Menu

Premium

15.5. Geloofsopvoeding

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 104: Wat wil God in het vijfde gebod?

Antwoord: Dat ik mijn vader en mijn moeder en allen die boven mij gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw bewijs en me aan hun goede voorschriften en tucht met gepaste gehoorzaamheid onderwerp en ook met hun zwakheid en gebreken geduld heb, aangezien het God behaagt ons door middel van hen te regeren.

Vraag 74: Moet men ook de kleine kinderen dopen?

Antwoord: Ja, want zij behoren even goed als de volwassenen tot het verbond van God en tot Zijn gemeente, en niet minder dan aan de volwassenen worden hun de verlossing van de zonden door het bloed van Christus en de Heilige Geest, die het geloof werkt, beloofd. (…)

Klassieke doopformulier

Vraag 3: Belooft u en neemt u voor uw rekening deze kinderen, van wie u de vader en moeder bent, bij het opgroeien in deze leer naar uw vermogen te onderwijzen of te laten onderwijzen?

Relatie van het thema tot het hoofdthema

De tekst van de catechismus biedt geen concreet aanknopingspunt voor het thema geloofsopvoeding – wat niet verwonderlijk is, gezien het feit dat ‘het kind’ tot het aanbreken van de negentiende eeuw niet of nauwelijks gethematiseerd werd (zie M.F. Heijboer-Barbas, Een nieuwe visie op de jeugd uit vroeger eeuwen). De catechismus raakt het thema alleen in antwoord 104, en brengt in antwoord 74 het goed recht van de kinderdoop onder woorden.

Toch ligt het voor de hand dit thema in de prediking hier aan de orde te stellen. De kerk van de Reformatie heeft zichzelf immers leren verstaan als verbondsgemeente, zoals blijkt uit antwoord 74. Als zodanig werd de zaak van het geloofsonderricht voor haar (opnieuw) cruciaal. Dit grote belang gaf de aanzet tot het ontwerp van de catechismus, die dus zelf te zien is als pedagogisch instrument. Veelzeggend in dit verband is dat de catechismus in de kerkorde van de Palts werd gepubliceerd tussen de formulieren van doop en avondmaal in! (Zie L. Doekes, Credo. Amsterdam, 1975, p. 78.)

Een aanknopingspunt is wel te vinden in de derde vraag van het klassieke doopformulier. Deze vraag correleert met de formulering uit het onderwijzende gedeelte dat ‘de ouders verplicht zijn’ (oorspronkelijk: ‘gehouden zijn’) ‘hun kinderen bij het opgroeien in dit alles te onderwijzen’.

De leefwereld van de hoorder

In onze samenleving lopen opinies over doel, richting en zin van het leven sterker uiteen dan ooit. Dat de zin van alle leven gelegen is in de eer van God, is geen algemeen aanvaard uitgangspunt. En de waarde van het gezin als verbondsgemeenschap wordt (ook binnen de christelijke gemeente) lang niet door ieder ingezien. Terwijl velen hun kinderen een andere richting wijzen dan die van Gods weg, wordt christenen vaak verweten indoctrinerend te werk te gaan bij de opvoeding. Er wordt soms verontwaardiging geuit over de praktijk van het dopen van kinderen, en er zijn zelfs al ontdopingsrituelen voorgesteld. Het recht op bijzonder onderwijs staat in toenemende mate ter discussie.

In (tweeverdieners)gezinnen is de stress dikwijls groot. Er is nogal wat ‘opvoedingsonzekerheid’ (De Knijff, p. 13). Ouders hebben niet altijd (goede) ervaring opgedaan in de gezinnen waarin ze zelf opgroeiden. Daarom moeten veel ouders al vóór de schoolgaande leeftijd de hulp inroepen van opvoeders van buitenaf of opvoedingsondersteunende cursussen volgen.

Het hanteren van gezag is soms problematisch, nadat een antiautoritaire opvoeding jarenlang maatschappelijk als norm gegolden heeft. Het rollenpatroon man-vrouw is, ook binnen de gezinnen, sterk gewijzigd vergeleken met enkele decennia geleden.

Aandacht voor jongeren staat, ook binnen de christelijke gezinnen, hoog genoteerd. Er wordt in dezen (terecht) ook veel verwacht van de kerk. Er zijn heel wat jonge gezinnen die bewust christelijk willen zijn en daarvoor graag toegerust worden. In de afgelopen jaren is er onder christelijke gezinnen een trend merkbaar om in de grote steden present te willen blijven.

Met het oog op de tieners

Tieners groeien op in een gefragmenteerde wereld. Een geest van individualisme waart overal rond, en de jongeren staan daaraan bloot. Hier staat tegenover dat jongeren wel graag ergens bij willen horen en creatief zijn in het vinden van ontmoetingsplekken, al dan niet digitaal. Op school zijn zij als christenjongeren soms eenlingen. Steun in hun geestelijke ontwikkeling van gelovig onderwijzend personeel is lang niet overal meer vanzelfsprekend. Digitaal hebben ze veelal toegang tot werelden waar hun ouders geen weet van hebben, waarin de invloed van reclame enorm is en waar overdoses erotiek voor het opscheppen liggen. Social media leggen veel beslag op hun tijd en aandacht. Kerken kampen in toenemende mate met teruglopende aantallen leden, wat ook een weerslag kan hebben op jongeren. Veel jongeren leven op bij het deelnemen aan manifestaties waar honderden of duizenden gelijkgestemden samenkomen. Maar binnenshuis komt een goed gesprek tussen oud en jong over wat van eeuwigheidswaarde is, soms maar moeizaam tot stand.

Met het oog op de kinderen

Wat over de tieners gezegd is, geldt deels ook voor jongere kinderen. Dat brengt met zich mee dat kinderen van nu vaak als bijdehanter en wereldwijzer worden ervaren dan vroeger. Ook bevordert het huidige leefklimaat dat zij zich vrijer en gemakkelijker uiten. Relatief nieuwe fenomenen zijn kinderdagverblijven en voorschoolse en naschoolse opvang, die echter zelden een christelijk karakter hebben. Dat oudere broers of zussen soms afstand nemen van kerk en geloof, ontgaat jonge kinderen niet. Voor wat betreft het kerkelijk samenkomen: in veel gemeenten wordt hartelijke interesse in de kinderen getoond, bijvoorbeeld door het inlassen van een kindermoment in de dienst en/of een kindernevendienst of zondagsschool parallel aan (een deel van) de dienst.

Uitleg

De formulering van de derde vraag aan de doopouders grijpt terug op het klassiek-gereformeerde doopformulier dat Petrus Datheen heeft opgesteld aan de hand van het eerder genoemde formulier in de kerkorde van de Palts uit 1563 (Sliggers, p. 28) en dat binnen dat kader zo nauw samenhangt met de catechismus. De catechismus zelf en het gebruik daarvan is in feite een toepassing van wat in het eerste deel van deze vraag aan de orde komt.

Van meet af aan heeft de gereformeerde kerk in Nederland voor ogen gestaan dat ouders hun kroost zelf zouden onderwijzen in de christelijke religie. Tegelijkertijd is ingezien dat dit om verschillende redenen niet ten volle van alle ouders te verwachten was. Catechetisch onderwijs kreeg daarom ook een plaats op de scholen en in de kerken. Reeds op het convent van Wezel (1568) zijn hier bepalingen over opgesteld (Van Veen, p. 7-8). De nationale synode van Dordrecht (1618-1619) bepaalde dat er moest worden gecatechetiseerd in de huizen door de ouders, in de scholen door de schoolmeesters en in de kerken door de predikanten, ouderlingen en lezers of ziekenbezoekers (Van Veen, p. 11). We beperken ons in deze schets tot het eerste aspect van de geloofsopvoeding, dat van ‘de huizen’. Over christelijk onderwijs zou ook veel te zeggen zijn, en hetzelfde geldt de kerkelijke catechese. (Daarover meer in W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, p. 89-141.) Maar van de drie genoemde aspecten is het thuis bezig zijn met ‘de dingen van de Vader’ (Luk. 2:49) het thema dat bij uitstek thuishoort in de prediking. En wel om de drie redenen die hierna genoemd worden bij ‘Relevantie van het thema’.

Relevantie van het thema

Dit thema is ten eerste relevant omdat geloofsonderricht volgens de Bijbel primair een taak is voor de ouders (zie ‘Relevante bijbelgedeelten’). Daarover zijn in de Schriften meerdere concrete woorden te vinden. Geloofsonderricht thuis is dus geen uitvinding van ouders, het wordt de ouders door de Here Zelf opgedragen. Kortom, de Here agendeert het onderwerp voor de prediking in Zijn eigen Woord.

De tweede reden is dat alle ouders – feilbaar als ze zijn – tekortschieten in het volbrengen van deze taak. Alleen Gods Geest, die gebruikmaakt van de prediking, kan ouders innerlijk ertoe brengen om werk te maken van deze opdracht, en hen toerusten met wijsheid om er met creativiteit en toewijding uitvoering aan te geven. Via de prediking kunnen dan ook praktische adviezen gegeven worden als aanzet. De prediking wil ouders bemoedigen om werk te maken van de geloofsopvoeding, juist ook hen die opvoeden als moeilijk, en het eigen vermogen als gering ervaren.

De derde reden is eenvoudigweg dat het geloofsonderricht een praktische aangelegenheid is, doorgaans breed herkenbaar binnen de gemeenten (al zijn er ook zeer sterk vergrijsde en kindarme gemeenten).

Met het oog op de tieners

De tieners – alle verschil in leeftijd daarbij in acht genomen – zijn deel van het ‘object’ van de geloofsopvoeding. Doorgaans zijn de tieners uit onze doelgroep van jongs af aan opgegroeid in een sfeer waarbinnen Woord en gebed een belangrijke plaats innemen. Huiselijke godsdienstige gebruiken vinden er vaak plaats ‘als vanzelfsprekend’, en dat mag ook zo worden gezegd van een huis waar de Here het voor het zeggen heeft. Preken over geloofsopvoeding thuis biedt een prachtige gelegenheid om de jongeren bewust te maken van wat ouders er nu eigenlijk toe beweegt om gewoonten als samen bijbellezen en samen bidden te onderhouden.

Ook is het goed jongeren duidelijk te maken dat ouders geroepen zijn hun kinderen in handel en wandel een goed voorbeeld te geven. Niet in alle kerkelijke gezinnen is sprake van huisgodsdienst of een voorbeeldige ouderlijke levenswandel. Juist dan moeten tieners te horen krijgen wat van ouders verwacht mag worden.

Preken over geloofsopvoeding thuis kan jongeren ook stimuleren om het gesprek met hun ouders op te zoeken. Lang niet altijd zijn jongeren zich ervan bewust wat voor hun ouders belangrijk is in het leven en wat of Wie hen drijft. Jongeren mogen leren dat ze hun ouders daar ook op mogen bevragen.

Met het oog op de kinderen

Ook de jongere kinderen zijn deel van het ‘object’ van de geloofsopvoeding. In die zin hebben ze veel ervaringskennis. Ze zijn echter nog te jong om het ‘hoe’ en ‘waarom’ van geloofsopvoeding te begrijpen. Het onderwerp van deze preek sluit wat dat betreft niet zo aan bij kinderen.

Relevante bijbelgedeelten

Over geloofsonderricht als primaire taak van de ouders: Exodus 12:26-27; Deuteronomium 6:1, 6-7, 20-25; Deuteronomium 11:19 vv.; Jozua 4:19-24 en 24:15; Psalm 78:1-8; Spreuken 1:18; Efeze 6:4; 2 Timotheüs 3:14-17.

Daarnaast zijn er vele andere teksten die het thema in bredere zin raken, zoals Job 1:5; Psalm 34:12; Prediker 12:1; Joël 2:28 (aangehaald in Handelingen 2:17); 1 Timotheüs 3:4; Titus 1:6; 1 Johannes 4:12-14.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na deze preek is de gemeente herinnerd aan de doopbelofte en weet zij dat ze geroepen is om kinderen te leren als een gedoopt mens te leven en hun voor te gaan op de weg van de Here. Aan pubers en kinderen is duidelijk gemaakt dat het kennen van de Here vraagt om een levenslang steeds beter leren kennen van de Here.

Homiletische aanwijzingen

Het uitgangspunt voor de preek kan gezocht worden in een bijbeltekst die de roeping tot geloofsopvoeding uitdrukkelijk ter sprake brengt, zoals Deuteronomium 6 of Psalm 78. Begonnen kan worden met het voorbeeld van een kind dat aan zijn ouders vraagt waarom ze eigenlijk uit de Bijbel lezen. Hij had ontdekt dat ze dat bij de buren niet deden.

Een andere voor de hand liggende invalshoek is die van ‘het huis’. Zodra er kinderen geboren zijn – of geadopteerd, of als pleegkind in het gezin opgenomen – leven zij doorgaans met hun ouders samen onder één dak, ‘het huis’. Zo’n huisgezin is bijbels gezien te beschouwen als een verbondsgemeenschap (Steensma, p. 29): ouders zijn voor kinderen, en kinderen voor ouders, de meest nabije naasten; en hun onderlinge band (door de Schepper zo gewild!) kan ook alleen maar gedijen in een goede relatie met de Schepper. De preek biedt een prachtige gelegenheid de gemeente de rijkdom van dit huiselijk verbond onder ogen te brengen.

Deze verbondsgemeenschap vraagt om een opvoedkundige relatie. Daarbij is een toerusting nodig met het oog op de verhoudingen waarin de mens staat, waarbij de verhouding tot God de voornaamste is (Steensma, p. 30). In de preek worden contouren geschetst van bedoelde opvoedkundige relatie. Er kan bijvoorbeeld gepoogd worden om aan te geven hoe zo’n opvoedingssituatie thuis eruitgezien zou kunnen hebben in oudtestamentische situaties: bijvoorbeeld de tenten van Abraham, Izak of Jakob of, geheel anders, de situatie waarin de jonge Samuël opgroeide – om aan te geven dat ‘een huis’ ook in de tijd van de Bijbel niet altijd een onderdak bij ouders inhield. Zou de kern van alle geloofsonderricht niet gelegen hebben in de oproep van Psalm 34:12: ‘Kom, kinderen, luister naar mij, ik zal jullie de vreze des heeren leren’?

Wat betreft het Nieuwe Testament kan aangeknoopt worden bij het verschijnsel ‘gemeente aan huis’, zoals bijvoorbeeld in Filemon vers 2 (zie de instructieve excurs van Joachim Gnilka over ‘Haus, Familie und Hausgemeinde in zijn commentaar op Filemon). De hoorders kan enig inzicht gegeven worden in de achtergronden en het functioneren van deze huisgemeenten, die aanvankelijk soms niet ver van een gezinssituatie af stonden. De geloofsopvoeding van kinderen vond plaats binnen de gezinnen, en dat bleef ook zo in de periode direct volgend op die van het Nieuwe Testament (zie Strange, p. 98, 102); het is goed dat ouders van nu zich realiseren nog steeds in deze zelfde traditie te staan.

Onmiskenbaar zijn de omstandigheden inmiddels sterk veranderd. De opvoeding is zelfs binnen het bestek van één enkele generatie voor ongedachte uitdagingen komen te staan. Onderwijsgevenden met een lange staat van dienst verbazen zich over de enorm toegenomen mondigheid bij kinderen en pubers. Hen meenemen naar de kerk wordt steeds minder vanzelfsprekend gevonden. Kinderen vinden het soms moeilijk dat sommige leeftijdsgenoten niet altijd mee naar kerk ‘hoeven’, terwijl zij er wel toe verplicht worden. Bovendien leven veel jongeren van de gemeente te midden van leeftijdgenoten die nauwelijks nog weten hoe een kerk er vanbinnen uitziet. De sociale media beheersen jongeren in sterke mate, en bezinning op regelgeving daarover is dringend gewenst. Geloofsopvoeding is vandaag ook mediaopvoeding! Lagen patronen van schoolkeuze eerder tamelijk voor de hand, nu zijn de vragen op dit gebied bij ouders soms groot. De predikant dient allerlei concrete pijnpunten te benoemen en wordt uitgedaagd tot op zekere hoogte hier richting aan te geven.

De preek biedt ook een goede gelegenheid om stil te staan bij de praktijk van een dagelijkse huisdienst, bijvoorbeeld rondom een maaltijd. Er kunnen concrete tips gegeven worden hoe zo’n moment eruit kan zien, gedifferentieerd naar leeftijd. Zo kan er gewezen worden op de liturgische vorm van een avondgebed (zie Dienstboek, een proeve. Deel I, p. 968), of op minder geijkte vormen waarvan voorbeelden te vinden zijn op de sites van jongerenorganisaties als hjw en lcj.

Geloofsonderwijs is een zaak van lange adem. Elke levensfase vraagt weer nieuwe benaderingswijzen. Wie zelf weet wat het is om permanent leerling van Christus te zijn, zal veel geduld kunnen opbrengen voor zijn kinderen. Ouders mogen zich bij het uitvoeren van deze taak bemoedigd weten door de doop. Gods belofte is niet krachteloos! Men mag pleiten op de vervulling ervan in bekering en wedergeboorte. De predikant zal hier zeker graag op attenderen.

Met het oog op de tieners

Probeer aan tieners duidelijk te maken dat zij in een levensfase verkeren waarin zij belangrijke keuzes moeten en zullen maken, ook op het gebied van levensovertuiging; en dat de kaders van het christelijke huis waarbinnen zij opgroeien, hun die vrijheid en verantwoordelijkheid niet ontnemen. Die kaders zelf moeten ook ter sprake komen: waarom gaan ouders hun kinderen voor in bijbellezen en bidden, zoeken zij christelijk onderwijs voor hun kinderen, sturen zij hen naar catechisatie en dringen zij aan op deelname aan kerkelijk jeugdwerk? Er is veel gewonnen als tieners leren begrijpen dat hier geen sprake mag zijn van indoctrinatie of het dwingen van gewetens, maar dat ouders – ook vanwege hun keuze voor de kinderdoop – een verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van de Here en ten opzichte van hun kinderen.

Met het oog op de kinderen

De jongere kinderen kunnen bij het thema betrokken worden door hun voor te houden hoe heerlijk het is als de Here ‘de baas’ is over het huis waarin zij wonen. Hoe merken zij dat? Wat voor moois ervaren zij bijvoorbeeld bij het horen van bijbelverhalen, het samen zingen van liederen en wanneer met hen gebeden wordt? Dit alles kan vragenderwijs worden aangestipt.

Pastorale aanwijzingen

Eén pastorale hoofdzaak mag in geen geval onaangeroerd blijven. En dat is geen zaak die pas sinds vandaag of gisteren wordt bepleit, getuige bijvoorbeeld de nadere reformator Willem Teellinck in Ecce Homo, of Ogenzalf: ‘Zie, zowel ouders als anderen in de christen-wereld spreken vaak maar heel flauwtjes tot hun kinderen (…) over deze grootse dingen van onze Here Jezus Christus de Gekruisigde. (…) ze worden hun zonder bijzondere verwondering of bewogenheid meegedeeld door wie ze vertellen, maar ze worden zomaar ter sprake gebracht en er wordt over gepraat als gewone dingen.’ Kinderen hebben het nodig dat hun ouders vrijmoedig en uit het hart met hen spreken over de schoonheid en de vreugde van het dienen van de Here.

Verder is het belangrijk aandacht te hebben voor de praktische problemen die zich tegenwoordig voordoen in drukke gezinnen, waar het vaak zo moeilijk is tijd en ruimte te creëren voor het vormgeven van huisgodsdienst. Er mag in de preek ruimte zijn voor het geven van tips op dit punt.

Laat er ook oog zijn voor de problematiek van eenoudergezinnen en opvoedingssituaties waar helemaal geen sprake is van ouders. Een ander aandachtspunt is de pijn van ouders van wie de kinderen veel moeite hebben met geloven of daar zelfs afstand van nemen.

Een preek over hoe het zou moeten gaan met geloofsopvoeding thuis kan schrijnend overkomen bij degenen die zich daar decennialang biddend voor hebben ingezet, maar van wie de kinderen niet tot geloof kwamen. En, last but not least, laat merken dat een leerdienst met dit thema voor kinderloze echtparen sowieso pijn kan veroorzaken. In dat kader kan aan de orde komen hoe kerkleden zonder kinderen of die geen kinderen meer onder hun hoede hebben, gezinnen met kinderen kunnen ondersteunen in hun opvoedende taak.

Met het oog op de tieners

Met name de jongeren die met tegenzin naar catechisatie komen, kunnen wel een begrijpend en aanmoedigend woord gebruiken! En toon oog voor de twijfels die gezaaid kunnen worden door ongelovige visies en theorieën uit de wereld (niet-christelijke vrienden of klasgenoten, opleidingen). Jongeren uit gebroken gezinnen hebben veel te dragen en te verwerken. Hoe moeilijk is het als ouders die hun het geloof voorhielden, niet volgens het geloof bijeen konden of wilden blijven.

Jongeren krijgen oceanen van informatie over zich heen. Het is lastig voor hen te schiften tussen waardevol en waardeloos. Hiervoor begrip tonen en erbij aanknopen in de preek is zeer wenselijk.

Met het oog op de kinderen

Het is voor de jongere kinderen pastoraal gezien al voldoende als ze merken ook in deze dienst gezien te zijn. Betrek hen er dus af en toe even bij, bijvoorbeeld door te refereren aan praktijken uit de huisgodsdienst. Een vraag stellen als ‘Welk verhaal uit de Bijbel heb je thuis het laatst gehoord?’ en dan even aanknopen bij het antwoord, kan al heel doeltreffend zijn.

Liturgische aanwijzingen

Er zijn veel psalmen die het thema (op verschillende wijze) raken, zoals Psalm 1, 34, 71, 78, 87, 105, 119, 127, 128 en 148.

Daarnaast zijn Gezang 368 (Liedboek voor de Kerken) en lied 462 (Op Toonhoogte) bruikbaar.

Helpende vormen

De predikant kan de doopvont nadrukkelijk onder de aandacht brengen; zo mogelijk kan hij daar vlakbij gaan staan. Dit om te illustreren dat (in de lijn van Paulus’ betoog in 1 Korinthe 10:1-2) allen ‘door de zee zijn gegaan’ en dat allen in Christus gedoopt zijn. Dat wil zeggen: de opvoeders samen met hun kinderen. Zo zet de here hen samen op het goede spoor. Hij baant de weg en maakt het ouders niet moeilijk de kinderen daarop voor te gaan.

Van heel andere orde is, ter voorbereiding op de preek, het gebruik van goede literatuur op het gebied van geloofsopvoeding. Onder ‘Literatuur’ is een aantal bruikbare boeken genoemd.

Met het oog op de tieners

Tieners zijn sfeergevoelig. Waar Christus’ Geest woont, moet dat merkbaar zijn aan een bepaalde sfeer. De predikant kan het beeld oproepen van verschillende sferen, liefst met geprojecteerde beelden, maar het kan ook al met eigen verbeeldingskracht: de sfeer van een school, een sporthal, een stadion, een café, een bioscoop enzovoort. Bij welke sfeer voelen zij zich thuis? Merken zij thuis iets van de sfeer die de Heilige Geest met Zich meebrengt? Wat maakt nu echt verschil?

Met het oog op de kinderen

Neem een model van een huis mee, bijvoorbeeld van een bouwpakket of desnoods een klein poppenhuis. Probeer met behulp van dit object duidelijk te maken dat allen in dat huis dezelfde geuren ruiken, dezelfde geluiden horen enzovoort. Zo staan alle gezinsleden in een huis dat door Woord en gebed geheiligd wordt, ook in het krachtenveld van God.

Uitgelegd kan worden dat christelijke ouders graag willen dat niet alleen zijzelf maar ook ‘hun hele huis’, dus inclusief de kinderen, de geur van Christus dragen. Daarom hebben zij hun kinderen ook laten dopen, lezen ze ook thuis uit de Bijbel, bidden ze, enzovoort. Geloven is dus niet alleen voor de grote mensen in het huis, maar voor iedereen.

Literatuur

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 547, 553.

  • J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993, p. 240, 248.

  • Dienstboek, een proeve. Deel I: Schrift – Maaltijd – Gebed. Zoetermeer, 1998.

  • L. Doekes, Credo. Handboek voor de gereformeerde symboliek. Amsterdam, 1975.

  • J. Gnilka, Der Philemonbrief. Freiburg/Basel/Wien, 1982.

  • M.F. Heijboer-Barbas, Een nieuwe visie op de jeugd uit vroeger eeuwen. Een letterkundige studie ter vergelijking van het Nederlandse kind vroeger en nu. Nijkerk, 1956.

  • W. de Knijff, ‘Opvoeden in een tijd van geloofsonzekerheid’, in: T. van Laar-Jochemsen (red.), Geloofwaardig opvoeden. Op zoek naar richting en ruimte. Barneveld, 2006.

  • M.H. Sliggers, Wat is hierop uw antwoord? Over de eredienst, liturgische formulieren en gebeden. Barneveld, 1989.

  • D.J. Steensma, ‘Huwelijk, gezin en overheid,’ in: D.J. Steensma e.a., Individualisering en gezinsbeleid. Gezin, arbeid, opvoeding en zorg in het licht van christelijke politiek. Nunspeet, 1998.

  • W.A. Strange, Kinderen in de vroeg-christelijke kerk. Heerenveen, 1999.

  • W. Teellinck, Ecce homo, of Ogenzalf. Utrecht, z.j, naar de 2de druk uit 1646.

  • S.D. van Veen, Het godsdienstonderwijs en de aanneming van lidmaten in de Gereformeerde Kerk. Dordrecht, 2e herziene druk 1979.

  • W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie. Amsterdam, 1986.

Over geloofsopvoeding

  • Corjan Matsinger, Heilig Vuur. Jongeren leren geloven, hopen en liefhebben. Amsterdam, 2013.

  • Marja Bos-Meeuwsen en Henk van Dam, Met kinderen onderweg. Wegwijzer voor geloofsopvoeding in het gezin. Zoetermeer, 2005.

  • W. Harinck, Ook zij horen erbij. Gedachten over kinderen in de kerk. Apeldoorn, 2014.

  • Driestar Educatief, Opvoeden, gave en opgave. Essenties van christelijk opvoeden. Gouda, 2014.

  • Nynke Dijkstra e.a., Geloof, Hoop en Tieners, Driebergen, 3e druk 2013.

  • Margriet van der Kooi en Wim ter Horst, Als kinderen andere wegen gaan. Heerenveen, 2009.

  • Gary Chapman, De vijf talen van de liefde van kinderen. Heerenveen, 1999. (Dit boek gaat niet rechtstreeks over opvoeden, maar wel over liefhebben en het beter begrijpen van reacties van een kind.)

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken