Seksualiteit, lichamelijke gemeenschap, verkrachten, onthouding
Geloofstaal & cultuurtaal
De meeste christenen in ons land hebben zich waarschijnlijk wel bevrijd van het onbijbelse vooroordeel dat het lichaam minderwaardig is vergeleken met de geest. Deze onbijbelse visie op de mens komt uit de Griekse filosofie en heeft tot in onze eeuw de geesten beïnvloed. Misschien dat we ons nog verder kunnen oefenen in een onbevangen, maar daarom nog niet platvloers spreken over de seksualiteit. Voor de christelijke gemeente is de vraag of ze in een tijd waarin de seksualiteit een consumptieartikel geworden is, duidelijk kan maken dat het in de seksualiteit gaat om de humaniteit. Daarover is door theologen natuurlijk wel iets zinnigs te zeggen, maar de eigenlijke vraag is of deze humaniteit in de praktijk van het christenleven voelbaar en zichtbaar wordt.
In onze samenleving is diep het besef gegroeid dat kerk en Bijbel op gespannen voet staan met seksualiteit. Helemaal ongelijk heeft men daar niet in. Wat de kerk en de theologie betreft, heeft (of had?) men daarin meer gelijk dan wat de Bijbel betreft (zie onder). Christenen (vooral dominees en pastoors) worden erop aangekeken ‘dat er niets mag’, vooral op seksueel gebied. Het verwijt van hypocrisie klinkt regelmatig: streng in de (seksuele) leer, maar ondertussen… Een eerlijk zelfonderzoek is nodig om te ontdekken hoeveel waarheid daarin steekt.
Woorden
Het Hebreeuws is uitermate plastisch om de seksuele gemeenschap te beschrijven: hij ‘ging tot haar in’ wordt vaak gezegd (Gen. 16:4; Ruth 4:13 enz.). Opvallend is ook het Hebreeuwse woordjada’, dat ‘kennen’ betekent, maar ook staat voor de seksuele gemeenschap. Vandaar dat het in de SV vertaald is met ‘bekennen’ (Gen. 4:1, 17W). Ook het Nieuwe Testament kent dit eigenaardige woord: ginooskein, ‘kennen, bekennen’ (Mat. 1:25). Dat dit woord gekozen is, maakt duidelijk dat seksualiteit in de relatie tussen man en vrouw plaatsvindt.
Seksuele onthouding komt in het Oude Testament in twee situaties voor (zie onder). Daarvoor kan een vorm van het werkwoord sjamar, ‘bewaren, bewaken’ gebruikt worden (1 Sam. 21:4; GNB 21:5), dat in de SV en de NBG-51 vertaald is met ‘zich onthouden van’. Het Nieuwe Testament gebruikt hiervoor het woord enkrateuesthai (1 Kor. 7:9), een woord dat ook voor de training van atleten gebruikt wordt (1 Kor. 9:25).
Betekenis in context
Oude Testament
Seksualiteit is een gave van God
Het Oude Testament staat onbevangen en positief tegenover het lichaam en de seksualiteit. De mens is, ook in zijn lichamelijkheid, schepsel van God. De mens en zijn vrouw schamen zich in de Hof van Eden niet voor hun naaktheid (Gen. 2:25). Met grote onbevangenheid wordt in het Oude Testament dan ook over de seksualiteit gesproken en we hebben geen reden om aan te nemen dat in Israël bepaalde verhalen in aanwezigheid van de kinderen overgeslagen werden.
Het boek Prediker weet van de schaduwkanten van het leven, maar geeft niettemin (of juist daarom) als raad: ‘Geniet van het leven samen met de vrouw van wie je houdt… ‘ (9:9 GNB). Hooglied is het bijbelboek bij uitstek waarin de liefde tussen man en vrouw bezongen wordt. ‘Mijn lief is van mij en ik ben van hem…’ (2:16 GNB) is de liefdestaal van alle tijden. Gepassioneerd en ongegeneerd verklaren de geliefden hun liefde aan elkaar (7:1vv, 12 enz.). Het is te begrijpen dat men later in deze verhouding tussen een man en een vrouw iets heeft herkend van de verhouding tussen God en zijn volk (jodendom) of de kerk (christendom).
Seksualiteit en vruchtbaarheid
Door het gebruik van voorbehoedsmiddelen is in onze samenleving de band tussen seksualiteit en vruchtbaarheid gerelativeerd. Voor de samenleving van het oudtestamentische Israël hangen deze twee ten nauwste samen. Het geschenk van de seksuele gemeenschap en de kinderzegen lopen in elkaar over en als dat niet zo is, is er sprake van een diep verdriet (denk aan Rachel en Hanna). In de vruchtbaarheid wordt namelijk de zegen van God openbaar.
Dat betekent ook dat de maagdelijkheid in Israël op zich niet gewaardeerd werd, zoals dat later in de christelijke kerk wel het geval zou zijn. Vanuit het gebod van God werd maagdelijkheid als een noodzakelijke deugd gezien voor een vrouw die het huwelijk inging (Gen. 24:16; Deut. 22:13-21), maar het was op zich geen verdienste.
Vruchtbaarheid en religie
Gezien de plaats die de seksualiteit in het leven en de religie van Israëls buurvolken inneemt, is het begrijpelijk dat het Oude Testament de grenzen soms scherp trekt. Soms vinden we voorschriften waar wij de zin niet direct van inzien, maar die een zekere afweer tegen de heidense gebruiken bieden. Zo wordt in Deuteronomium 22:5 gesteld: ‘Een vrouw zal geen mansklederen dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken’. Bij de volken rondom Israël komen we religieuze feesten tegen waarbij (soms gecastreerde) mannen in vrouwenkleren meeliepen. Ook vrouwen in mannenkleren komen in de religies van Israëls buurlanden voor. Ongetwijfeld is die bepaling van Deuteronomium tegen deze religieuze gebruiken gericht.
Afweer tegen het heidendom vinden we ook in de bepaling van Deuteronomium 23:17-18: ‘Er zal onder de dochters van Israël geen aan ontucht gewijde vrouw zijn, en er zal onderde zonen van Israël geen aan ontucht gewijde man zijn’. Het is onzeker of we hier met het verschijnsel van de religieuze of cultische prostitutie te maken hebben. Het betekende bijvoorbeeld dat een man naar een tempel kon gaan om gemeenschap te hebben met een priesteres om zodoende de vruchtbaarheid af te roepen van de hogere machten. Maar het is niet bewezen dat het ook in Israel voorkwam.
Duidelijk is wel dat de profeten van Israël ontdekt hebben dat de vruchtbaarheid niet op magische wijze van God af te dwingen is, maar wel van Hem gevraagd kan worden. Rachel (Gen. 30:1) en Hanna (1 Sam. 1) maken dat duidelijk.
Andere grenzen
Ook al kan een man in Israël meer vrouwen hebben, toch is de seksualiteit aan het huwelijk gebonden. Overspel geldt dan ook als een zware zonde, vandaar dat het verbod in de Tien Woorden is terechtgekomen. De straf hierop is in het Oude Testament zonder meer de doodstraf voor beiden, tenminste als het een getrouwde vrouw geldt (zie onder; Lev. 20:10; Deut. 22:22). Uit de verhalen over Davids echtbreuk met Batseba (2 Sam. nv) blijkt hoe zwaar dit vergrijp telt, ook al hoeft David niet zelf te sterven. Als de vrouw mogelijk niet toegestemd heeft en het dus een verkrachting betreft, zal alleen de man sterven (Deut. 22:25-27). Dat het in deze tekst om een ondertrouwde, verloofde vrouw gaat, doet er niet toe; juridisch staat zij gelijk aan een getrouwde vrouw. Anders ligt het wanneer een (al dan niet getrouwde) man een maagd, een ongehuwde vrouw verkracht. In dat geval is de man verplicht haar tot vrouw te nemen en een geldboete aan de vader te betalen (Deut. 22:28-29).
Hier wordt in zekere zin met twee maten gemeten. Een getrouwde vrouw die gemeenschap heeft met een andere man, wordt gedood. Een getrouwde man die gemeenschap heeft met een getrouwde vrouw ook, maar niet als hij gemeenschap heeft met een ongetrouwde vrouw en zelfs niet als hij haar verkracht. In dat geval staat hij vooral schuldig tegenover de vader van het meisje. In het geval van overspel met een getrouwde vrouw telt niet zozeer dat de man schuldig staat tegenover zijn eigen vrouw (hij mag immers meer vrouwen hebben), maar tegenover de echtgenoot van de vrouw. Concreet: Davids overspel met Batseba stelt hem niet schuldig tegenover zijn eigen vrouwen, maar tegenover Uria. Deze ongelijkheid heeft wezenlijk te maken met de polygamie die in Israël in die tijd vanzelfsprekend wordt verondersteld. Zonen worden geacht van de vrouwen van hun vader af te blijven. Daarmee wordt niet de eigen moeder bedoeld, maar de andere vrouwen (Lev. 20:11; Deut. 22:30). Te bedenken is dat een man op latere leeftijd nog een jonge vrouw erbij kon nemen die in leeftijd niet zoveel hoefde te verschillen met zijn oudste zonen. Van Ruben wordt gezegd dat hij zich aan zijn vaders bijvrouw vergreep (Gen. 49:4). Ook in het Nieuwe Testament komen we deze wantoestand tegen (1 Kor. 5:1v). Een absolute grens ligt er voor Israëls wetgeving ook tussen mens en dier. De seksuele omgang tussen mens en dier wordt streng afgewezen en met de dood bestraft (Ex. 22:19; Lev. 18:23; 20:15-16).
Homoseksualiteit
Verschillende keren spreekt het Oude Testament over seksueel contact tussen mannen (nergens over homoseksualiteit in lesbische zin) en steeds afkeurend. In Sodom eist men uitlevering van Lots gasten om met hen de herenliefde te bedrijven (Gen. 19:5). In Richteren 19:22 wordt eenzelfde eis gesteld. Hier weegt het des te zwaarder omdat het geenKanaänieten zijn die dit vragen, maar Israëlieten. We moeten bedenken dat het in deze twee situaties niet alleen gaat om homoseksuele handelingen, maar dat ook de schending van het gastrecht in het geding is én een verkrachting hetgeen, afgezien van de aard van de seksualiteit, altijd afkeurenswaardig is. Minder gecompliceerd ligt het in Leviticus 18:22 waar enkel van homoseksuele handelingen gesproken wordt en deze ‘een gruwel’ genoemd worden. In Leviticus 20:13 wordt dan ook de doodstraf hiervoor geëist. Zie voor de doordenking van deze gegevens onder Nieuwe Testament.
Onthouding
De onthouding van seksualiteit, zoals de kerk dat later gepropageerd heeft met het argument dat de ongehuwde staat hoger is dan de gehuwde, kent Israël niet. Het eerste gebod dat we in het Oude Testament vinden is: ‘Weest vruchtbaar, wordt talrijk…’ (Gen. 1:22,28).
Wel kent het Oude Testament voor twee groepen een tijdelijke seksuele onthouding: voor soldaten en priesters. Beiden moeten zich namelijk begeven op het terrein van het heilige: de soldaten in de heilige oorlog en de priesters in de heilige offerdienst. Nu ziet Israël de seksualiteit niet als zondig of minderwaardig, maar de terreinen van het heilige en het seksuele moeten wel uit elkaar gehouden worden. Voor de soldaten vinden we voorschriften in 1 Samuel 21:5 en 2 Samuel 11:11 (vgl. Deut. 23:10-11), voor de priesters hebben de bepalingen van Leviticus 15:16-18 consequenties. Het is waarschijnlijk dat deze gedachten doorwerken in de sekte van Qum-ran, waar de mannelijke bewoners in een levenslang celibaat leven. Omdat ze in deze militaire én priesterlijke dienst voortdurend paraat moeten zijn, zullen ze het celibaat als de logische consequentie daarvan aanvaard hebben. Het is waarschijnlijk dat deze lijnen ook naar het Nieuwe Testament doorlopen.
Nieuwe Testament
De goede schepping
Geheel in de lijn van het Oude Testament worden in het Nieuwe Testament de goede schepping en het goede leven verkondigd en verdedigd. In 1 Timoteüs 4:3 wordt gewaarschuwd tegen dwaalleraars die het genot van spijzen en van het huwelijk verbieden. Ook voor de gelovigen van het Nieuwe Testament is het duidelijk dat deze werkelijkheid, hoe ook door de zonde aangetast, toch schepping van God is en daarom met dankbaarheid aanvaard mag worden.
Ontucht wordt in het Nieuwe Testament gezien als een ernstige zonde die in de zondencatalogi vrijwel steeds genoemd wordt en vaak op de eerste plaats (zie bijv. Mar. 7:21; Gal. 5:19; Ef. 5:3; Kol. 3:5). Deze ondeugd tast niet alleen het trouwverbond van man en vrouw aan, maar ook de relatie met Christus (1 Kor. 6:12-20). Paulus weet dat hij op dit punt een taai gevecht levert. Hij moet zich verzetten tegen alles wat in de heidense omgeving normaal gevonden wordt en in elk geval getolereerd wordt (Rom. 1 en 2). Met name in de Korintische havenstad treft hij een losse seksuele moraal aan, die de gemeente van Christus blijkbaar niet onberoerd laat. In de brieven aan de Korintiërs gaat het onder meer over prostitutie (1 Kor. 6:12-20) en over het feit dat iemand leeft met zijn stiefmoeder (1 Kor. 5).
Ongehuwd leven en toewijding aan God
In het Nieuwe Testament zien we de lijnen van het Oude Testament doorlopen: de seksualiteit is een gave van God en het huwelijk is hoog en moet hooggehouden worden (Ef. 5:31; 1 Tim. 4:3; Hebr. 13:4). Toch legt hetNieuwe Testament soms andere accenten. Allereerst is er het opvallende gegeven dat drie hoofdpersonen van het Nieuwe Testament (voorzover we weten) ongehuwd zijn: Johannes de Doper, Jezus en Paulus. Hoe is dit mogelijk in een joodse wereld waarin het een morele plicht is om te trouwen en kinderen te krijgen? Hierboven werd al gewezen op de kloostergemeenschap van Qumran waar mannen zich in levenslange, celibataire toewijding aan de dienst van God geven. Moeten we de ongehuwde staat van de bovengenoemde personen uit het Nieuwe Testament zo ook interpreteren? We hebben zowel van Jezus als van Paulus woorden die daarop wijzen. Jezus spreekt in Matteüs 19:12 over mensen ‘die zichzelf gesneden hebben, ter wille van het Koninkrijk der hemelen’. Dit verwijst naar de castratie die in het oude Oosten vaak werd toegepast met een religieus doel. Buiten Israël kent men ontmande priesters. Jezus gebruikt het woord hier in figuurlijke zin: zij die in onthouding leven ter wille van hun dienst aan God en zijn Koninkrijk. Zo leeft Hij Zelf namelijk ook.
Bij Paulus vinden we zelfs de uitvoerige raad om, als men de gave der onthouding heeft, ongehuwd te blijven. Deze levenshouding tegenover het huwelijk, die ons wat bevreemden kan, hangt met vier dingen samen: met de gave der onthouding die de apostel blijkbaar zelf had ontvangen; met de intense ervaring van de liefde van God in Jezus Christus die hem geheel en al opeist; met zijn missionaire elan, waarbij hij bang is dat elke andere relatie hem in zijn beschikbaarheid voor de verkondiging beperkt en ten slotte met de verwachting van de zeer spoedige wederkomst van de Heer.
Kortom, we kunnen niet zeggen dat het Nieuwe Testament de lichamelijkheid en de seksualiteit onderwaardeert, wel dat vanuit de totale toewijding aan God soms gevraagd kan worden in een celibatair leven beschikbaar te blijven.
Homoseksualiteit
In Romeinen 1:26 snijdt Paulus het thema van de homoseksualiteit aan. De apostel verbindt de homoseksuele praktijk met een reeks van ondeugden: boosheid, hebzucht, slechtheid, nijd, moord, twist enzovoorts (vers 29). Dit afwijzend spreken over homoseksualiteit door de apostel (zie ook 1 Kor. 6:9) is geworteld in de oudtestamentische en joodse traditie en staat in tegenstelling tot de Griekse en Romeinse cultuur, waar homoseksualiteit – niet alleen in de vorm van pedofilie maar ook in ander opzicht – breed gepraktiseerd werd en geaccepteerd was. Overigens maakt de context waarin Paulus dit thema ter sprake brengt duidelijk dat ontwrichting van het leven ook in andere, bijvoorbeeld heteroseksuele verhoudingen aan de orde is.
In de exegetische discussie is verschil van mening over de vraag of Paulus al deze vormen op het oog heeft of vooral de perverse uitingsvormen. De verschillende beantwoording van deze vraag leidt binnen de christelijke ethiek dan ook tot een verschillend antwoord op de vraag of er ruimte is voor een duurzaam verbond van liefde, trouw en gelijkwaardigheid tussen mensen van hetzelfde geslacht en wat acceptatie van de homofiele medemens concreet betekent.
Kern
Wanneer we zoeken naar bijbelse waarden en normen op het gebied van de seksualiteit wordt het van meet af aan duidelijk dat we de geboden van Oude en Nieuwe Testament niet zonder meer kunnen overbrengen naar onze samenleving. Met name de oudtestamentische bepalingen die samenhangen met het polygame huwelijk zijn meer bepaald door de gewoonten van die tijd en van deomliggende culturen, dan door het openbaringswoord van God, de Here (ook al dacht men in Israël daar soms anders over; zie 2 Sam. 12:8). Wie allerlei losse bijbelteksten aanhaalt over de seksualiteit loopt het gevaar om een agrarische samenleving uit het Midden-Oosten van de laatste eeuwen voor onze jaartelling tot zijn oriëntatiepunt te maken, zonder ‘helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waarop het aankomt (Filp. 1:9-10).
De gedachte van het verbond is in dit verband buitengewoon vruchtbaar. We zitten hier op een hoofdlijn van de Bijbel als het gaat om de verhouding tussen God en mensen en tussen mensen onderling. In het verbond komen beide partijen tot hun recht. In het verbond komt de bedoeling van God met zijn schepselen ook tot haar recht. Het betekent dat seksualiteit nooit los verkrijgbaar is, maar altijd binnen een relatie beleefd wil worden. Het verbond geeft het humane kader aan waarbinnen dat kan. Gods geboden willen ons bij dat goede leven bewaren.
Als het gaat om de waardering van de seksualiteit noopt het verleden de kerk en de theologie tot zelfonderzoek. Dat kan echter nooit betekenen dat we onkritisch zouden staan tegenover de banalisering van de seksualiteit op de televisie en in de andere media. Een levensgevoel waarin ‘een slippertje moet kunnen’ tast de waarachtige humaniteit aan. De deugd van de betrouwbaarheid is daarbij in het geding. Daar moet de kerk voor durven staan. Dat ze daarbij het verwijt krijgt dat ze achterloopt, moet ze voor lief nemen. Er zal een moment komen waarin blijkt dat ze voorloopt.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: goedheid, huwelijk, verbond, wederkomst, zelfbeheersing.