4.4. Geen beeldendienst
Zie ook
-
Afgod, afgoderij, afgodsbeeld (uit: Woordenboek voor Bijbellezers)
Heidelbergse Catechismus
Zondag 35
Vraag 96: Wat eist God in het tweede gebod?
Antwoord: Dat wij God op geen enkele wijze afbeelden en op geen andere wijze vereren dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft.
Vraag 97: Mag men dan in het geheel geen beelden maken?
Antwoord: God kan en mag op geen enkele wijze afgebeeld worden. Maar al mogen de schepselen afgebeeld worden, toch verbiedt God hun beeltenis te maken en te bezitten om die te vereren of om Hem daardoor te dienen.
Vraag 98: Maar zou men de beelden in de kerken niet als boeken voor de leken mogen dulden?
Antwoord: Nee, want wij moeten niet wijzer zijn dan God, die Zijn christenen niet door stomme beelden, maar door de levende verkondiging van Zijn Woord onderwezen wil hebben.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Het eerste deel van de Decaloog gaat over wie de Here is en hoe Hij gediend wil worden. In het tweede gebod gaat het met name over dat laatste: geen beeldendienst. Het tweede gebod is net als het eerste zeer belangrijk voor wat de Schrift zegt over God.
De leefwereld van de hoorder
Volwassenen kunnen het idee hebben dat het tweede gebod ver van hen af staat. Weinig volwassenen zullen zich ervan bewust zijn dat zij weleens dit gebod overtreden. Dat dit gebod ook iets te zeggen heeft over hun eigen theologisch gefixeerde beelden, en dat het misschien zelfs wel iets te maken zou kunnen hebben met kunst in de kerk, maakt het een confronterend gebeuren. Dat wordt extra versterkt als we de uitleg van vraag 98 op ons in laten werken. Betekent dit dat er helemaal geen gebruik gemaakt mag worden van afbeeldingen in de kerk? Dit antwoord van de catechismus zal op veel kerkgangers vervreemdend werken.
Met het oog op de tieners
Tieners worden overspoeld met beelden: televisiebeelden, filmpjes op het internet, games. Dit leidt ertoe dat de scheidslijn tussen de werkelijkheid en ‘beeld’ nauwelijks meer zichtbaar is. Wat is echt? De werkelijkheid om mij heen, of de ‘beeldwerkelijkheid’ op mijn scherm? Deze vervaging van grenzen werkt door op het gebied van de waarheidsvraag: Wat is waar? Ieder lijkt zijn eigen waarheid te hebben. Jouw godsbeeld of mijn godsbeeld: ieder mag toch voor zichzelf bepalen hoe hij of zij God ziet? Het tweede gebod corrigeert deze gedachten: geen eigen beelden maken, dus ook geen eigen denkbeelden.
Met het oog op de kinderen
Het voorstellingsvermogen van een kind wordt gevormd door wat het om zich heen ziet, hoort, ruikt en voelt. Wat kinderen over God leren, komt van volwassenen: hun ouders, juf, meester, dominee. Hierin staan zij onbevangen. Dit geeft volwassenen een grote verantwoordelijkheid, want die onbevangenheid geldt ook voor verkeerde inzichten en invloeden. Het volk Israël wordt ná het geven van de Tien Woorden dan ook gewezen op de verantwoordelijkheid de kinderen op een goede wijze te onderwijzen (Deut. 6:7).
Uitleg
Vraag en antwoord 96: Over de exacte indeling van de geboden wordt verschillend gedacht. De basisindeling is duidelijk. De Decaloog begint met ‘Ik ben de Here, uw God’ en eindigt met ‘uw naaste’. Maar behoort Exodus 20:2 (Deut. 5:6) tot de Decaloog, of is het alleen een introductie? Gaat het in de verzen 3 tot en met 6 (Deut. 5:7-10) om één gebod, of zijn het twee afzonderlijke geboden? De catechismus volgt deze laatste opvatting in navolging van Calvijn (Inst. II.7.12) en vele anderen. Maar wie bijbels-theologisch het onderscheid tussen het eerste en tweede gebod overdenkt, zal ontdekken dat deze twee geboden heel dicht bij elkaar liggen. Zowel in de wetgeving als in de profeten worden beelden van de Here of beelden van afgoden nauwelijks of niet onderscheiden. Dat komt omdat een beeld van de Here feitelijk gelijk een afgodsbeeld wordt, omdat iedere relatie tussen Hem en het beeld ontbreekt. Om één voorbeeld te noemen: de stieren van Aäron en Jerobeam zijn feitelijk niets anders dan ‘andere goden’. De uitweiding over de ‘naijver’ van God, slaat dan ook evengoed op het eerste als het tweede gebod. Het is overigens opmerkelijk dat de HC in het geheel niet ingaat op deze woorden.
Over de achtergrond van het beeldverbod is veel geschreven, maar in de Schrift zelf lezen we hier niet veel over. Vanuit Deuteronomium 4 is er wel iets over te zeggen. In dit gedeelte herinnert Mozes het volk Israël aan de manier waarop de Here Zichzelf bekendgemaakt heeft aan Zijn volk. Hij sprak tot Zijn volk te midden van het vuur. Een gestalte zag men niet, er was alleen een stem. Hoe zou Israël dan een beeld kunnen maken? Dit gebod is dus niet zozeer gegeven omdat de Here onzichtbaar is of omdat Hij geest is, maar omdat Hij ervoor kiest Zich zo bekend te maken. In Zijn openbaring blijft God ook de Verborgene. Dat blijkt niet alleen bij de openbaring op Horeb, maar ook op de Sinaï. (Meer hierover in CD, p. 162-164.)
Het ter sprake brengen van de ‘naijver’ onderstreept de ernst. De Here weigert Zich te laten binden aan een beeld. Bij overtreding schendt Israël Gods recht en Zijn heiligheid. Dit zou grote afbreuk doen aan het verbond. Als dit gebeurt, komt God op voor Zijn eigen eer. Gods naijver is gericht op bewaring van het verbond, en dit werkt naar twee kanten: ongerechtigheid zal worden gestraft, en barmhartigheid zal worden geschonken aan hen die Hem liefhebben. (Meer over naijver in A. Noordegraaf e.a., Woordenboek voor bijbellezers, Zoetermeer, 2005, p. 308.) God houdt de vrijheid aan Zichzelf om Zich door Woord en daad bekend te maken wanneer Hij wil en aan wie Hij wil. Van het volk verwacht de Here een luisterhouding (‘Hoor, Israël!’, Deut. 6:4) waarin het volk vol vertrouwen op Hem wacht. Beeldendienst rondom Israël leidde tot manipulatie. Men kreeg de mogelijkheid de macht van de godheid te beheersen. Dat deze gedachten in Israël niet onbekend waren, blijkt wel uit de geschiedenis beschreven in 1 Samuel 4.
Vraag en antwoord 97: Het tweede gebod wil niet zeggen dat er binnen Israël geen plek was voor kunstzinnigheid. Wie de beschrijvingen rondom de bouw van tabernakel en tempel leest, kan dit alleen maar beamen. Het is mooi ook hiervan iets te laten doorklinken in een dienst over het tweede gebod. Ook onder christenen neemt de aandacht voor beeldende kunst toe. Met de intrede van de beamer in de kerk is het goed mogelijk geworden om van kunst gebruik te maken ter ondersteuning van het Woord. Kunst kan boven zichzelf uitwijzen naar wat maar moeilijk onder woorden te brengen is. Maar er is ook een andere kant: zelfs al gaat het niet om een voorstelling van God, toch kan kunst ook voor veel mensen gaan functioneren als een afgod. Dat gebeurt wanneer kunst in de plaats van religie komt en men er levensvulling van verwacht. Dit kan overigens beter ter sprake komen bij de behandeling van het eerste gebod.
Vraag en antwoord 98: De opstellers van de HC volgen dan ook Zwingli en Calvijn in hun rigoureuze afwijzing van elke vorm van verbeelding in de kerk. Calvijn besteedt een heel hoofdstuk aan dit onderwerp (Institutie, I.11). Ursinus haalt in Het schatboek (deel 2, p. 286 vv.) een briefwisseling aan tussen paus Gregorius de Grote en bisschop Serenus. Gregorius pleitte ervoor om de afbeeldingen in de kerken te handhaven als boeken der leken. Ursinus tekent hier bezwaar tegen aan, omdat veel afbeeldingen berusten op verzonnen verhalen en zo in de harten van gelovigen ‘valse opvattingen of meningen van God en Zijn wil, en allerlei bijgelovigheden inplanten’.
Luther en Bucer gingen hier anders mee om. Luther wijst er in zijn Grote Catechismus op dat het vertrouwen en geloof het verschil maken tussen God en afgod. Waar het in vraag 98 om draait, is de tegenstelling die gemaakt wordt tussen ‘stomme beelden’ en de ‘levende verkondiging van het Woord’. Waar het laatste ten koste gaat van het eerste, kan het eerste maar beter achterwege blijven. Maar waar afbeeldingen juist de levende verkondiging kunnen versterken, zou dit zeker overwogen kunnen worden. Op dit punt kunnen we met recht en reden kritiek geven op de strikte lijn die de catechismus voorstelt.
Relevantie van het thema
Een mens kan niet zonder beelden leven. Ieder mens heeft zijn mensbeeld, wereldbeeld, ideaalbeeld, droombeeld. Mensen houden ook van beelden; voorbeelden en identificatiefiguren. De moderne media spelen hier handig op in en versterken dit bovendien. Zouden we het navolgen van beelden ook aanbidding kunnen noemen? Wat schept het een ruimte als we ons laten bevrijden van opgedrongen en onjuiste beelden!
Het bijbelse beeldverbod trekt een duidelijke grens tussen de schepping en de Schepper. De Here kan niet uitgebeeld worden. Maar de Here wil ook niet uitgebeeld worden (zie onder ‘Uitleg’). Het tweede ligt geheel in het verlengde van het eerste: Hij weet dat het altijd mis zal gaan wanneer wij Hem zouden afbeelden. Niemand is zoals Hij (Deut. 32:39; Rom. 9:18 vv.). Daarom laat God Zich niet in een beeld vangen, ook niet in onze eigen gedachten of in een theologisch systeem. Toch is dit wel vaak wat mensen doen. Ze laten zich leiden door eigen voorstellingen van God, wat zomaar kan leiden tot de uitspraak: ‘In zo’n God kan ik niet geloven.’ Wij maken misschien geen beelden meer van steen, maar wel van gedachten en woorden.
Zouden we anders kunnen? God gebruikt toch ook beelden om iets van Zichzelf duidelijk te maken? Inderdaad past de Here Zich in Zijn spreken aan ons bevattingsvermogen aan. We lezen over Zijn mond, hand, oren en voeten. In al deze uitdrukkingen komt het persoonlijke karakter van de God van Israël sterk naar voren (vgl. Vriezen, p. 346-348). Maar al deze woord-beelden hebben niet zozeer de bedoeling om te schetsen hoe God eruitziet, maar vooral hoe Hij handelt met Zijn volk: sprekend, handelend, als Koning, Vader, Rots, Schild, Licht, Adelaar, Zon enzovoort. De meest verrassende beelden komen naar voren. Het zijn geen beelden waarnaar we kunnen gaan staan kijken (beeld-beelden), maar het zijn beelden die iets duidelijk willen maken over hoe de Here is. Ze vragen ook altijd om een antwoord: hebben wij de Here zó al leren kennen? (Zie voor dit onderscheid verder Jörg Schmidt, Von den Bildern befreit zum Leben.)
Daar komt nog iets bij. Volwassenen zullen de uitdrukking, of zelfs de ervaring, ‘het boek is beter dan de film’ kennen. Woord-beelden zijn vele malen rijker dan beeld-beelden. In een beeld-beeld gaat het om dát specifieke beeld. Een woord-beeld biedt veel meer ruimte. Het tweede gebod verbiedt ons het maken van beeld-beelden van God én andere gefixeerde beelden waar wij ons vertrouwen aan geven.
Maar het tweede gebod stelt ook een grens aan woord-beelden. Het is belangrijk om te beseffen dat het slechts beelden zijn. Niet meer en niet minder. Vaak maken ze maar één aspect duidelijk van wie de Here is en wat Hij doet. Als wij één woord-beeld uitvergroten en daarmee denken te weten wie God is, worden we meteen gecorrigeerd door het tweede gebod. Hij is niet alleen de Goede Herder, maar ook de Rechtvaardige Rechter. Bovendien valt de Here er ook nooit helemaal mee samen: Hij is altijd groter. Juist de veelheid van woord-beelden bewaart ons voor overtreding van het tweede gebod.
Verder is het van belang het principiële verschil in de gaten te houden dat er is tussen woord-beelden waarmee God iets van Zichzelf zegt, en de door ons bedachte woord-beelden waarmee wij iets over God denken te kunnen zeggen. Deze staan niet met elkaar op gelijke voet. De richting van de openbaring moeten we te allen tijde in de gaten houden.
Het tweede gebod wil ons bewaren voor het maken van eigen beelden van God, waarop wij vervolgens ons vertrouwen stellen. Deze eigen beelden van God zijn vrijwel altijd manieren van ons mensen om God aan te passen aan onszelf en ons eigen (wens)denken. Dit zorgt ervoor dat wij zelf niet hoeven te veranderen, en kan de concrete bekering in de weg staan. In plaats daarvan worden we opgeroepen te luisteren naar wat God ons over Zichzelf zegt, in een grote rijkdom van boven zichzelf uitwijzende beelden. Het meest duidelijk wordt dit zichtbaar in Jezus Christus, Hij die vele woord-beelden gebruikte om de Naam van Zijn Vader bekend te maken (Joh. 17:6) en op een unieke manier Zelf het beeld vertoonde van de onzichtbare God (Joh. 14:9; Kol. 1:15).
Met het oog op de tieners
Steeds meer jongeren zijn zich ervan bewust hoe beelden kunnen misleiden. In de oudheid gebruikten mensen beelden om te proberen God te manipuleren. Tegenwoordig worden veel beelden gebruikt om mensen te manipuleren. Een beeld kan bewerkt zijn, een door mensenhanden gemaakt beeld kan één grote leugen zijn. In Zijn openbaring zegt God van Zichzelf wie Hij is. Als wij de waarheid over Hem willen ontdekken, mogen we luisteren naar Zijn Stem. Door het tweede gebod wil de Here voorkomen dat wij gaan geloven in een beeld van God dat door mensen is gemaakt. In plaats daarvan mogen we luisteren naar wat God van Zichzelf zegt. De betekenis van de komst van Jezus Christus mag hier de volle nadruk krijgen (zie hierboven). Karikatuurbeelden van God hebben kan gevaarlijk zijn en je op een dwaalspoor brengen (zie hierover ook bij ‘Pastorale aanwijzingen’).
Met het oog op de kinderen
Voor kinderen zal het eerste gebod makkelijker te begrijpen zijn dan het tweede. Dat je ook geen beeld mag maken en daarvan zeggen dat het de Here is, vraagt meer uitleg. Toch kunnen kinderen wel goed begrijpen dat God groter is dan wij ons kunnen voorstellen, dat niemand ooit God gezien heeft en we daarom ook niet precies weten hoe Hij eruitziet. Hierbij kan eventueel gewezen worden op afbeeldingen van God in kinderbijbels, en uitgelegd dat die afbeeldingen eigenlijk niet genoeg laten zien over wie God werkelijk is. Tegelijk mogen we ook vertellen wat we wél van Hem weten. Dat Hij spreekt, dat Hij hoort, dat Hij zorgt, zoals ook de Bijbel zelf allerlei voorstellingen gebruikt om aan te geven dat God een persoonlijke God is, en dat Hij in een levende relatie gekend wil worden.
Relevante bijbelgedeelten
-
Exodus 3:1-15: Mozes hoort slechts een stem. Waar God gaat spreken, verandert zelfs een plek midden in de woestijn in heilige grond. Er is geen gestalte zichtbaar.
-
Exodus 32: Nu de stem niet meer klinkt en Gods ‘woordvoerder’ niet meer bij het volk is, wil het volk een zichtbare gestalte als god in hun midden. Zo wil het volk de Here ‘nabij’ halen.
-
Numeri 21:4-9 en 2 Koningen 18:1-6: De koperen slang krijgt later een cultische rol.
-
Deuteronomium 4:1-40: In dit gedeelte wordt duidelijk hoe dicht het eerste en tweede gebod bij elkaar liggen. Een beeld van de Here is praktisch hetzelfde als een afgodsbeeld. Beeldendienst is afval van de Here.
-
1 Koningen 12:25-32: Beeldendienst ingesteld door Jerobeam.
-
Jesaja 46 en Jeremia 10: Bij deze hoofdstukken gaan de gedachten meteen uit naar het eerste gebod. Maar het verschil tussen het statische, door mensenhanden gemaakte beeld en de levende Here heeft ook iets te zeggen met betrekking tot het tweede gebod. De beelden die wij zelf van God maken, zijn uiteindelijk krachteloos. Je hebt er niets aan, ze kunnen je niet redden. Dat kan alleen de levende God.
-
Romeinen 1:18-32: De neiging om het schepsel te gaan aanbidden in plaats van de Schepper.
-
Kolossenzen 1:15-23 en Johannes 1:18: Christus als beeld van de God die door geen mensenoog is gezien.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
Het doel van de leerdienst is ons bewust te worden van het feit dat de beelden die wij van God maken, steeds getoetst moeten worden aan wat God van Zichzelf zegt.
Homiletische aanwijzingen
Als inleiding van de leerdienst kan helder de problematiek van het tweede gebod neergezet worden: wij leven in een beeldcultuur. Niet in de zin van dat wij beelden van hout, goud of steen gaan aanbidden, maar wel in de zin dat we graag een concrete voorstelling willen maken van God. Beelden bepalen ons leven.
J. Koopmans zegt het zo: ‘Israël heeft het niet kunnen dragen, dat het Woord de wijze is, waarop God Zijn volk nabij en tegenwoordig is, dat Hij door Zijn beloften en door Zijn geboden onder hen woont… Zij zochten een rijkere eredienst, een stelliger aanwezigheid Gods, een aanwijsbaar en overtuigend blijk van Zijn immanentie in Zijn volk’ (De tien geboden, p. 22). Dit zoeken naar een intensere manier van Zijn nabijheid is voor veel mensen vandaag herkenbaar. Zowel jongeren als ouderen willen graag een duidelijker beeld van Hem hebben: waar ze God kunnen vinden, waar ze Hem kunnen ervaren.
In het kerngedeelte van de preek moet helder worden waarom de Here niet wil dat wij één gefixeerd beeld van Hem maken. Niet zozeer omdat God ‘geest’ is, maar omdat God veel te groot is. Hij wil het niet omdat één afbeelding nooit compleet zou kunnen uitdrukken wie Hij is. Wij zouden misschien kunnen denken: nú weten wij wie God is. Maar God is altijd groter (Augustinus, aangehaald in CD, p. 163) Vanuit zowel het Oude Testament als het Nieuwe Testament weten we dat de Here te midden van Zijn volk wilde zijn door Woord en Geest. In Exodus 3 en 19 klonk een Stem. In het Heilige der Heiligen stond geen beeld, maar een ark van het verbond met daarin de twee stenen tafelen. Het verhaal van de Romein Pompeius die in 63 v Chr. als overwinnaar de tempel binnenliep, spreekt nog steeds tot de verbeelding. Zijn verbazing was groot toen hij in de tempel geen enkel beeld aantrof. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus schrijft hierover: ‘het gebouw (de tempel) was leeg! Achter hun mysterie steekt dus niets’ (Historiën, V, 9). Paulus spreekt over de betekenis van de prediking (Rom. 10:9). Het volk Israël overtrad het tweede gebod toen het de Here op een andere wijze vereerde dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft (vraag 96). De keuze van het bijbelgedeelte zal nader bepalen welke accenten hier verder gelegd worden.
Een belangrijke vraag die hierbij naar boven komt, is: Maar hoe moet het dan wel? Gebruikt de Schrift zelf niet allerlei beelden als we lezen over de Here? En hoever gaat dit gebod? Moeten wij, in navolging van de catechismus, dan werkelijk elke vorm van kunst uit de kerkdiensten weren? Vanwege vraag 98 en de vragen die dit antwoord in onze tijd oproept, kan de prediker er niet onderuit hierop in te gaan.
Het kan de gemeente wellicht helpen om het verschil tussen een beeld-beeld en een woord-beeld uit te leggen, en vooral hoe de woord-beelden in de Bijbel functioneren. De Here gebruikt er vele om Zichzelf door bekend te maken. Hij roept ons op om hier zorgvuldig naar te luisteren. Juist de veelheid van deze woord-beelden en de richting ervan (ze komen bij Hemzelf vandaan) bewaren ons tegen overtreding van het tweede gebod. Dit geeft ons geen vrijbrief om zelf ook allerlei beelden te verzinnen en te gebruiken wanneer wij over Hem spreken.
Als het gaat om de reikwijdte van het gebod, zou ik willen verwijzen naar de lijn van Luther en Bucer (zie bij de uitleg van vraag 98).
Als afsluiting van de verkondiging kan de vraag gesteld worden: Waardoor willen wij ons laten leiden? Door het Woord dat de Here tot ons spreekt en waarmee Hij ons aanspreekt? Of door eigen gevormde beelden, die we misschien niet letterlijk vereren, maar waardoor we ons wel laten leiden, waarop we ons vertrouwen stellen en waarmee we aan de haal gaan?
Dat we Hem mogen vinden in Zijn Woord en de verkondiging van het Evangelie, blijft voor ons mensen vreemd (vgl. 1 Kor. 1). De verhouding tussen openbaring en verborgenheid kan hierbij ter sprake gebracht worden. De Here maakt Zich bekend aan wie Hij wil en waar Hij wil. Maar vooral: Hij doet het zo dat geen mens ooit over Hem kan beschikken, maar Hij altijd de Wonderlijke en Verhevene blijft.
Met het oog op de tieners
Tieners zijn heel goed te betrekken bij dit thema, waarin het gaat om hoe wij de Here God mogen leren kennen en hoe Hij gediend wil worden. Veel tieners zijn daar juist naar op zoek. Een uitstapje naar andere religies en hoe die met beelden omgaan, kan tieners helpen de wijsheid van God in het beeldverbod te ontdekken. Het beeldverbod kan gebruikt worden om tieners te leren dat God groter en meer is dan je kunt vangen in beelden (en woorden). Dat kan beangstigend zijn, maar ook (en dat is iets om te benadrukken) troostvol: God gaat ons te boven, en aan Hem kun je dus je leven toevertrouwen.
Met het oog op de kinderen
Vraag de kinderen: ‘Zou je een tekening van de Here God kunnen maken, of een foto? Zou je kunnen zeggen: kijk, zó ziet de Here God eruit? Nee, dat kan niet, maar het mag ook niet. De Here God wil niet dat wij dat doen. Al maak je nog zo’n mooie tekening, God is veel mooier en machtiger dan wij kunnen bedenken. In plaats daarvan wil de Here God graag dat we naar Hem luisteren, naar wat Hij over Zichzelf vertelt, Wie Hij voor ons wil zijn.’
Pastorale aanwijzingen
Vanwege het tweede gebod komt Gods grootheid en Zijn Heiligheid aan de orde. Dat is ook terecht, maar dit kan ertoe leiden dat de Here erg op afstand komt. Het is hierbij belangrijk om te benadrukken dat de Here dit gebod niet gegeven heeft om op afstand te blijven, maar om Zichzelf te blijven. Op Zijn manier wil Hij ook heel dichtbij komen, en wel door Zijn Woord en Zijn Geest. Wat de Here van ons vraagt is te luisteren naar Zijn stem; daarin komt de Here ons heel nabij (Joh. 1:14-18).
Met het oog op de tieners
Verkeerde godsbeelden die van ouders op kinderen doorgegeven worden, werken diep door en kunnen juist in het leven van tieners een grote rol spelen. Dan kan het gaan om een beeld van een God die alle leuke dingen verbiedt, tot een God die alles goedvindt. Het is belangrijk tieners hier expliciet bewust van te maken: klopt het beeld dat zij van hun ouders hebben meegekregen, met wat God Zelf over Zichzelf zegt? Aan het eind van de dienst kan tijd gemaakt worden voor degenen die willen doorpraten over de consequenties van eigen godsbeelden in het leven.
Met het oog op de kinderen
Kinderen denken heel concreet; met abstracte begrippen kunnen ze niets. Daarom moeten we zo concreet mogelijk over de Here God zijn. Gebruik daarbij beelden en woorden die uit de Bijbel zelf komen, zoals het beeld van God als Herder (Psalm 23). De bijbelse beeldtaal is rijk genoeg.
Liturgische aanwijzingen
Vele psalmen komen in aanmerking om in deze dienst gezongen te worden: psalmen over Gods heerlijkheid, Zijn werk in de geschiedenis en Zijn spreken tot Zijn volk. Bijvoorbeeld: Psalm 8, 19, 33, 40, 48, 62, 75, 78, 81, 82, 96, 106, 108, 113, 115, 119, 138, 145, 148.
Ook binnen het Liedboek voor de kerken kan men op vele plaatsen terecht, bijvoorbeeld: Gezang 1, 44, 75, 255, 328, 444, 457, 481.
Helpende vormen
Bij een schilderij met een (religieuze) voorstelling kan de vraag gesteld worden: ‘Mag dit eigenlijk wel in de kerk? Zouden we hiermee het tweede gebod overtreden?’
Ook kan het volgende fragment worden voorgelezen of geprojecteerd; laat de gemeente er een minuut over nadenken. ‘De goddelijke Majesteit is zo klein, dat ze in één korreltje, aan één korreltje, boven één korreltje, door één korreltje, inwendig en uitwendig, present en reëel is, − tegelijk is dezelfde Majesteit weer zo groot, dat noch deze hele wereld noch duizend werelden haar omvatten kunnen en zeggen: Kijk, daar is Hij… Zijn goddelijk wezen kan geheel en al in alle creaturen samen en in ieder afzonderlijk zijn, dieper, innerlijker, meer present dan de creatuur zelf en toch weer is Hij nergens en in geen enkel schepsel mag en kan Hij omvat worden, zodat Hij wel alle dingen omvat en er in is, maar geen ding omvat Hem of is in Hem.’ (Aangehaald door W.J. Kooiman, Luther, zijn weg en werk. Amsterdam, 1962, p. 129-130.)
Met het oog op de tieners
Laat een gemanipuleerde foto zien (te vinden op internet) en vraag aan de tieners of ze geloven of dit beeld de werkelijkheid weergeeft. Laat hen stilstaan bij het feit hoe beelden ons op het verkeerde been kunnen zetten.
Met het oog op de kinderen
Neem een fototoestel mee en vraag of we een foto van de Here God zouden kunnen maken. Vraag door naar de redenen waarom dit niet kan en waarom de Here God dit ook niet wil.
Een andere mogelijkheid is om de preek te beginnen met het volgende verhaal. ‘De juf op school vroeg de jongens en meisjes om een tekening van God te maken. Alle kinderen waren druk bezig. De één tekende een soort herder, want hij dacht aan de Here Jezus. Een ander tekende een oude man. God zal wel heel oud zijn, vond zij. Een derde tekende een soort superman met heel sterke spieren. “Waarom heeft de man op jouw tekening zulke sterke spieren?” vroeg de juf. Nou, dat wist Sjoerd wel: God kan alles, dan moet Hij dus wel heel sterk zijn. Maar Anneloes had de vreemdste tekening: een leeg blaadje. Denk nu eens na over de vraag welke tekening jullie de beste vinden: de herder, de oude man, de sterke man, of het lege blaadje. In de preek zal ik zo meteen het antwoord geven.’
Literatuur
-
Jörg Schmidt (hrsg.), Von den Bildern befreit zum Leben. Wahrheit und Weisheit des Bilderverbotes. Wuppertal, 2002.
-
Th.C. Vriezen, Hoofdlijnen der theologie van het Oude Testament. Wageningen, 6e druk 1987.
-
Kruyswijk, Geen gesneden beelden. Franeker, 1962.
-
J. Koopmans, De tien geboden. In aansluiting aan den Heidelbergschen Catechismus uitgelegd. Nijkerk, 1946.
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van Heidelbergse Catechismus. Boekencentrum, 1993. (KV)