130:8. Ook ‘Immanuël’, vers 23, is uitleg: ‘Voor Matteüs is (…) het “redden” (van de zonden) identiek met het feit, dat God met de mensen is’ (Bosman, 42). Centraal staat wat Jezus betekent voor Israël; er is geen aanleiding voor Browns veronderstelling (131) als zou ‘zijn volk’ (laos) hier doelen op joden én heidenen. De volken komen in beeld in 2:1-12.
Frappant zijn de parallellen met het geboorteverhaal van Mozes in Exodus. Net als Jezus’ geboorte ‘kan’ de geboorte van Mozes eigenlijk niet. Net als Jezus (2:13-18) wordt ook het kind Mozes op het nippertje van een voortijdige dood gered (Ex. 2:1-10). Net als Jezus zal ook Mozes zijn volk bevrijden. Jezus is de nieuwe Mozes. Ook de nieuwe Jozua (‘Jezus’ is Griekse vorm van ‘Jozua’): Hij is degene die zijn uit de slavernij bevrijde volk zal binnenbrengen in beloofd land (Brown, 138).
Aanwijzingen voor de prediking
Met kerst mag er sfeer zijn. Het kerstevangelie geeft waarachtig reden tot feest, en is hartverwarmend. Het evangelie mag echter in de kerstsfeer niet ondersneeuwen. De kerstnachtkerkganger verwacht het geijkte kerstverhaal uit Lucas 2. In Matteüs 1 ontbreekt dan nogal wat. Is Matteüs 1:18-25 als kerstverhaal herkenbaar?
Wel voor wie let op de hoofdzaak. Het is geen (vertederend) geboorteverhaal. De ‘geboorte’ van Jezus wordt alleen verondersteld, niet uitdrukkelijk verteld. Dat bevordert de concentratie op de kern. Centraal staat wat van deze nieuwgeborene wordt gezegd. Hij komt ‘uit de Geest’, door Gods kracht gegeven en bezield. In zijn optreden hebben wij met God zélf te maken: ‘Immanuël’. Tegelijkertijd: Hij staat in de geslachtslijn van David, in de samenhang van Israël.
De naam Jezus zegt alles. Jezus / Jozua is bijbels degene met wie – in Mozes’ voetstappen – de toekomst in het beloofde land opengaat. In de kerstnacht mogen wij ons daarover verheugen. Zie Noordmans’ meditatie ‘De naam Jezus’.
Niet op Maria, maar op Jozef valt hier de nadruk. Toch speelt ook hij maar een bijrol. Hij is geroepen om het kind – dat niet van hem is – te aanvaarden. Hij is niet de bedenker, maar wel (op Gods aanwijzing) de gever van de naam Jezus. Als naamgever belijdt hij zijn geloof. Meer kan een mens hier niet doen. Meer is niet nodig. Wel is het wezenlijk. Jozef is niet de verwekker van dit kind (dus ook niet de schepper van de met dit kind gegeven toekomst; die pretentie kan een mens niet voeren), maar als naamgever roept hij het kind mee het leven in. Ook zonder belijders vandaag is Jezus niet ‘Jezus’. Zie Miskottes meditatie ‘De heilige Jozef’.
Men leze de evangelieverhalen over Jezus’ geboorte niet als verslag van wat ‘echt gebeurd’ is. Het leerstuk van de ‘maagdelijke geboorte’ boekstaaft geen biologisch feit. Zie de bovenbesproken opmerkingen van Flesseman-van Leer. Maar daarop mag in de prediking niet het accent vallen. Veeleer daarop dat bijbelverhaal én belijdenis in beeldtaal het heil aanwijzen dat met dit kind Jezus gekomen en gegeven is.
Liturgische aanwijzingen
Als oudtestamentische lezing dient zich, ook volgens leesroosters, Jesaja 7:10-17 aan, in Matteüs 1 geciteerd. Ook Psalm 130 wordt geciteerd, zou dus gezongen kunnen worden. Het LB bevat, zoals bekend, een rijke rubriek met kerstliederen. Zie vooral 131 en 148 (‘Immanuël’). Een ander Immanuëllied is 125 (in LB met vijf maar in okg 559 met, zoals het hoort, zeven coupletten). Daarnaast komt in aanmerking 160 (‘“God zal ons redden” is zijn naam’). Evenals 446 (over de naam Jezus). In Tt 128.
Geraadpleegde literatuur
J. Bosman, Matteüs 1;18-24, in: J.H.van der Laan e.a. (red.), Woord in beweging 4, Kampen 1985, 36-47; F.H. Breukelman, Bijbelse theologie III,1, De ouverture van het Evangelie naar Mattheüs, Kampen 1984; Raymond E. Brown, The Birth of the Messiah. A Commentary of the Infancy Narratives in Matthew and Luke,New York 1979; J.L. Falkenburg, Matteüs 1:25, in: Postille 1999-2000, nr. 51, Zoetermeer 1999, 38-42; E. Flesseman-van Leer, Levend water in je handen dragen, Nijkerk 1992, 52-55; Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus,ekk, Band I/1, 5. Aufl, Düsseldorf, Zürich; Neukirchen-Vluyn 2002; K.H. Miskotte, ‘De heilige Jozef, in zijn: Preken en meditaties, VW3, Kampen 1997, 399-402; O. Noordmans, ‘De naam Jezus’, in zijn: VW 8, Kampen, 245v; Jan de Vlieger, ‘De naam Jezus’, in: Interpretatie, jrg. 5 nr. 6, september 1997, 19-22.