Vrucht
In onze taal wordt de beeldende kracht van het woord ‘vrucht’ op verschillende manieren toegepast. We plukken de vruchten van onze inspanningen. Hopen dat we bepaalde inzichten met vrucht kunnen aanwenden. We weten uit ervaring dat niet alles lukt wat we begonnen en concluderen teleurgesteld dat onze inzet zonder vrucht is gebleven. Verkeerde inschattingen of berekeningen kunnen ertoe leiden dat we geconfronteerd worden met de wrange vruchten van onze fouten. De invloed van de bijbel is tot op heden duidelijk waarneembaar. Het is verleidelijk te proeven van verboden vruchten (vgl. Gen. 3:1-6). Een mens moet wel sterk in zijn/haar schoenen staan, want een verboden vrucht smaakt het lekkerst (vgl. Spr. 9:17). En tenslotte is het ook waar dat men aan de vruchten de boom kent (vgl. Mat. 7:16).
Grondtekst
Ongeveer 120x is het Hebreeuwse woord perie in het Oude Testament te vinden. Het betekent in de eerste plaats ‘vrucht’ – onder meer van een boom (Gen. 1:29); van een wijnstok (Zach. 8:12); of van een vijgenboom (Spr. 27:18). Een ‘èrèts perie is een vruchtbaar land (Ps. 107:34). De ‘vrucht’ die groeit in de schoot van een vrouw kan eveneens met perie worden aangeduid (Gen. 30:2; Deut. 28:4,11,51; 30:9; vgl. Luc. 1:42). Dat geldt ook voor het resultaat of de opbrengst van het werk dat iemand verrichtte of de inspanningen die hij/zij zich getroostte (Ps. 104:13; Jes. 3:10; Jer. 17:10; Am. 6:12; etc.). Voor ‘opbrengst’ heeft het Hebreeuws nog twee andere termen: voe’ah (o.a. Lev. 25:12; 2 Kron. 31:5; Jes. 30:23) en tenoevah (Deut. 32:13; Jes. 27:6; Ez. 36:30). Het Griekse woord voor ‘vrucht’ – karpos – komt in het Nieuwe Testament vooral in de vier evangeliën geregeld voor – in het bijzonder in gelijkenissen heeft karpos een concrete betekenis (Mat. 13:8; 21:34,41,43; Mar. 4:7-8,29; 12:2; Luc. 12:17; 13:6-7; 20:10) . In overdrachtelijke zin is karpos in verscheidene geschriften in het Nieuwe Testament te vinden – maar vooral in de evangeliën van Matteüs en Johannes (o.a. Mat. 3:8,10; 7:16-19; 12:33; Luc. 6:43; Joh. 12:24; 15:2-8; 16:1).
Letterlijk en concreet
a.Het spreekt vanzelf dat het woord ‘vrucht’ in de gehele bijbel veelvuldig voorkomt. Het begint al in het scheppingsverhaal, zelfs tweemaal: ‘En God zei: “Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen, met zaad erin”. Zo gebeurde het’ (Gen. 1:11); ‘En God zei: “Hierbij geef Ik alle zaadvor-mende op de hele aardbodem aan jullie, en alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen jullie tot voedsel dienen’ (Gen. 1:29).
b.Het woord ‘vrucht’ is een verzamelnaam: veldgewassen brengen vruchten voort (Gen. 4:3; Ps. 72:16; 2 Tim. 2:6); maar dat geldt evenzeer voor bomen en struiken (Gen. 1:29; Mar. 11:14); ook kan gesproken worden van de vruchten van de wijnstok of van de wijngaard (2 Kon. 19:29; Mar. 12:2).
Beeldspraak en symboliek
a.De symbolische betekenis is veelkleurig en divers. In het bijbels liefdeslied wordt over vruchten gesproken in relatie tot het liefdesspel. In een beurtzang van bruid en bruidegom bezingt de laatste zijn geliefde: ‘Een gesloten hof ben je, mijn zuster, mijn bruid, een gesloten hof, een verzegelde bron. Je staat in bloei als een lusthof vol granaatbomen met kostelijke vruchten…’ (Hoogl. 4:12-13). In haar reactie spreekt de bruid niet minder poëtisch en niet minder onverbloemd haar verlangen naar haar minnaar uit: ‘Steek op, noordenwind, kom, zuidenwind, en blaas over mijn tuin, zodat de geuren zich verspreiden! Laat mijn lief in zijn tuin komen en er genieten van de kostelijke vruchten!’ (Hoogl. 4:16).
b.Ernstiger en aanzienlijk ingetogener klinken de woorden van de Spreukendichter: ‘Mijn vrucht is meer waard dan goud, dan zuiver goud, mijn opbrengst meer dan voortreffelijk zilver’ (Spr. 8:19). Hij geeft prioriteit aan de wijsheid die het recht liefheeft en in eenzelfde geest kan de profeet spreken over ‘de vrucht van gerechtigheid’ (Am. 6:12). Zo opent ook het boek der Psalmen: ‘Gelukkig de mens die niet ingaat op de raad van bozen, niet op het pad van zondaars staat, niet in de kring van schampere spotters wil zitten, maar vreugde beleeft aan de Wet van de Heer, ja, dag en nacht daaruit zacht reciteert. Hij is als een boom, geworteld aan stromend water, die elk seizoen opnieuw vrucht draagt (Ps. 1:1-3).
c.Vrucht symboliseert het resultaat van inspanningen (Spr. 16:30; Rom. 1:13), de consequentie van een bepaalde manier van handelen (Jes. 3:10; Mi. 7:13; Spr. 1:31) of ook spreken: ‘Van de vrucht van iemands mond worden zijn ingewanden verzadigd en hij verzadigt zich met wat zijn lippen opleveren. Dood en leven zijn in de macht der tong; wie zijn tong graag gebruikt, zal haar vruchten eten’ (Spr. 18:20-21; Jes. 57:19; Hebr. 13:15).
d.In het Nieuwe Testament komen soortgelijke beelden voor. Zoals in de bekeringsoproep van Johannes de Doper: ‘Breng liever vrucht voort waaruit bekering blijkt’ (Mat. 3:8); en de in de aanhef genoemde passage uit de Bergrede: ‘Aan hun vruchten zul je ze kennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken en geen vijgen van distels? Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de zieke boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een zieke boom geen goede. Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid. Aan hun vruchten zul je ze dus kennen’ (Mat. 7:16-20).
e.Symbolisch is de strekking van het verhaal over de vijgenboom aan de weg tussen Jeruzalem en Betanië. Hij staat volop in blad, maar heeft (nog) geen vruchten. Volgens de evangelist Marcus was het zelfs niet de tijd van de vijgen (Mar. 11:13). Toch bestraft Jezus de boom: ‘Laat niemand ooit nog vruchten van je eten’ (Mar. 11:14). De volgende morgen constateren zijn leerlingen dat de vijgenboom verdord is (Mar. 11:20-21). Tussen beide passages staat het verhaal over ‘de reiniging van de tempel’ door Jezus (Mar. 11:15-19). Het is onmiskenbaar dat de evangelist een relatie heeft gelegd tussen beide verhalen: de tempel functioneert wel, maar brengt geen ‘vruchten’ voort. Met deze kritiek plaatst Jezus zich in de traditie van de oudtestamentische profeten die het doen van recht en gerechtigheid belangrijker achtten dan het brengen van offers: ‘Barmhartigheid wil Ik en geen offer’ (Mat. 9:13).
f.Minder radicaal is de gelijkenis over ‘de onvruchtbare vijgenboom’ (Luc. 13:6-9). De Heer van de wijngaard waarin de vijgenboom staat, ontdekt dat de boom geen vruchten voortbrengt. Hij zegt tegen de wijngaardenier: ‘Dit is nu al het derde jaar dat ik kom kijken of er aan deze vijgenboom vruchten zitten, en er geen vind. Hak hem maar om’. De wijngaardenier vraagt geduld: ‘Mijnheer, laat hem dit jaar nog staan, zodat ik de grond eromheen kan omspitten en bemesten. Wie weet draagt hij dan volgend jaar vrucht. Zo niet, hak hem dan maar om’ (Luc. 13:8-9).
g.Wie tot de volgelingen van Christus behoort -deel uitmaakt van het lichaam van Christus (1 Kor. 12) – brengt ‘vruchten’ (werken) voort die representatief zijn voor die verbondenheid: ‘Maar de vrucht van de Geest is liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, vertrouwen, zachtmoedigheid, zelfbeheersing’ (Gal. 5:22; vgl. Rom. 6:22; Ef. 5:9).
h.In het vierde evangelie speelt het beeld van de vrucht een rol in het kader van een andersoortige ‘christologische voorstelling’: ‘Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier. Als een van mijn ranken geen vrucht draagt, snoeit Hij die weg. En als een rank wel vrucht draagt, snoeit Hij die bij, zodat zij gezuiverd wordt en nog rijkelijker vrucht draagt’ (Joh. 15:1-2).
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 1; 67; 92; 107; 148; Gezang 29; 34; 37; 61; 76; 184-186; 223; 252; 282; 342; 350; 426; 479; 480; 488; Eva I; 34; Evangelie II: 9; 20;III: 6; Zingend I-II: 256; 261; IV: 67; V: 36; VI: 11; 40; 70.
b.Poëzie:
Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 103: ‘Let op de bomen’. J. van Doorne, Vierregelig, Franeker 1978, blz. 43: ‘Gij die een jeugdige hart…’. Ida Gerhardt,Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 11: ‘Kosmos’. Judith Herzberg, Doen en laten, Amsterdam 19977, blz. 126: ‘Een tuin met een hek er om.’. J.W. Vaske, Roos van ontsteltenis, Amsterdam 1994, blz. 15: ‘Uit ons wordt God geboren’; 16: ‘God is een boom’. Karel van de Woestijne, Verzamelde gedichten, Brussel/Den Haag 19673, blz. 143: ‘Een vrucht, die valt…’; 184: ‘Regen, regen in den tuin’.
c.Verwerking:
Jaarlijks worden in ons land bloemen-, fruit- en groentencorso’s gehouden. Vruchten van bomen, tuinen en akkers, verschillend van vorm, kleur en smaak. Dit alles is het resultaat van ploegen, snoeien, zaaien, onderhouden (beschermen tegen onkruid en ongedierte) en oogsten. Vol verwondering aanschouwen we het prachtige vruchtenspel. Bij de bespreking van het woord vrucht valt te denken aan het verzamelen van vruchten, eventueel in samenwerking met de aanwezigen. Aldus illustreren we wat er allemaal in de schepping aanwezig is. We kunnen van hieruit naar andersoortige vruchten gaan; bijvoorbeeld ideeën, met de hand vervaardigde voorwerpen en activiteiten. Tot slot komen we uit bij de vruchten van de mens, overdrachtelijke vruchten: leven naar de Tora, de Bergrede en de Geest. De thema’s die de bijbelse teksten oproepen, zijn onder andere: wijsheid, liefde, vruchtbaar leven, goed en kwaad, zin van het leven, aandacht voor de schepping.
Verwijzing
Er lopen rechtstreekse lijnen vanuit ‘zaad‘ en ‘oogst‘ naar de vrucht. Zie voorts ‘boom‘ en ‘wijngaard‘.