Schepping, vormen, maken, begin
Geloofstaal & cultuurtaal
‘Scheppen’ wordt in het Nederlands gebruikt om aan te geven dat iets nieuws tot stand wordt gebracht. Vaak staat het in een kunstzinnig verband: een beeldhouwwerk ‘scheppen’. In het woord ‘creatief (van Lat. creare = scheppen) is die betekenis bewaard gebleven. Het woord ‘schepping’ is ook een alternatief voor ‘natuur’ of ‘heelal’, zonder religieuze bijbetekenis. Het woord ‘schepsel’ wordt gebruikt om op een medelijdende of enigszins verachtelijke manier te verwijzen naar een vrouw (‘dat arme schepsel’).
Christenen geloven dat God de hemel en de aarde heeft geschapen. Zij zijn Gods schepping. Daarmee wordt in de eerste plaats uitgedrukt dat er verschil is tussen God en de schepping: de schepping is niet goddelijk. Tegelijk laat het zien dat de schepping afhankelijk is van God en dat God betrokken is bij de schepping. Hemel en aarde, mensen, dieren en planten – zijn ‘schepselen’ – worden door Hem ‘onderhouden’. Dit ‘onderhouden’ wordt door sommigen ook wel ‘voortgaande schepping’ genoemd. Het thema ‘schepping’ komt in de praktijk van het christelijk leven aan de orde bij zaken als natuurervaring of de geboorte van een kind, maar ook bij natuurwetenschappelijk onderzoek. Dat laatste gaat terug op de gedachte dat de schepping, als Gods product, de handtekening draagt van zijn maker. De gedachte dat wij door de natuur te bestuderen meer kunnen leren over God, was een sterke stimulans voor de natuurwetenschap in het westen. Verder geeft het woord ‘schepping’ aan dat God de wereld ordelijk gemaakt heeft. Deze orde is de vooronderstelling van elke wetenschap; zij maakt wetenschap mogelijk. Ten slotte is in het christelijk denken de schepping ook werkelijk buiten ons – wij zijn geen onderdeel van een mystiek geheel van goddelijke krachten. Daarom is dergelijk onderzoek ook toegestaan.
Woorden
‘Scheppen’ wordt in alle Nederlandse bijbelvertalingen gebruikt als weergave van het Hebreeuwse woord bara (Oude Testament) en het Griekse ktidzein (Nieuwe Testament). Daarnaast bevatten het Hebreeuws en Grieks equivalenten als ‘maken’, ‘stichten’, ‘oprichten’, ‘voortbrengen’ en ‘bouwen’, die vaak gebruikt worden om Gods scheppen aan te duiden. De Nederlandse woorden ‘Schepper’, ‘schepping’ (alleen Nieuwe Testament) en ‘schepsel’ zijn vertalingen van afgeleide vormen van die woorden. Zij gaan dus soms, maar niet altijd terug op bara en ktidzein.
Betekenis in context
Oude Testament
Algemeen
Het Oude Testament kent geen woord voor ‘schepping’, noch als een beschrijving van Gods werk, noch als aanduiding voor de wereld als resultaat daarvan. Wel zijn er talrijke begrippen die spreken over Gods scheppen van allerlei zaken. Een probleem voor ons verstaan van wat ‘schepping’ is in het Oude Testament, is dat die begrippen een veel breder terrein lijken te bestrijken dan wat wijgewoonlijk onder ‘schepping’ verstaan. Zo wordt ook Gods ingrijpen in de geschiedenis soms als ‘scheppen’ beschreven (vgl. Jer. 31:22). Dat moet ons voorzichtig maken ons idee van wat ‘schepping’ is op te leggen aan de Bijbel. We moeten vaststellen dat, althans in het Oude Testament, Gods scheppen ruimer wordt opgevat dan in veel christelijke theologie gebruikelijk is. ‘Schepping’ en ‘onderhouding’ zijn vaak naadloos met elkaar verweven. Kortom, in het Oude Testament kunnen handelingen van God die naar ons gevoel van heel verschillende aard zijn, worden omschreven met ‘scheppen’. Dit blijkt ook uit het brede scala aan woorden en beelden dat gebruikt wordt om Gods ‘scheppen’ tot uitdrukking te brengen.
Termen en beelden
Het Oude Testament kent verschillende manieren om te spreken over God als Schepper. Ruwweg kunnen we zeggen dat de ene manier ‘mensvormiger’ is dan de andere, zonder dat precies een lijn is te trekken tussen mensvormige en niet-mensvormige manieren van spreken. De meest bekende termen om Gods ‘scheppen’ te beschrijven, zijn vrij ‘abstract’ van aard: een bijzondere beeldspraak lijkt niet achter deze woorden schuil te gaan. We denken hier aan de woorden bara (‘scheppen’) en ‘asa (‘maken’). Daarnaast hanteert het Oude Testament echter een groot aantal beelden die Gods scheppende werk min of meer ‘concreet’ aan ons voorstellen. Deze metaforen zijn te verdelen in drie categorieën: – God als Verwekker (vader of moeder). Dit beeld vinden we slechts in enkele teksten (Deut. 32:6, 18; Ps. 90:2; Jes. 64:8; Mal. 2:10 enz.). Dit beeld brengt tot uitdrukking dat het schepsel afhankelijk is van zijn Schepper en dat er tussen hen een intieme band bestaat. Dit kan betrekking hebben op Gods relatie met enkelingen en met het volk Israël. Daarmee loopt dit beeld hier en daar over in het spreken over de verkiezing van Israël door God (Ex. 15:1617; Jes. 64:8-9.
-
God als Koning (bouwheer en strijder). De metafoor van Gods koningschap is zonder twijfel de meest overheersende in het Oude Testament en wordt uitgewerkt in beelden die betrekking hebben op Gods bouwen en inrichten van hemel en aarde (zoals een aardse koning steden, paleizen en tempels bouwde – Ps. 24:2; 78:69; 89:12; Am. 9:6; Ex. 9:18; Jes. 14:32; 28:16; 54:11; Zach. 12:1 enz.) en op zijn bevechten van de chaosmachten die zijn goede schepping bedreigen (zoals een aardse koning aanvoerder was van het leger – Ps. 65:7-8; 74:12-17; 89:10-13; Job 38:4-11; Jes. 27:1; 50:2-3 enz.).
-
God als Ambachtsman (pottenbakker, beeldhouwer, smid). Hier gaat het om een groot aantal teksten die God beschrijven als een kunstenaar, die met zijn handen de schepping vormgeeft (Gen. 2:7-8; Job 33:6; Ps. 103:14; 136:6; 139:16; Job 37:18; Jes. 27:11; 29:16; 42:5; 44:9-10, 24; Jer. 1:5 enz.).
Daarnaast spreekt het Oude Testament in een aantal teksten over schepping door het uitspreken van het woord en het noemen van de naam. Vooral dit scheppen, alleen door het uitspreken van zijn woord, benadrukt Gods majesteit (bijv. Jes. 40:25-26). Het is in zekere zin de meest verheven manier om te spreken over Gods scheppen. Waarschijnlijk is dit de reden dat ‘schepping door het woord’ in het Nieuwe Testament en daarna de typerende manier is geworden om te spreken over Gods scheppende werk. Het is ook de majesteitelijke ouverture waarmee de Bijbel begint in Genesis 1 (zie hieronder). Buiten Genesis 1 heeft ‘schepping door het woord’ meestal betrekking op het scheppen van de hemellichamen en kosmische verschijnselen (vgl. Jes. 40:26; 45:12; 48:13; 55:10-11; Ez. 37:4; Ps. 33:6, 9; 104:7; 147:4, 15-18; 148:3-5).
Teksten
Over het ‘scheppen’ door God wordt vooral gesproken in drie soorten teksten: de eerste hoofdstukken van Genesis (Gen. 1-2); liederen (psalmen, profetische teksten), en wijsheidsliteratuur (vooral Job, Spreuken 8 en enkele psalmen).
Genesis 1-2
De twee scheppingsverhalen in Genesis 1:1-2:4a en 2:4b-25 zijn de bekendste bijbelse scheppingsteksten. Genesis m-2:4a begint met ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde’ en eindigt met ‘Tot zover het voortbrengen van hemel en aarde’ (2:4a). Tussen deze beide uitspraken in lezen we hoe God door het uitspreken van zijn machtswoord het heelal schept en inricht in zes dagen. Daarna rust Hij op de zevende dag. Dit alles wordt beschreven in een bijzonder kunstige vertelling. De zes scheppingsdagen worden in een gespiegelde volgorde weergegeven, waarbij dag 1 (schepping van het licht) correspondeert met dag 4 (schepping van hemellichamen), dag 2 (uitspansel en watermassa’s) met dag 5 (vogels en vissen) en dag 3 (land en gewassen) met dag 6 (landdieren en mensen). Daarbij wordt 7x het werkwoord bara (scheppen) en 7x het werkwoord ‘asa (maken) gehanteerd, terwijl de voorliefde van de schrijver voor het getal 7 nog eens wordt geïllustreerd doordat hij 35x (5×7) de benaming Elohiem (God) gebruikt voor de Schepper. In deze structurering wordt iets zichtbaar van het geordende karakter van de schepping. Alles grijpt in elkaar en hangt met elkaar samen. Het behoort tot het bijbelse geloof dat de schepping geen grillige chaos is, maar orde bevat. Zo’n orde is niet vanzelfsprekend, maar is erin gelegd. Hierin ligt een belangrijke basis voor wetenschappelijk onderzoek van de natuur. Zulk onderzoek is alleen mogelijk wanneer de wereld inderdaad ordelijk is en een zekere logica vertoont.
Tegelijk moeten we ervoor waken dit verhaal te willen lezen als een letterlijke beschrijving van de toedracht van de schepping in week 1 van het heelal. Genesis 1 is in de eerste plaats een leerverhaal, een vertelling die een boodschap heeft. Het is niet allereerst bedoeld om technische en natuurwetenschappelijke informatie door te geven. Dit moet blijvend bedacht worden in alle discussies rondom ‘schepping of evolutie’, waarbij Genesis 1 soms in een keurslijf wordt gedwongen waar dit hoofdstuk niet in past.
Of hier sprake is van een ‘schepping uit het niets’, dus een schepping waarbij God geen voorhanden materiaal gebruikt om de wereld te scheppen, blijft onduidelijk. De uitleggers verschillen van mening, maar vermoedelijk vinden we dit pas expliciet in het Nieuwe Testament (Rom. 4:17). Hoe dan ook, we moeten bedenken dat op andere plaatsen in het Oude Testament regelmatig wordt gesproken over schepping uit beschikbare materialen (‘boetseren’, ‘bouwen’ enz.). Hierboven is dat behandeld.
Genesis 2:4b-25 is een beschrijving van de schepping van de mens uit leem en de adem van God. In die zin is dit verslag een aanvulling op Genesis 1, waar de nadruk meer op hemel en aarde ligt. God schept de mens en geeft hem zijn eigen leven. Hij geeft hem ook een vrouw uit zijn eigen vlees en gebeente. Beiden plaatst Hij in een tuin met een opdracht. In dit verhaal ligt een rijke basis voor christelijke theologie omtrent huwelijk (vgl. Gen. 2:24 en Mat. 19:3-6), werk, ecologie en dergelijke. Het moet in feite in samenhang worden gelezen met het daaropvolgende Genesis 3, waarin wordt beschreven hoe het mooie begin wordt verstoord door de overtreding van de mens. Tegelijk klinkt daar de belofte waarin Gods herstelplan zich aankondigt (Gen. 3:15).
Enkele liederen
In het oudtestamentische spreken over God als Schepper overheerst de lof aan God. Zo zien we dat God in het Oude Testament in allerlei toonaarden wordt bezongen als Schepper en Onderhouder van alles wat leeft. Bekend is Psalm 8, waarin de grootheid van Gods schepping wordt afgezet tegen het wonder van ons leven: ‘Wat is de mens dat U aan hem denkt?’ (vs. 4-5). Een ander voorbeeld is Psalm 19:2-6, waarin wordt beschreven hoe de natuur Gods eeuwige lof zingt. Psalm 104 is een doorlopende lofzang op de minutieuze zorg van God de Schepper over al wat leeft, een zorg die wordt gecombineerd met macht en dadendrang. Fragmenten van liederen over God als Schepper vinden we ook bij de profeten. Voorbeelden zijn vooral te vinden in Jesaja 40-55 (40:21-22, 26; 41:2-4; 44:24; 45:7, 18 enz.) en Jeremia (31:22; 33:2; 51:15-19 enz.), maar ook in Amos (4:13; 5:8-9; 9:5-6), Hosea (8:14) en Zacharia (12:1). Deze liederen worden in het algemeen ingezet om vertrouwen te wekken in God die een keer zal brengen in het lot van zijn verbannen volk, maar soms ook om een oordeelsdreiging kracht bij te zetten met een verwijzing naar Gods almacht.
Wijsheidsliteratuur
In de oudtestamentische wijsheid ligt de nadruk vooral op het onderzoek van de orde van de schepping. Job 38 is een mooi voorbeeld van een nauwkeurige beschrijving van allerlei natuurlijke processen en de hand van God de Schepper daarin. Hier ligt een begin van natuurkundige interesse, die wordt verbonden met een besef van de kleinheid en onmacht van de mens. Dit besef kent niet de existentiële angst en zinloosheid die de moderne ervaring van onze kleinheid in een onmetelijk heelal nogal eens kenmerkt. In de wijsheid is het heelal weliswaar onmetelijk, maar dan wel een onmetelijk product: het nodigt uit om de grootheid van de Kunstenaar te verkennen. Wetenschap begint bij dit gecombineerde besef van Gods grootheid en onze kleinheid, in de wijsheid ook omschreven als ‘de vreze des Heren’.
Van bijzonder belang is het spreken over de wijsheid in Spreuken 8. De Wijsheid (als persoon voorgesteld) wordt daar beschreven als degene die aanwezig was bij de schepping, of zelfs al vóór de schepping (vs. 22-31). De Wijsheid vindt haar ontstaan bij God Zelf, ‘voordat de aarde bestond’. Zij is ‘van eeuwigheid geformeerd’ (vs. 23). Haar activiteit bij de schepping van hemel en aarde en bij de scheiding van land en zee wordt beschreven als vreugdevol genieten (vs. 30-31). Deze Wijsheid stelt zich voor als een ‘ik’ aan de lezer: ‘Wie mij vindt, heeft het leven gevonden’ (vs. 35). De intrigerende vraag is natuurlijk wie deze Wijsheid is: een personificatie van Gods wijsheid of van de thora? Een ‘goddelijk principe’, dat voor de goede verstaander overal in de schepping zichtbaar is en verwijst naar God? Is het de stem van de schepping zelf, die getuigt van zijn Maker (vgl. Ps. 19)? Geen enkel antwoord bevredigt echt. Wat de dichter van Spreuken ook bedoeld mag hebben, in de periode na het Oude Testament en in het Nieuwe Testament is deze tekst een eigen leven gaan leiden.
Nieuwe Testament
Het Nieuwe Testament gaat zonder meer uit van het oudtestamentische spreken over God als Schepper van alle dingen (vgl. Hand. 4:24; Rom. 9:20; Ef. 3:9; 1 Tim. 4:3-4; Hebr. 3:9; 12:27; 1 Petr. 4:19; Op. 4:11; 10:6). Daarbij wordt enkele malen nadrukkelijk teruggegrepen op de schepping van de mens (als man en vrouw) naar het beeld van God (Mat. 19:4; Mar. 10:6; Jak. 3:9; Kol. 3:10; 1 Tim. 2:13; vgl. 1 Kor. 11:9).
In Romeinen 1:20 gebruikt Paulus het geloof in God als Schepper als fundament voor zijn oordeel over de heidenen. Daarmee verwijst hij naar het getuigenis dat van de schepping uitgaat, zoals bijvoorbeeld beschreven in Psalm 19. Hoewel deze toepassing uit het Oude Testament niet bekend is, is de gedachte erachter voluit oudtestamentisch. Over de manier waarop God schept, spreekt het Nieuwe Testament nauwelijks. Min of meer vanzelfsprekend gaat het uit van ‘schepping door het woord’ en ‘schepping uit het niets’ (vgl. Hebr. 11:3).
Toch legt het Nieuwe Testament ook eigen accenten, die allemaal voortvloeien uit de persoon en het werk van Jezus Christus. De belangrijkste zijn de volgende:
Alle dingen zijn in Christus geschapen (vgl. Joh. 1:3; Ef. 2:10; 3:9; Kol. 1:15-18, 23; Hebr. 1:2; Opb. 3:14). Hier wordt duidelijk verwezen naar het oudtestamentische spreken over de Wijsheid, die er al vóór de schepping was en aanwezig was bij Gods scheppende daden (Spr. 8). Christus wordt vereenzelvigd met deze Wijsheid. De hele schepping kan alleen bestaan in Jezus Christus. Johannes verbindt dat met Gods spreken bij de schepping (Joh. 1:1-18). Toen God zijn woord uitsprak, was Christus als het Woord daarin aanwezig. Hij is de kracht die de schepping totstandbracht en de schepping vindt zijn betekenis in Hem. Paulus verbindt dat met de kerk: zoals Christus het begin is van de schepping, zo is Hij het fundament en het hoofd van de kerk. De verlossing door de dood en opstanding van Christus wordt beschreven als een nieuwe schepping (2 Kor. 5:17; Gal. 6:15; Ef. 2:10, 15; 4:24). In Christus is er een nieuwe vorm van menszijn voorhanden en tegelijk wordt de wereld een nieuwe schepping voor degene die door Christus is veranderd. Dit is een menszijn dat vrij is van zonde, dood en angst en toegerust om een nieuw leven te leiden in geloof, hoop en liefde. De radicaliteit van die verandering wordt aangegeven met het woord ‘schepping’. Het is een geheel nieuw begin, vergelijkbaar met opstaan uit de dood. De schepping zal hersteld worden naar Gods bedoeling (Rom. 8:18-23). Meer nog dan in het Oude Testament beschrijft het Nieuwe Testament de verwoestende uitwerking van de zonde op Gods goede schepping. Tegelijk biedt het een perspectief naar het herstel daarvan. Dit perspectief is op zich niet nieuw; we vinden het al in het Oude Testament, maar ook hier wordt het ‘gevuld’ met het werk dat Christus heeft verricht. In Hem is er hoop voor de schepping die zucht naar verlossing. Dit besef wordt beeldend verwoord in de laatste hoofdstukken van Openbaring (21-22), waar teruggegrepen wordt op de beschrijving van het paradijs in het begin van de Bijbel.
Kern
Bij het spreken over de schepping en over God als Schepper is het gevaar groot dat we ons laten leiden door moderne, westerse opvattingen over mens en wereld. Dat kan tot uiting komen in een manier van bijbellezen die de teksten vooral behandelt als (niet al te geslaagde) natuurkundige en biologische documenten, en hen dus niet uitlegt naar hun eigen intenties. Het bijbelse spreken over de schepping heeft zeker iets te zeggen over het ontstaan van de wereld en de mensen, maar is toch vooral gericht op de lofzang aan God de Schepper en Bestuurder van alles. Verder geeft het ons aanwijzingen voor onze houding tegenover Gods schepping. De Bijbel, en zeker het Oude Testament, geeft een stevige basis voor natuurwetenschappelijk onderzoek en ecologisch verantwoord handelen. Daarnaast verleent het bijbelse spreken over de schepping waarde aan mensen als beeld van God en alskunstwerk van zijn handen. Ten slotte biedt het hoop, omdat de wereld Gods bouwwerk is en Hij het werk van zijn handen niet laat vallen.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: almacht, mens, wereld.