Menu

Premium

Zalig jullie die door God verlost zijn

Bijbelwetenschappen

Allerheiligen (Jesaja 60:1-11.17-22 en Matteüs 5:1-12)

Gods licht zien stralen in tijden van duisternis is een hele uitdaging, of het nu is in tijden van ballingschap en als volk verstrooid te zijn over de bewoonde wereld (Jesaja), of in tijden van Romeinse bezetting en vervolgingen (Matteüs), of in de uitdagingen van onze tijd vandaag.

God licht op

De economische omstandigheden zijn voor de ballingen, die een nieuwe identiteit als volk en als religieuze groepering moeten opbouwen, allesbehalve rooskleurig. Toch wordt het volk opgeroepen om het licht uit te stralen als weerkaatsing van de goddelijke luister die over hen licht. Want te midden van de duisternis die over de wereld en de volkeren hangt, schijnt Gods glorie over hen (Jesaja 60:1-2). Gods glorie, God zelf is in hun midden en oefent een aantrekkingskracht uit op de volkeren die van heinde en verre naar hen toekomen. Om dit te kunnen zien, moet het volk wel rondkijken (60:4).

Dan zien zij de ballingen zowel als de volkeren met hun koningen naar hen toekomen. Dit brengt welvaart mee en lofprijzing door de volkeren omwille van Gods reddend handelen (60:6 – LXX). Het hele gebeuren is als het ware een nieuwe schepping. Genesis 1 verhaalt hoe God de zon maakt als licht overdag en maan en sterren als licht in de nacht. Maar de zon gaat ook onder, de maan neemt af. Dat is anders waar God zelf over het volk schijnt: God is het duurzame licht (60:19-20).

Vrede en gerechtigheid

Waar Gods luister doorbreekt in de duisternis, werkt dit aanstekelijk. Niet enkel de volksgenoten die verspreid zijn over de aarde, maar ook de andere volkeren komen naar Jeruzalem onder de invloed van dit licht, om bij te dragen aan de welvaart van het volk, ter ere van God. Niet langer zijn zij de verstotenen; integendeel, van generatie op generatie zijn ze een bron van vreugde (60:15). De tijden van geweld, verwoesting en rouw maken plaats voor heropbouw (60:10), vrede en gerechtigheid (60:17). De tekst beklemtoont hoe dit alles Gods initiatief is. Het is God die vrede en gerechtigheid aanstelt als toezicht en gezag over het volk (60:17). God maakt dat de rechtvaardigen het land kunnen beërven (60:21).

Sprekend van op de berg

Door Jezus de berg te laten beklimmen om een groot deel van zijn onderricht uit te spreken, plaatst Matteüs Hem in de lijn van Mozes, die vanaf de berg zijn volk toespreekt en hun Gods wegen leert (Exodus 19:3; 24,18; 34:2). Volgens de joodse traditie zal God profeten in het volk laten opstaan zoals Mozes (Deuteronomium 18:15.18). Tegelijkertijd geeft Deuteronomium 34:10-12 ook aan dat Israël nooit meer zo’n profeet heeft gekend, die God zo van aanschijn tot aanschijn heeft gekend, en zulke grote daden deed. In de christelijke gemeenschappen stelt men Jezus echter voor als de nieuwe Mozes, die een unieke relatie heeft tot God, en wiens woorden met sprekende daden gepaard gaan.

Opmerkelijk is daarbij in Matteüs dat de lange Bergrede begint met het woord waarmee Mozes zijn toespraak tot het volk eindigt: ‘gelukkig’. Mozes prijst Israël gelukkig, want is er een volk zoals zij, met een God die hen bevrijdt (Deuteronomium 33:29)? Net als in de Bergrede is het niet omwille van hun eigen daden dat het volk zalig te prijzen is, maar omwille van hoe God tegenover hen handelt.

De structuur van de zaligsprekingen

Jezus’ zaligsprekingen zijn volgens een vaste basisstructuur opgebouwd. Het ‘gelukkig’ wordt gevolgd door een omschrijving van de mensen die zalig geprezen worden. Daarna wordt een reden opgegeven. Bijbelse zaligsprekingen kunnen we globaal onderverdelen in twee groepen, naargelang de reden voor het ‘gelukkig zijn’. Enerzijds zijn er de zaligsprekingen die mensen gelukkig prijzen om hun houding tegenover God en mensen (bijv. Psalm 1:1; 2:12), en anderzijds deze die mensen zalig achten om hoe God met hen omspringt (bijv. Psalm 32:1-2; 33:12; Deuteronomium 33:29).

Jezus’ zaligsprekingen behoren tot deze tweede groep. Het treuren of vervolgd worden hoeft niet nagestreefd worden. De armen van geest, zuiveren van hart, enzovoort, worden niet geprezen omdat zij arm zijn, of zuiver, maar om wat hun van Godswege zal toevallen. Gods handelen wordt hierbij een paar keer met een passieve vorm omschreven, waarbij God als handelende persoon wordt verondersteld. Het is God die zal troosten en verzadigen. Uiteraard is het ook God die het Rijk Gods (het Rijk der hemelen) en de aarde toebedeelt.

Zalig jullie die omwille van Mij…

De laatste zaligspreking staat wat apart en verschilt van de voorgaande. De eerste acht zaligsprekingen vormen een eenheid doordat deze beginnen en eindigen met ‘het Rijk der hemelen’ (Matteüs 5:3.10). Ze bevatten ook twee strofen door de vermelding van het kernwoord ‘gerechtigheid’ (5:6.10). Streven naar gerechtigheid ontmoet Gods belofte dat deze gerechtigheid er zal komen (5:6), ook al riskeert men hierbij vervolging: aan wie hongert en dorst naar gerechtigheid behoort Gods Rijk (5:10).

Bij de negende zaligspreking is er echter een stijlbreuk: Jezus spreekt het publiek nu rechtstreeks aan met ‘jullie’ (5:11). Inhoudelijk lijkt het een actualisering te zijn van de achtste zaligspreking. Het vervolgd worden om de gerechtigheid wordt nu concreet ingevuld als vervolgd worden, uitgescholden en van kwaad beschuldigd omwille van Jezus. Niet langer gaat het enkel over mensen en hun God. Hier is uitdrukkelijk de driehoek: mensen, Jezus en God. Jezus volgen is niet zonder gevaar, maar door dit te doen stappen ze mee in de traditie van de profeten. Met inbegrip van de vervolging die hun te beurt viel. Toch weegt hierbij de vreugde zwaarder door, is het reden tot gejuich en gelukkig te prijzen. God zal hen lonen (5:12).

Deze exegese is opgesteld door Ine Van Den Eynde.

Wellicht ook interessant

None

Bijdrage van Lode Van Hecke bij het boek De imitatie van Christus

Dat ik als bisschop van Gent het eerste exemplaar van uw nieuwe vertaling van De Imitatie van Christus, van Thomas Kempis, mag ontvangen, is natuurlijk een hele eer. Ik doe het in de stad van het Lam Gods van Jan van Eyck, ons bekendste kunstwerk. Thomas Kempis en Jan van Eyck zijn tijdgenoten. Jan van Eyck begon het Lam Gods te schilderen rond 1424, een paar jaar na het verschijnen van de Imitatio Christi in 1421. Was de Imitatio een inspiratiebron voor het Lam Gods? Natuurlijk heeft Jezus zijn navolging geïnspireerd en niet omgekeerd! Maar het boek kan wel het schilderij beïnvloed hebben.

Nieuwe boeken