Preekschets Psalm 105:7
Psalm 105:7
Cantate
Hij is de Heer, onze God, zijn besluiten gelden over de hele aarde.
Schriftlezing: Psalm 105
Het eigene van de zondag
De nadruk op Gods wonderdaden als basis voor geloof en dienst, gepaard aan een perspectief op de volkerenwereld, zal reden zijn geweest voor de kerk om reeds in vroege eeuwen Psalm 105 een plek te geven in de liturgie op zondagen tussen Pasen en Pinksteren. De vijfde paaszondag, waarop de focus geleidelijk kantelt richting Pinksteren, lijkt vanwege de twee genoemde motieven een goed moment voor de behandeling van deze psalm.
Uitleg
Behalve een oproep tot lofprijzing behelzen de openingsverzen van de psalm een aansporing om Gods daden voor alle volken te betuigen. Vier korte oproepen tot lof (vs. 1a, 2a) worden afgewisseld door twee oproepen tot getuigenis (vs.1b: hif‘il van yada , kennen; vs. 2b: siach, hier wel op te vatten als ‘mediterend zingen’). Op een dubbele aansporing tot vreugde (vs. 3) volgt dan een uitgebreid appel tot gedachtenis (vs. 4-5). De
Het perspectief op de volkeren moet niet slechts worden beschouwd als een verheerlijkingsmotief, maar correspondeert met het slot (vs. 44) en onderscheidt Psalm 105 van andere Geschichtspsalmen (vgl. Ps. 78; 106; 107). Het vormt het kader en de spits van de psalm. Gods bijzondere weg met Israël, samengevat in de oerbelijdenis van vers 7a (‘Hij is de H
Een ander onderscheidend element is de nadrukkelijke verbinding van Gods berit (verbond; vs. 8, 10) met de aartsvadertraditie (zie ook de aanspraak van Israël in vs. 6), terwijl de psalmen 78 en 106 de uitredding uit Egypte als aanvang van Israëls ‘historische canon’ hanteren. Broyles noemt de passages over het verbond met Abraham (vgl. ook vs. 42) het framework van Psalm 105. Hangt de plaats van volken in dit lied hiermee samen? Het was immers ‘Gods heilig woord aan Abraham’ (vs. 42) dat ook de volkeren omvatte (Gen. 12:3).
Tot en met vers 15 staat Gods onwrikbare trouw (tot in eeuwigheid, aan duizend geslachten; vs. 8-9; eed, wet; vs. 9, 10) aan de kwetsbare nomadenstam van de aartsvaders centraal. Let op het uitmonden van de trits Abraham, Isaak, Jakob in de persoons- en volksnaam Israël en de landbelofte (vs. 9-11). Noch het kleine getal, noch het zwerversbestaan, noch de dreiging van vijanden belemmert hen, dankzij Gods bescherming (vs. 14). Opvallend is het actualiserende vers 15, dat het oer-Israël reeds aanduidt als gezalfden (mesjiach) en profeten (nabi‘; vgl. Gen. 20:7). Mag men ook hier denken aan Israëls hoge roeping te midden van de volken?
Dit element speelt zeker een voorname rol bij de Jozefgeschiedenis, waaraan de verzen 16-23 herinneren. De aanduiding van de hongersnood als een daad van God (vs. 16) is een theologische toevoeging ten opzichte van Genesis. Typisch oudtestamentisch is wel het onbekommerd naast elkaar functioneren van de motieven van het heersen over en onderwijzen van de volken door Israël (vs. 22; parallellie van de verba ’asar, binden, en chakam-pi’el, wijsheid leren; vgl. Jes. 2; 11).
Vanaf vers 23 richt de psalm zich op Israëls verblijf als vreemdeling (vs. 22, vgl. vs. 12) in Egypte. Ook hier toont de psalmdichter zich nadrukkelijk een theologisch monist door God telkens als subject te noemen (Hossfeld spreekt van ‘Theozentrik’) niet alleen van Israëls groei ondanks de vreemdelingschap, maar ook van Egyptes haat. De aanduiding van Egypte als ‘land van Cham’ herinnert aan de vloek van Noach (Gen. 9:24-25) en typeert de uitgebreide beschrijving van de plagen (vs. 26-36) als profetische vervulling. Evenals Abraham (vs. 6) wordt ook Mozes aangeduid als Gods ‘èbèd, knecht (vs. 26).
Relatief kort is vervolgens de passage over de uittocht en woestijnreis. Met opnieuw God als consequent onderwerp refereren de verzen 39-41 aan drie wonderen: de wolk ter bescherming en geleiding, kwakkels en manna als voedsel en water om te drinken. Het subject van het slaan op de rots wordt niet nader benoemd, maar parallellie en context pleiten voor God zelf. Nota bene: de doortocht door de Schelfzee ontbreekt.
Na de samenvattende verzen 42-43 keert het perspectief van de volken expliciet terug in vers 44. Dit vers herinnert aan de landinname (vgl. vs. 11), gevolgd door de oproep aan Israël om zo’n trouwe God nu ook trouw te dienen door het naleven van zijn wet (vs. 45). Mogen we in deze slotverzen ook het dubbele perspectief van vers 22 teruglezen? Israëls weg en dienst gaan immers niet slechts ten koste van de volken, maar zijn ten laatste ook bedoeld tot hun heil.
Aanwijzingen voor de prediking
Gods volk leeft van Gods wonderdaden. Dit fundamentele geloofsbesef verwoordt Israël in Psalm 105. De kerk na Pasen herkent dit geloof bij uitstek in de weken na Pasen. Ook in geloof en kerk zijn mensen dikwijls het subject. De basis is evenwel dat God het onderwerp wil zijn. Hij leidt en bewaart zijn volk door de geschiedenis met al haar crises heen.
In de verkondiging over deze psalm zou men kunnen insteken bij het motief van het ‘gedenken’. Een gebrek aan ‘historisch’ besef verarmt niet alleen een natie (men denke aan alle ophef rond de historische canon). Ook leden van een Godsgemeenschap moeten elkaar bewaren bij de grote daden van het heil. Dat gaat kennelijk niet vanzelf. Je moet er moeite voor doen.
De dichter van Psalm 105 vangt zijn ‘canon’ aan bij Abraham. Ook andere ‘geboorte-uren’ van Israël komen aan bod. De rode draad is Gods trouw aan zijn verbond/belofte. Mooi is hoe Barnard spreekt over Gods ‘klappen tegen de
Tegelijk schrome de kerk niet om de canon van Psalm 105 uit te breiden met wonderdaden, waarmee zij Gods voortgaande trouw aan Israël en de volken belijdt. Zowel aan de opstanding van Jezus (Pasen ligt op deze zondag enkele wekenachter ons) als aan de gave van Gods Geest voor alle volken (Pinksteren wacht op deze zondag enkele weken voor ons) kan in de verkondiging worden gerefereerd.
Een unieke trek in deze Geschichtspsalmis het perspectief op de volkerenwereld. Kraus: ‘aber es ist kein esoterisches Phänomen, sondern zur Mitteilung an die Völker bestimmt.’ Hier vinden we bruikbare pinkstermotieven voor de prediking. De verschillende wijze waarop Psalm 105 – in overeenstemming met de breedte van het Oude Testament – de volkeren waardeert, vertolkt een eeuwenlange worsteling rond eigen roeping en identiteit. De kerk herkent de verleiding te zeer in te zetten op het eigen heil, maar weet zich met Israël geroepen Gods wonderdaden wereldwijd te betuigen. Pasen en Pinksteren wijzen daartoe samen beslissend de richting aan.
Liturgische aanwijzingen
In Lucas 24:43-53 maakt de opgestane Heer zijn leerlingen duidelijk dat de weg, door Hem gegaan van kruis naar opstanding, ten nauwste samenhangt met ‘alles wat geschreven is.’ Oftewel: die weg ligt in het verlengde van Gods eerdere gang met Israël in woorden en werken. Vervolgens vertoeven de leerlingen in de tempel, bij uitstek de plaats waar Gods woorden worden overdacht en zijn grote daden benoemd en gevierd. Zo kunnen deze verzen goed als nevenlezing bij Psalm 105 dienen. Mede omdat Psalm 105 een wel erg groot aantal verzen beslaat, kan men de lezing afwisselen met zang van enkele berijmde verzen van deze psalm. Het mooie Abrahamslied Gezang 3 (Lvdk) is bruikbaar, alsook een ‘nationaal’ lied als Gezang 415 of 416 (Lvdk). Verder paas- en pinksterliederen, in het bijzonder de liederen die het nieuwtestamentische heil verbinden met het oudtestamentische, bijvoorbeeld Gezang 224 en 243 (Lvdk).
Geraadpleegde literatuur
Alleen al om de prachtige en diepe oneliners is de bespreking van Psalm 105 (in combinatie met 106) door Willem Barnard, Psalmgetier. Gepeins bij psalmen, Zoetermeer 2004, zeer de moeite waard.