Preekschets Psalm 117
Psalm 117
Elfde zondag na Pinksteren
Loof de Heer, alle volken, prijs hem, alle naties:
zijn liefde voor ons is overstelpend,
eeuwig duurt de trouw van de Heer. Halleluja!
Schriftlezing: Psalm 117
Het eigene van de zondag
Als er één psalm een echte zomerpsalm is, dan wel 117, die op het platteland bekendstaat als de hooipsalm. Als het druk was in de zomer en je van vroeg tot laat bezig was om het hooi binnen te halen, werd het bijbellezen niet overgeslagen, maar het moest wel zo kort mogelijk en dus las men 117, de kortste psalm.
Uitleg
Deze psalm is zo kort, dat men gezegd heeft: dit nauwelijks een zelfstandig lied geweest zijn. Bovendien, er staat niets nieuws in, dat weten we al uit zoveel andere psalmen dat de volken God moeten loven vanwege Israël, vanwege zijn liefde en trouw. Nieuw is het niet en er zijn dan ook uitleggers die bedacht hebben dat de psalm hoort bij de vorige of bij de volgende. Dat gaat dan ongeveer zó: Psalm 116 loopt uit op een oproep: ik zal U loven in de voorhoven van het huis des Heren, in uw midden, Jeruzalem, dubbele punt, en dan volgt Psalm 117, want dat is het loflied waarmee die dichter de tempel ingaat, zeggen de uitleggers. En anderen hebben bedacht dat hij de proloog is van Psalm 118: na ‘Looft de Here, alle gij volken, prijst Hem, alle gij natiën; want zijn goedertierenheid is machtig over ons en zijn trouw tot in eeuwigheid’ begint 118 met telkens weer dat refrein: ‘ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid’, een beantwoording van die proloog.
Het zou kunnen, maar de eindredacteur van het psalmboek heeft de tekst apart opgenomen, als een zelfstandig lied. Wat bezielde die dichter, om in die paar woorden te zeggen, wat al vaker gezegd is? Een herhaling is nooit zomaar een herhaling. Je wilt er altijd iets mee.
De psalm is waarschijnlijk ontstaan na de terugkeer uit de ballingschap. Dan komt er een beweging op gang om de grenzen te sluiten, om de buitenwereld ver van zich te houden onder het motto: wij zijn het uitverkoren volk van God en wij moeten ons niet met die andere volken bemoeien, want in het isolement ligt onze kracht. Daardoor onderscheiden ze zich niet alleen van de wereld, ze scheiden zich ook af. Begrijpelijk, want ooit was het misgegaan doordat er geen onderscheid meer was tussen Israël en de wereld. Profeten als Jesaja en Jeremia hebben daarvoor gewaarschuwd: denk erom, jullie hebben een aparte plek in de wereld en je moet je onderscheiden. Uit reactie op het feit dat het daardoor misgegaan is zeggen mensen nu: we scheiden ons af! was hard voor ons, die andere volken ook. Het is de mentaliteit van Jona; ook het boek Jona is immers in die tijd ontstaan als een protest tegen die mentaliteit, tegen de gedachte dat Israël er is voor zichzelf en niet voor de wereld.
De dichter van deze psalm heeft gezien hoe het volk zich steeds meer terugtrekt, zijn kracht zoekt in het isolement. Maar hij vreest ook dat dat isolement ten slotte Israëls zwakheid zal worden. Hij ziet dat er niets meer terechtkomt van de belofte aan Abraham: ‘Ik zal je zegenen en je zult tot een zegen zijn en met u zullen alle volken van de aarde gezegend worden.’ Wat nu te doen? Hij is tempeldichter. Hij wil het er in hameren, zodat ze er niet meer onderuitkomen. En dus zit er niets anders op dan een nieuw üed te maken. Een lied waarin de boodschap apart verwoord is. Het hoeft niet lang te zijn, nee, in de kortheid zit juist de kracht. Een paar zinnen maar. Maar daar zit dan ook alles in. Een mini-psalm, die daardoor bij ons meestal een minimum aan aandacht krijgt. Ja, maar met een maximum aan inhoud! Want zo klein als de ruimte is die de psalm inneemt in de Bijbel, zo groot wil de ruimte zijn die dit lied inneemt in de wereld. Alle volken, niemand uitgezonderd.
‘Alle volken’, dat komt ons bekend voor! Waar hebben we dat meer gehoord? O ja, in het zendingsbevel waar Jezus zegt: ‘Maakt alle volken tot mijn discipelen.’ Als wij het zendingsbevel naast de psalm leggen, zien we opvallende parallellen. In beide gaat het om een opdracht: ‘Loof de Heer, alle volken, prijs hem, alle naties’ (psalm); ‘maakt alle volken tot mijn discipelen’ (zendingsbevel). Het uitgangspunt is respectievelijk: ‘zijn goedertierenheid is machtig over ons’ en ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’. De psalm sluit af met: ‘zijn trouw is tot in eeuwigheid’; in het zendingsbevel horen we: ‘Ik ben met u alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld.’ We ontdekken dat in de psalm hetzelfde staat als in het zendingsbevel. Nee, andersom natuurlijk: we zien hoe Jezus uitgaat van deze psalm bij het zendingsbevel.
De volken moeten God loven. Waarom? Omdat Gods goedertierenheid machtig over ons is en zijn trouw tot in eeuwigheid. Het is de opdracht aan Israël, begonnen bij Abraham: laat de volken merken dat Ik jullie trouw ben. Laten zij ervaren wat het betekent dat Ik jullie draag en bescherm en leid. En als de volken daar niets van ontdekken, dan is mijn zegen geen zegen meer, maar dan wordt het een vloek. En dan gaat alles mis.
Israël is wel het uitverkoren volk van God, maar dat betekent nooit het lievelingetje van de meester of zo. Uitverkoren ben je om te dienen, om er te zijn voor anderen.
Aparte aandacht verdient het bekende woordpaar chèsèd we-èmèt, ‘een tweeling’ (Bamard): genade en waarheid, liefde en trouw.
Aanwijzingen voor de prediking
Ook deze psalm leent zich uitstekend voor een verhalende inzet. Schets de situatie van Israël na de ballingschap. Mensen die, begrijpelijk, geneigd zijn zich af te zonderen ten opzichte van de andere volken (een verwijzing naar Jona illustratief zijn). Een tempeldichter die dat met zorg aanziet en daartegen wil waarschuwen. Hij kiest ervoor een kort en krachtig lied te maken, toegespitst op de kern van de zaak (zie boven).
Ook wij moeten ons afvragen of de volken, de anderen, de buitenstaanders, God kunnen loven omwille van ons. Is er in de wereld om ons heen voor al die andere volken reden om God te loven vanwege wat wij zijn als christenen en vanwege wat wij doen? Of zeggen ze: wij God loven? Maar we zijn arm, onderontwikkeld, uitgebuit, getiranniseerd. Hebben wij reden om God te loven als jullie daaraan voorbij leven?
In het zendingsbevel zegt Jezus: ‘Leer de volken wat Ik u bevolen heb.’ Wat Jezus ons bevolen heeft, is bij Matteüs te vinden in de bergrede. Met als kern: ‘Je bent het licht van de wereld, je bent het zout van de aarde. Laten de mensen zó je goede werken zien, dat ze je Vader verheerlijken.’ Je bent gezegend om tot een zegen te zijn. Dat zegt Jezus in het spoor van Abraham en de dichter van Psalm 117. Waar christenen zó leven dat anderen er ook in delen, daar verheerlijken ze God. Maar als christenen zo niet leven, dan wordt God niet geloofd, maar gevloekt.
De psalm houdt ons een spiegel voor: hoe zijn wij kerk in de wereld? Als Israël na de ballingschap? Ons terugtrekkend op onszelf, we worden een steeds kleinere groep, wat hebben we nog in de wereld te zeggen en te betekenen? Of zeggen we: nee, we horen er te zijn en we hebben een boodschap aan de wereld, letterlijk en figuurlijk. Niet alleen wij moeten de God van Israël loven, ook de volken moeten dat en ze moeten er reden voor hebben. Zijn we een lichtend licht, een zoutend zout, een stad op een berg, die niet verborgen blijven?
De vraag is niet of wij God loven, maar de vraag is of anderen dat ook doen! En of wij hun daarvoor reden geven. Maar als dat waar is, als het daar om gaat in deze psalm, dan zijn we er nog lang niet. Dan moet er nog een hoop gebeuren, aan zending en aan werelddiaconaat. Dan is er nog heel veel te doen. Niet alleen in de kerk, maar ook in de wereld.
En wij maar denken: de hooipsalm, lekker gauw klaar… Nee, als je deze psalm gelezen en gezongen hebt, dan begint het pas…
Liturgische aanwijzingen
Vanwege de opvallende overeenkomsten ligt de lezing van Mattëus 28:16-20 voor de hand; hoofdstuk 5:13-16 zou daar mooi aan vooraf kunnen gaan. Verder is te denken aan Romeinen 15:4-13, waar Paulus Psalm 117 citeert en plaatst in een bredere context. Naast Psalm 117 komen zeker ook 67:1, 2 en 72:6, 7 (vanwege het heil voor alle volken) in aanmerking. En van de gezangen in elk geval 16 (een bewerking) en 464 (ongetwijfeld geïnspireerd door Psalm 117).
Geraadpleegde literatuur
Zie 13 juli. Opnieuw was Rothuizen (Landschap III) zeer inspirerend. Hij citeert Delitzsch: ‘Juist in zijn kleinheid is deze psalm een der beste bewijzen van de kracht, waarmee binnen de kring van het OT de wereldomvattende doelstelling der openbaringsreligie aan de nationale grenspalen schudt.’ Verder Bamard (Lofzang is geen luxe), Visser (De Psalmen in onze tijd, deel 5; ook hij spreekt van ‘hooipsalm’) en Waaijman (Psalmen om Jeruzalem, Kampen z.j.).