Preekschets Ruth 2:20 – Tweede Advent
Tweede Adventszondag
Ruth 2:20
Gezegend zij hij door de Here, die zijn goedertierenheid niet heeft onttrokken aan de levenden noch aan de doden.
Schriftlezingen: Ruth 2; Lucas 1:46-55
Het eigene van de zondag
In deze serie schetsen (zie ook: Preekschets Ruth 1:19 – Eerste Advent, Preekschets Ruth 3:9 – Derde Advent en Preekschets Ruth 4:17 – Vierde Advent) wordt het boek Ruth in de adventsperiode aan de orde gesteld. Dat wekt misschien verbazing. Aansluiting bij de joodse (na-talmoedische) traditie, waarin Ruth als een van de feestrollen voor het weken- of pinksterfeest op het rooster staat, zou meer voor de hand liggen. Toch biedt het boek in de tijd van voorbereiding op het kerstfeest tal van aanknopingspunten voor de verkondiging. Bij de uitleg prevaleert dan ook de heilshistorische invalshoek.
Uitleg
Ter herinnering, uit de ‘uitleg’ van de eerste schets over het boek Ruth: ‘Volgens Loader is de boodschap van het verhaal over Ruth, dat de leiding door God en de verantwoordelijkheid van de mens elkaar niet uitsluiten’. Duidelijker dan waar ook, is de verbinding tussen goddelijk en menselijk handelen in Ruth 2 op te merken.
Over menselijk handelen gesproken! In 2:2 neemt Ruth het initiatief om ‘de boer op te gaan’. Ze doet dat niet zonder overleg met Noömi, bij wie ze tijdens de oogsttijd blijft wonen (2:23). Daaruit blijkt haar trouw (vgl. 1:16,17). Ruth gaat de kost ‘verdienen’ door aren te lezen. Dat was een recht van de armen (Lev. 19:9, 23:22; Deut. 24:79). Toch stelt Ruth zich bescheiden op, ze beseft haar afhankelijkheid (2:2, vgl. 2:10,13).
Een andere handelende persoon is Boaz. Volgens de verteller is hij een aanzienlijk (Hebr. hajil) man (2:1). Met die kwalificatie wordt de goede status aangeduid, die verbonden is met financiële (2 Kon. 15:20; vgl. 1 Sam. 9:1) of militaire macht (2 Kon. 24:16). Loader stelt: ‘Hetzelfde woord kan ook gebruikt worden om de goede hoedanigheden van vrouwen te beschrijven, maar duidt dan op vlijt (Spr. 31:10; vgl. Spr. 12:4).Dit is precies wat Boaz zelf zegt over Ruth ter gelegenheid van hun tweede ontmoeting (3:l11). Als nu zowel Boaz als Ruth in aanzien staan, kan de lezer niet ontkomen aan de indruk dat zij wel bij elkaar passen’ (Loader 1994, 43). (hajil komt ook voor in de oproep van ‘al het volk dat in de poort was’ en ‘de oudsten’ in 4:11 aan het adres van Boaz, wanneer hij al wat Elimelek en al wat Kiljon en Machlon toebehoord heeft, uit de hand van Noömi koopt: ‘Handel dan kloek in Efrata en maak u een naam in Betlehem…’)
Boaz en Ruth samen… In Ruth 2 is Boaz’ genegenheid voor Ruth duidelijk te bespeuren. Bovendien is in zijn antwoord op de vraag van Ruth, waarom hij haar gunst betoond heeft (2:10), sprake van een verwijzing naar Genesis 2:24, waar van de man gezegd wordt, dat hij zijn vader en zijn moeder zal verlaten en zijn vrouw aanhangen: in Ruth 2:11 zegt Boaz, dat Ruth haar vader en haar moeder (en het land van haar geboorte, vgl. Gen. 12:7;24:7;31:13) verlaten heeft. Daar komt bij, dat Ruth na’arāh (2:5,6) genoemd wordt. Dat woord betekent niet alleen ‘dienares’, maar ook ‘ongehuwde (en dus huwbare) jonge vrouw’…
Over goddelijk handelen gesproken! Om te beginnen: wanneer Ruth aren gaat lezen, treft zij het stuk land van Boaz,’bij geval’ (2:3, vgl. 1 Sam. 6:9; 2 Sam. 20:1; Luc. 10:31). Dat kan geen toeval zijn…
Vervolgens: in 2:12 wenst Boaz Ruth Gods zegen toe. Hij spreekt eerst over ‘beloning’ van Godswege. Van Wolde merkt op: ‘Twee keer staat hier in het Hebreeuws de stam “sjalem“, uitbetalen of terugbetalen, een ekonomische term die later ook de overdrachtelijke betekenis heeft gekregen van “vervolledigen, volmaken”, zoals in sjalom, volheid of vrede. Boaz de hereboer en zakenman spreekt hier over JHWH’s beloning in termen van loon en uitbetaling . Zoals Boaz aan zijn werkers hun loon uitbetaalt, zo hoopt hij dat God aan Ruth zal uitbetalen’ (Van Wolde 1993, p. 51) Nadat Boaz over ‘beloning’ van Godswege gesproken heeft, gunt hij Ruth ‘geborgenheid’ bij de God van IsraëI. Met Gods ‘vleugels’ kan een vergelijking met de vleugels van een vogel (vgl. Ex. 19:4; Deut. 32:11; Ps. 17:8; 36:8; 57:2;61:5; 63:8; 91:4) uitgesproken zijn, ook kunnen de vleugels van de cherubs, als symbool van de bescherming in het heiligdom (vgl. 1 Kon. 8:7), bedoeld zijn. (In 3:9 komt Ruth op de uitdrukking terug.)
Tenslotte: nadat Noömi over de gebeurtenissen op het veld van Boaz gehoord heeft, spreekt zlj in 2:20 over Gods ‘goedertierenheid’, zijn genadige trouw (Hebr. hèsèd). Was in 2:3 sprake van een verhulde verwijzing naar Gods voorzienigheid, hier wordt zijn inzet voor Ruth duidelijk beleden. (Het woord hèsèd was al gebruikt [1:8] en zal nog gebruikt worden [3:10]. Noömi verwoordt, dat Gods goedertierenheid ook de overledenen geldt: omdat er voor Ruth toekomst gloort, hebben de familieleden die gestorven zijn, daar indirect deel aan (vgl. 4:10). Het geslacht van Elimelek zal niet uitsterven. Loader wijst op het hoofdthema van de bescherming van de stammoeder; hij schrijft: ‘Er blijkt uit dat Ruth, evenals Sara en Rebekka in de verhalen van Genesis, gezien werd als een belangrijke stammoeder’ (Loader 1994, p.55). – In de Septuaginta wordt hèsèd doorgaans weergegeven met eleos. In het Nieuwe Testament komt het woord opvallend vaak voor in Lucas 1. In vers 58 wordt van Elisabet gezegd,’…dat de Here zijn barmhartigheid aan haar had grootgemaakt…’ In de lofzang van Maria wordt tweemaal over Gods eleos gesproken (vs 50 en 54), in die van Zacharias eenmaal (vs 72). In Efeziërs 2:4 wordt God ‘rijk aan erbarming’ (Gr. plousios oon en eleei) genoemd. Gods eleos is uiteindelijk zijn heilshistorisch-eschatologische daad in Jezus Christus (zie b.v. Tit. 3:5).
Aanwijzingen voor de prediking
In de vorige schets is gekozen voor inzet bij ‘het gewone leven’, onder meer gekarakteriseerd als ‘leven met verschrikkingen’. In aansluiting aan Ruth 2 moet gezegd worden, dat het gewone leven ook ‘de strijd om het bestaan’ (tot en met het eten van genadebrood) kent. Met het oog daarop gaat Abma in zijn ‘aanwljzingen voor de prediking’ in Postille 31 uitgebreid in op de betekenis van de sociale wetgeving in IsraëI. Over Ruths weldoener, die hij elders als ‘een messiaanse vorst’ (vgl. Ps. 72) kwalificeert (Abma 19811, 19892, 37), schrijft hij: ‘Het is boeiend er op te letten hoe Boas zijn “vermogen” aanwendt in de dienst van de naaste, zonder deze ook maar ergens afhankelijk te maken of te vernederen’ (Abma 1979-1980,p. 152). Niemand zal ontkennen, dat Ruth 2 als ‘leesoefening voor het diaconaat’ verstaan kan worden. Waarbij de vraag naar de verhouding tussen liefdadigheid en gerechtigheid niet ontweken kan worden! Maar het gaat in het hoofdstuk om meer dan alleen de intermenselijke verhoudingen. Uiteindelijk zal in de verkondiging over Ruth 2 de goedertierenheid van God aan de orde moeten komen. Noömi heeft die gezien in de wijze waarop Boaz Ruth tegemoet getreden is. De christelijke gemeente mag weten, dat die goedertierenheid een diepe klank gekregen heeft in de komst van Jezus Christus. Zei Noömi in Ruth 2:20, dat de Here zijn goedertierenheid niet had onttrokken aan de levenden noch aan de doden, in nieuwtestamentisch licht mag gezegd worden, dat God de zijnen naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop (1 Petr. 1:3). Dat betekent toekomst voor levenden en doden (vgl. Luc. 20:27 -40; 1 Tess. 4: 13-18).
Liturgische suggesties
-
Liederen: Psalm 17:3; 36:2; 57:1; 61:3; 63:3; 80 (‘de psalm van de zondag’); 85; 87; 91:2; 103; 146:4,5;
-
Gezang 16; 66; 102; 120; 121; 126; 129; 349; 427;
-
Lam en Ter Burg, Verzamelbundel Alles wordt nieuw, 1983, IV,5;
-
Troost, Zingende gezegend, 1995: 125; 191.
-
Liturgische opmerking: In Ruth 2:4 worden de groeten ‘De Here zij met u!’ en ‘De Here zegene u!’ gewisseld. Hoe die verstaan moeten worden, is moeilijk te zeggen. Er wordt zowel aan een conventionele uitroep als aan een specifieke zegenbede gedacht. Hoe dat ook zij: in protestantse kring hebben de zinnen de laatste jaren een liturgische betekenis gekregen (zie daarvoor M.A. Vrijlandt, Liturgiek, Delft 19871, Zoetermeer 19892,19923, p. 190).
Geraadpleegde literatuur
-
Ruth. Een praktische bijbelverklaring Kampen,1994, van J.A. Loader. Van dat commentaar heb ik veel gebruik gemaakt.
-
Daarnaast attendeer ik op Ruth. Verklaring van een bijbelgedeelte, Kampen 19811, 19892, van Henk Abma (zie ook de bijdragen van Abma in Postille 31 [1979-1980], 143-152).
-
Tenslotte: Jan Chr. Vaessen heeft in zijn proefschrift Tussen Schrift en preek. Ontwerp van een analysemodel voor de bijbelinterpretatie in preken met gebruikmaking van de tekstuele hermeneutiek van Paul Ricoeur, Kampen 1997, enkele preken over Ruth opgenomen en geanalyseerd op ‘Schriftinterpretatie’.
-
Ruth en Noömi, twee vreemdgangers, Baarn 1993, van Ellen van Wolde.