Menu

Basis

Slaafgemaakten in het bijbelboek Titus

‘Niet tegenspreken’, Titus 2:9-10

Mozaïek uit een Romeinse villa in Sidi Ghrib met twee vrouwelijke slaven (ancillae) in dienst van de meesteres.
Mozaïek uit Romeinse villa in Sidi Ghrib met twee slaven (ancillae) in dienst van de meesteres. Carthago Museum

Titus is een van de pastorale brieven die traditioneel gezien aan Paulus wordt toegeschreven, maar in de bijbelwetenschappen als pseudo-paulijns worden gecategoriseerd. Omwille van de ruimte zullen we daar nu niet op ingaan, maar de focus leggen op hoe in de brief aan Titus slaafgemaakten worden aangesproken. Dit gedeelte vinden we ook in andere nieuwtestamentische brieven terug, en worden Haustafeln genoemd, zogenaamde huisregels (zie bijvoorbeeld Kolossenzen 3:18-4:1, Efeziërs 5:21-6:9 en 1 Petrus 2:18-3:7). Helaas zijn deze ‘huisregels’ regelmatig misbruikt om de positie van slaafgemaakten te rechtvaardigen en slaafgemaakten verder te onderdrukken, met hand op de Bijbel. Zo heeft Clarice J. Martin laten zien dat dit soort teksten in de Amerikaanse context veelvuldig zijn gebruikt om slavernij te rechtvaardigen.1 Ongetwijfeld zijn er in Nederlandstalige geschiedenis ook zulk soort argumenten te vinden, maar daar gaan we hier niet op in. We kijken naar de uitleg in de eerste eeuwen. We zullen zien dat diverse commentatoren deze tekst op verschillende manieren uitleggen: sommigen steunen slavernij volledig, anderen stellen daar wel grenzen bij. Om welke tekst gaat het nu precies?

‘Onderwerpen’?

Het voorschrift over hoe slaafgemaakten zich dienen te gedragen vinden we in Titus 2:9-10. Deze verzen zijn te plaatsen in de bredere context van praktische aanwijzingen voor de gelovigen. Er zijn voorschriften voor oude mannen, oude vrouwen, jonge vrouwen en jonge mannen. Slaafgemaakten zijn de laatsten die worden besproken. Vanaf Titus 2:11-15 vinden we een samenvatting van het evangelie en wat Titus moet verkondigen. Opvallend is dat meesters als zodanig niet worden aangesproken: het zijn alleen de oude en jonge mannen. Vers 9 en 10 zijn hieronder weergegeven in de NBV21:

[9] Slaven moeten in alles het gezag van hun meester erkennen en het hem naar de zin maken. Ze mogen hem niet tegenspreken [10] of van hem stelen, maar moeten laten zien dat ze volkomen betrouwbaar zijn. Dan verhogen ze in alles wat ze doen het aanzien van de leer van God, onze redder.

Hoewel de NBV21 een goede Nederlandstalige weergave geeft, wil ik toch hier, voor exegetische doeleinden, de tekst iets preciezer formuleren. Dat resulteert wel in minder mooi Nederlands, maar het is gezien de pointe van dit artikel wel relevant.

[9] Slaven moeten zich in alles aan hun meesters onderwerpen, welgevallig zijn, niet tegensprekend, [10] niet stelend, maar al het goede geloof aantonend, zodat ze de leer van God, onze redder, in alles verfraaien.

Het Griekse werkwoord hupotasso wordt in de NBV21 met ‘gezag erkennen’, maar dat lijkt op deze plaats toch wat zacht uitgedrukt. Dezelfde formulering vinden we overigens in 1 Petrus 2:18 terug. Het werkwoord komt driemaal voor in de brief aan Titus. De eerste maal in 2:5, waar vrouwen wordt opgedragen het gezag van hun man te erkennen (‘onderworpen aan hun mannen’) en in 3:1, waar ‘allen’ eraan worden herinnerd dat zij ‘het gezag van de overheid erkennen’ (‘dat zij zich onderwerpen aan’). Gezien de gevoeligheid van het werkwoord ‘onderwerpen’ is ‘gezag erkennen’ een mooie vondst, maar niet zo passend. In andere literatuur vinden we dezelfde formuleringen.

‘Naar de zin maken’?

De NBV21 vertaalt met ‘naar de zin maken’, dat, als we de vertaling ‘onderwerpen’ toepassen, toch wel associaties met seksueel misbruik met zich meebrengt. Dat is uiteraard niet het geval, aangezien oudere en jongere mannen zich ingetogen moeten gedragen. Toch spreekt deze tekst van een bepaald onderdanig gedrag. De slaafgemaakten moeten hun meesters ‘het naar de zin maken’ of in ieder geval ‘welgevallig zijn’ of ‘goed bevallen’. Dat doen slaafgemaakten vervolgens door onmondig te zijn (niet tegensprekend) en ethisch goed te handelen (niet stelend).

Beeldje (marmer) van een kind-slaaf die met een lantaarn wacht op zijn meester. 1e-2e eeuw.

Apostolische vaders

Dezelfde soort aansporingen aan slaafgemaakten vinden we ook in andere, iets latere, niet-nieuwtestamentische geschriften, bijvoorbeeld terug in de Didachè – onderwijzingen door onbekende auteur (60-100 na Christus), en bij de lange recensie van Ignatius’ brief aan de Philadelphiërs (circa 140 na Chr.), et cetera. Deze Haustafeln hebben dus een lange geschiedenis in de christelijke traditie.

Vroegchristelijke uitleg

In de derde, vierde en vijfde eeuw werden er enkele commentaren op de Paulusbrieven geschreven. Sommige commentatoren schreven ook over Titus.

Johannes Chrysostomus (circa 345-407) schreef preken over de kleinere Paulusbrieven. In Preek 4 over Titus schrijft Chrysostomus over vers 10 (zie boven) dat het slaafgemaakten betaamt om zich goed te gedragen, zodat het jaloersheid tot God wekt bij de heidenen. Slaafgemaakten moeten in hun gedrag een voorbeeld zijn voor de heidenen. Chrysostomus zegt dit omdat er maar weinig ‘goede’ slaafgemaakten zijn; ze worden vrijwel allemaal door slechte zeden bedorven. Dáárom schrijft Paulus dit, zegt Chrysostomus. Hij heeft ook een speciaal woord voor de slaafgemaakten die hem toehoren: uiteindelijk dien je God als je je meester gehoorzaamt en deugdzaam gedrag vertoont, dan zal je meester je uiteindelijk belonen en aanbevelen. Chrysostomus ondersteunt dit met het voorbeeld van Jozef die, door gehoorzaam te zijn, in aanzien bij zijn meester Potifar steeg en daardoor meer verantwoordelijkheden kreeg. Dit geldt in het bijzonder voor meesters die andere goden aanbidden.

Immers, christenmeesters zouden zich sowieso al goed moeten gedragen: slaafgemaakten hebben van hen niets te vrezen.

Ambrosiaster, de naam gegeven aan een onbekende commentator van Paulus’ brieven, schrijft tussen 366-384 de volgende woorden:

De beste slaven zijn gehoorzaam aan hun heren in alle zaken, niet slechts bij woorden. Ze bedriegen niet, maar tonen goed vertrouwen in alles, zodat ze de leer van onze goddelijke Verlosser sieren. De heer zegt dat zijn dagelijkse daden moeten worden versierd met goede werken en het geloof, zodat de dagelijkse handelingen de heerlijkheid van de Heer weerspiegelen. Op die manier is het aangenaam en passend, als degene die deze leer belijdt, deze niet verachtelijk maakt door zijn daden te loochenen, maar dat het liefdevol en waarachtig is; want wat waar is, kan niet oneervol zijn. Dus, wanneer de woorden worden gevolgd door overeenkomstige daden, worden ze als waar en passend getoond. Dan kunnen heren niet alleen hun slaven niet verhinderen om dit te doen, maar kunnen ze er ook blij om zijn, omdat ze zien dat hun geloof ook voor henzelf vruchtbaar is. Immers, niemand die het geloof van God bewaart, kan onbetrouwbaar zijn voor de mensen.
(vertaling van CSEL 81.3, 329)

Gregorius van Nazianze schrijft in een van zijn oraties dat de mensen de autoriteiten gehoorzaam moeten zijn ‘net zoals slaven gehoorzaamheid aan hun meesters verschuldigd zijn, vrouwen aan hun mannen, de Kerk aan de Heer, leerlingen aan hun leraren en herders’. Dit is een wet die haar oorsprong heeft in de Heilige Geest. Maar we zien geen woorden van afkeuring van Gregorius.

Theodorus van Mopsuestia (circa 350-428) schreef ook een commentaar op de kleine Paulijnse brieven en we vinden bij zijn uitleg over Titus 2:9b (over het woord ‘naar de zin maken’) een opmerkelijke zin: ‘hij bedoelt, in alle dingen die rechtvaardig zijn, als die welgevallig is voor de meesters’. Dat betekent dus dat er een kwalificatie aan verbonden is. Slaafgemaakten moeten niet zonder meer hun meesters gehoorzamen, maar alleen als het rechtvaardig is. Daarna legt Theodorus uit dat het ‘tegenspreken’ betekent dat ze zich niet minachtend over de bevelen van hun meesters mogen uitlaten.

Theodoretus van Cyrus (393-circa 458/466) die veel van Theodorus geleerd had, schreef ook een commentaar op Titus. Opvallend is dat Theodoretus daar over het ‘in alles welgevallig zijn’ uitlegt dat dit ‘in zaken van het lichamelijke (Grieks: sōmatikōs) van de meesters die overeenkomt met (medische) zorg (therapeia)’ (Patrologia Graeca, Migne, vol. 82, 665). Theodoretus lijkt de welgevalligheid en de onderworpenheid daarmee te beperken tot zorg voor de lichamelijke gezondheid van de meester. Dat is een opvallende beweging: de slaafgemaakte is verantwoordelijk voor diens meesters gezondheid.

Een tweetalige grafsteen voor een 26 jaar oude slaaf (Florus). Neergezet door zijn meester als dank voor zijn verdiensten. Römermuseum, Niederöstereich.

Conclusie

Onderworpen zijn aan het gezag van de meester is een vereiste voor een slaafgemaakte, volgens Titus 2:9-10 en ook volgens de Haustafeln. Het is gemakkelijk deze tekst te misbruiken om slaafgemaakten te onderwerpen op basis van de Bijbel. Dat is helaas ook vaak genoeg gebeurd. Wanneer we naar de vroegchristelijke uitleg van Titus 2:9-10 in het bijzonder kijken, zien we geen pleidooi voor een afschaffing van slavernij, ook al zouden we dat graag hebben willen zien. Nee, we zien diverse manieren hoe christelijke leiders, zelf geen slaafgemaakte, goed proberen om te gaan met deze voorschriften. Duidelijk is dat misbruik niet mag: een meester moet immers zich ook goed gedragen. Maar als een slaafgemaakte een slechte meester heeft, dient hij/zij zich zo te gedragen dat dit lof verdient. Een slaafgemaakte is dan een voorbeeld voor zijn/haar meester(es). Daarmee wordt toch iets van de sociale orde omgekeerd. Slaafgemaakte onderwijst meester(es).

Ruben van Wingerden is onderzoeker aan de Tilburg School of Catholic Theology, Departement Bijbelwetenschap en Kerkgeschiedenis.


  1. Clarice J. Martin, “The Haustafeln (Household Codes) in African American Biblical Interpretation. ‘Free Slaves’ and ‘Subordinate Women’,” in Stony Road we Trod. African American Biblical Interpretation. Thirtieth Anniversary  Expanded Edition (Minneapolis: 1517 Media/Fortress Press, 2021), 229-256. ↩︎

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken