6.1. Wij zijn gewild, en niet toevallig
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Zondag 9
Vraag 26: Wat gelooft u als u zegt: ‘Ik geloof in God de Vader, de almachtige Schepper van hemel en aarde’?
Antwoord: Dat de eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niets geschapen heeft en ze ook door Zijn eeuwige raad en voorzienigheid nog onderhoudt en regeert, omwille van Zijn Zoon Christus mijn God en mijn Vader is. Ik vertrouw daarom zo op Hem, dat ik niet twijfel of Hij zal voor mij zorgen met alles wat mijn lichaam en ziel nodig hebben, en ook al het kwaad dat Hij mij in dit tranendal doet overkomen, voor mij ten beste keren. Immers, Hij kan dit doen als een almachtig God en wil het ook doen als een getrouw Vader.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Naar aanleiding van het hoofdthema ‘Hoe het begon’ vragen we naar het begin van ons persoonlijke leven (schets 6.1), naar het begin van de wereld (6.2), en naar het begin van andere schepselen zoals engelen en dieren (6.3). In alle drie de gevallen blijkt de vraag naar het begin niet zomaar een vraag om feitelijke informatie (Hoe is het allemaal tot stand gekomen?), maar ligt er een veel wezenlijker existentiële vraag onder: Wat is de zin van de dingen? In deze schets moet het daarom vooral gaan over de oude vraag wat de zin/bedoeling/bestemming van het menselijk leven is.
De leefwereld van de hoorder
In onze hedendaagse seculiere en agnostische context geldt dat het leven geen voorgegeven zin heeft. De zin van ons bestaan wordt ons niet van buitenaf aangereikt, en zeker niet door een God die deze zou voorschrijven. We zijn in het leven geworpen, treffen onszelf er eenvoudig in aan, en moeten er iets van maken. De zin van het leven is het leven zelf, luidt in dit verband een bekend motto. Dat kan passief opgevat worden (carpe diem), maar ook actief: door de keuzes die je maakt, verleen je zelf zin en betekenis aan je leven. Maar wat zijn goede keuzes om te maken? Op dit punt is er nog wel een basaal besef van goed en kwaad (of in elk geval van goed en minder goed), maar willen we elkaar vooral niet te veel meer voorschrijven. Vandaar dat hier grote onzekerheid heerst, en de vraag naar levenskunst hoge ogen gooit. We moeten het wiel immers zelf uitvinden. Vooral aan de randen van het leven wordt dat moeilijk, en ontstaat de roep om het leven te beëindigen wanneer het niet (langer) autonoom is, en daarmee in onze ogen zinloos.
Met het oog op de tieners
Veel tieners tillen zwaar aan de zinvraag, en zoeken naar antwoorden op de vraag hoe God hun leven leidt (zie daarover preekschets 17.4). Vragen die elk mens zich wel eens stelt, en die bij tieners door het proces van volwassenwording bij vlagen extra intens zijn. Het geloof kan in deze situatie voor hen van grote betekenis zijn of worden: I am God’s original creation! Ofwel: ik ben een parel in Gods hand. Dat geeft houvast. Tegelijk voelen velen (de meesten?) als het hierover gaat zich bij tijden ook zeer onzeker: Ben ik wel mooi, knap, intelligent, creatief, of bijzonder genoeg? Of ben ik – want dat is dan al gauw het alternatief – eigenlijk waardeloos? Voor wie doe ik er eigenlijk toe? Ze vinden het vaak ook moeilijk om zingeving en geloof te verbinden met de alledaagse dingen. Dat ook de mogelijkheden en kansen die ze krijgen in het gewone leven, gewild zijn en een rol spelen in het plan dat God met Zijn schepping heeft, wordt door hen niet altijd beseft.
Met het oog op de kinderen
Voor veel kinderen zal de vraag naar de zin van hun bestaan nog niet of nauwelijks spelen. Hoewel kinderen tegenwoordig ook aan depressies kunnen lijden (en/of ‘dood willen’), wordt het leven door hen vaak toch vooral spontaan en intens geleefd. Dat verandert soms wanneer het besef ineens doordringt dat het bestaan eindig is, bijvoorbeeld doordat er iemand in de omgeving overlijdt. Ook wanneer de vragen echter nog niet (op)spelen, kan de boodschap van vraag en antwoord 26 alvast een ‘vloer’ leggen die later draagkrachtig kan blijken.
Uitleg
De HC maakt in Zondag 9 een begin met de uitleg van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Daarbij zagen de opstellers zich voor een moeilijkheid geplaatst, die samenhing met het door hen gekozen indelingsprincipe waarbij de christelijke leer ontvouwd werd aan de hand van de drie ‘stukken’ ellende, verlossing en dankbaarheid. De behandeling van het Credo vindt immers plaats in het stuk van de verlossing, maar het Credo zelf spreekt pas in tweede instantie over onze verlossing. Eerst wordt het geloof beleden in God als almachtige Vader en Schepper van hemel en aarde. Het lijkt er dus op dat de HC gedwongen wordt om vanuit het stuk van de verlossing een uitstapje te maken naar de scheppingsleer – en volgens O. Noordmans (Het Koninkrijk der hemelen, p. 39-46) gaat het daardoor wringen. Wat opvalt is echter, hoezeer het christelijk scheppingsgeloof juist onlosmakelijk verbonden wordt met, ja afhankelijk gemaakt wordt van, het geloof in Christus als onze Verlosser.
Daarmee trekt de HC niet alleen de lijn van Zondag 1 door (waar het ‘mijn hemelse Vader’ ook volgde op ‘mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus’), maar peilt ook de enorme diepgang van de christelijke scheppingsbelijdenis. Het gaat daarin niet om de feitelijke claim dat God aan het begin van alles staat (dat aspect komt in antwoord 26 slechts in een bijzin aan de orde, en werken we in schets 6.2 nader uit), maar om het existentiële geloofsvertrouwen dat mijn leven, met alles wat zich daarin kan afspelen, ten diepste geborgen is in Gods vaderlijke liefde. Opvallend is daarbij de door en door persoonlijke toonzetting. Deze gaat terug op Luthers Kleine Catechismus (1529), maar valt ook aan te wijzen in vroege gereformeerde catechismi (Bierma, The Theology of the Heidelberg Catechism, p. 44-49). Maar liefst achtmaal wordt een vorm van het persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon gebruikt (‘mijn God en mijn Vader’, etc.; vgl. voor de oscillatie tussen singularis en pluralis in de HC Jason van Vliet in Handboek Heidelbergse Catechismus, p. 253-254). De HC beweegt zich hier dus niet op het niveau van een theoretische wereldbeschouwing, maar laat de gelovige dicht bij zichzelf blijven. Er wordt geen verklaring gezocht voor hoe een goede God zoveel kwaad in Zijn wereld kan toelaten, er klinkt slechts de eenvoudige maar diepe belijdenis van de christen: ik vertrouw dat ik hoe dan ook in Zijn hand ben.
Opvallend is dat dit vertrouwen geen rechtstreekse verlenging is van het menselijk oervertrouwen (de zgn. basic trust), maar dat het op het Zoonschap van Christus gebaseerd is. God is alleen mijn Vader omdat Hij Zíjn eeuwige Vader is. ‘Een mens moet eerst van binnenuit de Middelaar beamen en aanvaarden. Door Hem alleen kan hij echt tot de Vader komen’ (Van Ruler, Ik geloof, p. 26). Er is dus geen zelfstandige toegang tot de schepping buiten de geloofsverbondenheid met Christus om. Alleen dankzij de weg van kruis en opstanding die Hij als de Zoon van God voor mij ging, weet ik mij in God geborgen te midden van de afgrondelijkheid van het bestaan. Of met de taal van de HC: ‘Dáárom vertrouw ik dat deze Vader ook het kwaad dat Hij mij in dit tranendal doet overkomen voor mij ten beste zal keren.’
Relevantie van het thema
Terwijl Zondag 10 in onze context bijzonder veel vragen en kritische reacties losmaakt, biedt Zondag 9 vrijwel onmiddellijk toegang tot diepe bestaansvragen die veel mensen vandaag bezighouden – en tot de troost die het christelijk geloof daarin biedt. Hier zou wel eens een belangrijke oorzaak kunnen liggen van het feit dat geloof vandaag een gezondmakend effect blijkt te hebben: ‘Er is een duidelijke correlatie tussen geloof en dan vooral intrinsiek geloof – geloof dat men zich helemaal eigen gemaakt heeft en dat het leven doortrekt – enerzijds en gezondheid en geluk anderzijds’ (Paas & Peels, God bewijzen, p. 51). Het is belangrijk daarbij vast te houden dat ook in de HC dit geloof inderdaad intrinsiek is, dat wil zeggen door en door persoonlijk van aard. Dat is niet bedoeld om individualisme te stimuleren (vgl. daartegenover het ‘onze’ waarmee antwoord 26 inzet), maar wel om te voorkomen dat we ons vertillen aan de theodicee-vraag. De gelovige komt niet met een theorie over waarom God, die toch de almachtige Schepper van hemel en aarde is, zoveel kwaad toelaat, en herleidt al dat kwaad hier ook niet zomaar rechtstreeks tot God, maar spreekt slechts een diepgewortelde persoonlijke overtuiging uit: wat mij betreft, ik geloof dat ik bij alle ellende die God mij laat overkomen geborgen ben in de hand van diezelfde God, die mijn bestaan gewild heeft, en die als een trouwe (Latijn: benignus) Vader voor mij zorgt. Dat is hoge geloofstaal waartoe we niet altijd in staat zijn – maar waaraan we ons wel mogen optrekken.
NB. De HC-vertaling in de Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland (2009) heeft het vandaag als aanstootgevend ervaren woordje ‘toeschikt’ (Duits: zuschicket) weergegeven met ‘doet overkomen’. Dat haalt de angel er enigszins uit – maar dit is niet de plaats om te bespreken of dat terecht is of niet. Zie over de verhouding van God tot het menselijk lijden hoofdstuk 7 (en over het ‘toeschikken’ schets 7.2 en 7.5).
In de HC staat de vraag naar de grond en zin van mijn bestaan sterk tegen de donkere achtergrond van verdriet en lijden. Dat is gezien de toenmalige context begrijpelijk. In onze tijd is de zinvraag ook los van het probleem van het kwaad aan de orde. Juist nu de meeste mensen (in het Westen) niet meer elke dag verwikkeld zijn in een harde strijd om het bestaan dringt de vraag zich op: wat doe ik hier eigenlijk, wat is de zin van mijn leven, en hoe zal ik het invullen? Op die nieuwe manier is vandaag de zinvraag waarmee oude catechismi openden – ‘Waartoe zijn wij op aarde?’ – weer helemaal terug (vgl. de speciale aandacht ervoor in CD, §7.8). Daarom zal op dit punt een doorvertaling gemaakt moeten worden vanuit antwoord 26. Daarbij dient duidelijk te worden dat wij geen product zijn van tijd en toeval, maar mogen weten dat God ons leven hier en nu gewild heeft en er een bedoeling mee heeft. Hij is de grond onder ons bestaan, dankzij Hem heeft ons leven, doen en laten een diepe zin – ook als wij die zelf niet altijd zien. Dat is niet vanzelfsprekend, en is ook niet omdat wij vanuit onszelf zulke geweldige schepselen zijn, maar hebben we puur te danken aan Jezus Christus. Door Zijn middelaarschap mogen we ons kind aan huis weten bij de diepste oergrond van het zijn, het ontoegankelijk licht: God de Vader, de Schepper van het onmetelijke universum. Op onbegrijpelijke wijze zijn we naar ziel en lichaam – dus met heel ons hebben en houden – blijvend het voorwerp van Zijn liefdevolle zorg.
Met het oog op de tieners
Voor tieners kan met name een uitdrukking als ‘tranendal’ (voorheen: ‘jammerdal’) lastig zijn. Is het leven niet veel meer en mooier? Dat laatste mag zonder meer bevestigd worden. Zegswijzen als ‘tranendal’ en ‘al het kwaad’ weerspiegelen de toenmalige context van geloofsvervolging en doodsdreiging (zie preekschets 7.1 en volgende). Toch kunnen ze zomaar ineens weer actueel worden. Er zijn immers ook vandaag periodes waarin we ons zozeer getroffen weten door allerlei narigheid en ellende, dat het wel lijkt alsof het leven uit niets anders bestaat. Juist dan mogen we echter weten dat ‘ik niet uit dit smal en onvast bestand / van mijn bestaan zal vallen / dan in Uw hand’ (Ad den Besten). Dat besef kan jongeren helpen om, ook als niet alles ‘perfect’ blijkt maar ze tegen (hun) beperkingen aanlopen, in afhankelijkheid van God vertrouwensvol in het leven te staan.
Het kan jongeren ook helpen om in te zien dat het alledaagse leven – ook als het vol moeilijkheden is – zin heeft, omdat God het gebruiken zal voor Zijn plan en Zijn Koninkrijk.
Met het oog op de kinderen
Zondag 9 belijdt dat de Here God echte aandacht voor ons heeft en dat we nooit uit Zijn zorg kunnen wegvallen. In het geloof mogen we weten dat we er voor Hem toe doen. Voor kinderen is het cruciaal dat van meet af aan dit basisbesef in hun leven gevoed wordt: ik ben gewild, ik mag er zijn, mijn leven heeft zin. Op deze manier legt Zondag 9 goed beschouwd de best denkbare bodem onder hun bestaan.
Relevante bijbelgedeelten
Bij de Schriftlezing kan natuurlijk gedacht worden aan Psalm 8, waar de goddelijke afkomst en hoge roeping van de mens bezongen wordt. Verschillende hoofdstukken in Deutero-Jesaja leggen een nauw verband tussen Gods verlossingswerk, de rust die Zijn volk bij Hem mag vinden en Gods Scheppersmacht (Jes. 40:25-31, 42:5-9, 43:1-5, 45:15-19). Om de zinproblematiek te illustreren kan echter ook een gedeelte uit Prediker gelezen worden (bijv. Pr. 1:1-11 of 4:1-8). Qua evangelielezing komt het gedeelte van de Bergrede in aanmerking, waar Jezus Zijn leerlingen oproept om voor hun bestaanszekerheid onbekommerd op God te vertrouwen (Mat. 6:25-34). Voor wat betreft de nieuwtestamentische brieven is de slotpassage van Romeinen 8 de onovertroffen kroongetuige van Gods providentia specialissima – Zijn zeer bijzondere zorg voor wie op Hem hopen (Rom. 8:31-39).
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
Na afloop van de preek heeft de gemeente ervaren hoe het christelijk geloof antwoord biedt op onze diepste bestaansvragen: Mag ik er zijn? Waarom leef ik eigenlijk? Wat doe ik hier? et cetera. Wij zijn van die God die ons bestaan gewild heeft en het in Christus verlost.
Homiletische aanwijzingen
-
Het is goed om allereerst het besef van verwondering wakker te maken over het feit dat we zijn wie we zijn: als jouw vader je moeder niet toevallig was tegengekomen op die ene dag, dan was jij er niet geweest. Of althans: je was iemand anders geweest, misschien verdeeld over twee ‘iemanden’. Of… was het niet toevallig dat je vader je moeder tegenkwam? Zat er leiding achter? Dat wij zijn wie we zijn, elk met onze eigen identiteit en karakter, is dat een toevallige speling van het lot? Dan is het uiteraard ook puur toeval hoe ons leven verder verloopt, en ons bestaan uiteindelijk zinloos. Dan zijn we niet meer dan een klompje cellen, dat even voorbijkomt in een onmetelijk heelal om dan weer voorgoed in het niets te verdwijnen. Laat het verbijsterende van deze gedachte gerust even tot de hoorders doordringen. Ze is geen mens (en dus ook geen christen) helemaal vreemd. Denk aan het woord van Pascal over de mens als een ‘denkend riet’ en: ‘De eeuwige stilte van die onmetelijke ruimte jaagt mij schrik aan.’
-
De HC geeft een ander, eindeloos veel rijker antwoord op de vraag naar de herkomst en zin van ons bestaan: dat wij er zijn is niet toevallig, maar ons bestaan is gewild door de Schepper van hemel en aarde. Hij heeft een doel met ons leven en roept ons tot de dienst in Zijn Koninkrijk – op welke plek dan ook. Zijn Woord is niet alleen van al het zijnde, maar ook van mijn persoonlijke leven ‘oorsprong en doel en zin’ (LvdK, Gez. 1). Dit besef door God te zijn geschapen en gewild geeft grond onder de voeten. Wij zijn niet moederziel alleen in een duizelingwekkende kosmos, maar geschapen door een God die om ons geeft en die ons roept om te leven voor Zijn aangezicht. Juist omdat Hij de bron van ons bestaan is, heeft Hij ook recht op onze toewijding: ‘Hij heeft ons gemaakt, Hem behoren wij toe’ (Ps. 100:3).
-
Maar de HC gaat nog verder. Hij doet ons niet alleen achteromkijken, maar ook vooruit. God is niet alleen mijn Schepper, Hij is ook ‘mijn Vader’, die in alles voor mij zorgen zal. Wat mij ook allemaal nog aan ellende overkomen kan – en dat is niet gering – ik mag weten geborgen te zijn in Zijn hand. Dat besef is bijzonder moed- en rustgevend. Het is niet verwonderlijk dat uit onderzoek telkens blijkt hoezeer gelovigen – al kunnen ook zij onder zware depressies gebukt gaan! – door de bank genomen gelukkiger en gezonder zijn dan anderen. Want wat een ruimte om te ademen biedt dit geloof, wat een uitzicht. Hier kan voluit ‘jaloersmakend’ gesproken/gepreekt worden. Wij koketteren soms graag met onze twijfels, maar is het niet fantastisch om met antwoord 26 te kunnen zeggen ‘dat ik niet [aan God] twijfel’?
-
Nu wordt het hoog tijd om de HC te volgen in de christologische verdieping die hij aanbrengt. Want hoe weet ik eigenlijk dat God zo verregaand te vertrouwen is? Dat is alleen ‘dankzij Gods Zoon Jezus Christus’. Buiten Hem blijft God mij hoog en vreemd, kom ik mijn twijfels en diepe bestaansangsten niet te boven. Mét Christus, dat wil zeggen in de geloofsverbondenheid aan Hem die ons de onvoorstelbare liefde en genade van God heeft laten kennen, is mijn leven ultiem geborgen in God.
-
De HC geeft hier dus een ander, draagkrachtiger antwoord dan veel hedendaags psychologisch gepraat. Hij zegt niet zomaar: ‘Je mag er zijn, gelóóf dat nu maar!’, of: ‘Ik ben oké/jij bent oké’, of: ‘Je bent goed zoals je bent’. Zulke taal roept al gauw de wantrouwige vraag op hoe men hier eigenlijk bij komt. Ze scheert gemakkelijk over onze diepste levensvragen heen, zeker als we ons helemaal niet goed voelen zoals we zijn. De HC zegt: dat jij de moeite waard bent, spreekt inderdaad bepaald niet vanzelf, maar het blijkt onomstotelijk uit het feit dat er Iemand geweest is die voor je wilde sterven. Het kostte God Zijn Zoon, en het kostte die Zoon Zijn bloed, om tegen ons te kunnen zeggen: ‘Je mag er zijn, en Ik wil dat je leeft voor Mijn aangezicht.’ Vertel hier eventueel het verhaal van soldaat Ryan (zie hieronder bij ‘Met het oog op de tieners’).
-
Vanuit dit terugkijken en vooruitkijken is het goed om ook rond te kijken, en de betekenis van het geloof voor het heden te accentueren. Dat gebeurt in antwoord 26 tegen de donkere achtergrond van het ‘tranendal’ waarin wij leven. De theodicee-vraag moet hier niet te frontaal aan de orde komen, dan krijgt de preek immers een andere focus, maar vanuit de geborgenheid waarover het ging: wanneer het zó ligt, dan kun je in het leven van elke dag heel veel aan. Dan maakt het geloofsperspectief alle verschil van de wereld. En juist als niet alles perfect is en ik telkens weer tegen mijn beperkingen aan loop, als ik geen promotie maak maar het allemaal anders gaat dan ik zou willen, besef ik dat dáár alles niet mee gezegd is. Want ik heb een God en Vader die erboven staat en die mij vasthoudt.
-
Belangrijk is, samenvattend, dat het christelijk antwoord op onze bestaansvragen, zoals dat in Zondag 9 (als een echo van Zondag 1) zo helder verwoord wordt, met de gemeente meegaat: ‘Zoals een vader liefdevol zijn armen / slaat om zijn kind, omringt ons met erbarmen / God onze Vader, want wij zijn van Hem’ (Ps. 103:5 NB). Het is geweldig om je in leven en sterven het eigendom te mogen weten van Jezus Christus, en je dankzij Hem geborgen te mogen weten in God. Houdt het/Hem daarom niet langer tegen, laat de kriebels die je misschien hebt gaan, zeg het de HC gewoon na en laat het diep tot je doordringen: ook ik ben van Christus, en Zijn Vader wil ook mijn Vader zijn.
Met het oog op de tieners
In de (overigens veel geweld bevattende) film Saving Private Ryan (1998) blijkt soldaat Ryan als enige van vier broers nog in leven op het slagveld van de Tweede Wereldoorlog. Een peloton van acht man moet hem op last van de Amerikaanse regering gaan ontzetten – zijn moeder hoeft niet ál haar kinderen op te offeren. De bevrijders slagen uiteindelijk in hun taak, maar komen daarbij wel successievelijk allemaal om het leven. Wanneer als laatste ook de leider sterft in het oorlogsgeweld, voegt die Ryan nog net toe: ‘See that you live up to it!’ Met andere woorden: zorg ervoor dat je zo leeft, in liefde voor je moeder en anderen, dat onze dood niet voor niets is geweest. Zo is ook ons leven God zoveel waard, dat Christus ervoor wilde sterven. Zo belangrijk ben je in Gods oog! Dus: see that you live up to it…
Als het gaat om het ervaren van zinloosheid kan ook duidelijk gemaakt worden dat er een positieve connotatie aan zit. Waarom is er zo’n ‘lege ruimte’? Omdat God ons gemaakt heeft voor iets voorbij wat we kunnen meemaken in het hier-en-nu. Salomo zei over God: ‘Ook heeft Hij het besef van de eeuwigheid in het hart van de mensen geplant’ (Pr. 3:11a). In ons hart zijn we ons ervan bewust dat dit hier en nu niet alles is wat er is. Het volgende voorbeeld illustreert dit. Een honkbalspeler die zelfs de top had bereikt, zei in een interview: ‘Ik wou dat iemand me verteld had dat als je de top bereikt, daar niets is.’ Veel doelen laten hun leegte pas zien als er jaren verspild zijn in het najagen ervan.
Anderzijds is het goed ook de notie naar voren te laten komen dat het alledaagse leven principieel zinvol is. Hiermee kan tegenwicht geboden worden aan een dualistische kijk op het leven, waarbij het geestelijke overheerst en jongeren denken dat ze geen zinnige dingen doen als ze bijvoorbeeld niet de zending in gaan. Het alledaagse is immers ook geestelijk. Ook de wereld wordt vernieuwd. Verantwoordelijkheid voor de schepping is ook een principiële notie. Genieten van de schepping zelf is al een zinvolle bezigheid.
Met het oog op de kinderen
Zie het eerste punt van de ‘Homiletische aanwijzingen’. Dit kan eventueel in de vorm van een gesprekje met de kinderen in de kerk gegoten worden.
Pastorale aanwijzingen
Veel mensen – en vermoedelijk in het bijzonder vrouwen en jongeren – lijden vandaag aan ‘ik-zwakte’. Ook achter uiterlijke bravoure gaat soms diepe bestaansonzekerheid schuil: Mag ik er wel zijn? Doe ik er wel toe? Bij mensen die opgroeien of opgegroeid zijn in gebroken gezinnen kan deze existentiële vertwijfeling extra sterk aanwezig zijn. Maar ook mensen die groot werden in degelijke calvinistische gezinnen lijden soms onder een gebrek aan bestaansbevestiging: denk vooral niet dat je iets voorstelt. Het besef niets voor te stellen of niets goed te kunnen doen, kan later diepgaande sporen trekken in het leven. We moeten deze ik-zwakte echter niet tegengaan met goedkope folk psychology (‘Jij bent oké’), maar aanspreken vanuit de diepgang van het Evangelie zoals dat in Zondag 9 (en Zondag 1) aan de orde is: je bent van Christus, en je mag leven door en voor Hem. Hoewel deze wetenschap bij ernstige problematiek ook niet altijd afdoende is.
De thematiek kan speciaal urgent zijn bij gemeenteleden die worstelen met psychische depressies en angsten. Aangezien ze in alle leeftijdsfasen speelt, verdient het aanbeveling deze dingen tijdens de dienst niet slechts in het achterhoofd te hebben, maar ze in de preek ook expliciet te benoemen.
Met het oog op de kinderen
Zie onder ‘
Liturgische aanwijzingen
Over de hoge bestemming en kostbaarheid van het menselijk leven zingen Psalm 8, 103 (vooral couplet 5 NB) en 139; over het vertrouwen op God te midden van dreiging en kwaad onder andere Psalm 23 en 73, maar ook een onbekender lied als Psalm 125 (couplet 1 en 2). Uit het Liedboek voor de kerken valt te denken aan Gezang 1, en verder aan Gezangen uit de categorie ‘Andere liederen’: 426, 454, 477, 480, 481. Veel Opwekkingsliederen zijn juist daarom zo populair, omdat ze stem geven aan de geborgenheid en bestaansgrond die de individuele gelovige bij God en Christus mag vinden. Uit Op Toonhoogte valt te denken aan lied 194, 204, 208, 211, 220, 236, 242.
Helpende vormen
Het uitdelen van een hand-out met een samenvatting van de preek en enkele gespreksvragen – eventueel al bij het binnenkomen in de kerk – kan jongeren en ouderen helpen om de hoofdlijn van de preek te pakken en vast te houden, alsook om een en ander te verwerken.
Met het oog op de tieners
In een van zijn liedjes zingt Marco Borsato: ‘Laat me zien waarvoor ik leef’. Het hele lied is op internet te vinden. U zou enkele weken voor deze leerdienst enkele jongeren kunnen vragen om na te denken over onderstaande vragen en hun antwoorden te mailen, met de toezegging dat u er in de preek op zult ingaan:
-
Hoe zou een jongere die niet in God gelooft en ervan uitgaat dat hij een toevallig resultaat is van de lange evolutieketen, reageren op de vraag van Marco Borsato?
-
Wat zou het antwoord zijn van een jongere die door zijn of haar ouders altijd als een ‘vergissing’ bestempeld is?
-
Welk antwoord mag je geven als je gelooft dat God je Schepper is en de Here Jezus je Redder?
Een ander idee is om enkele jongeren die goed kunnen zingen te vragen om in de dienst het lied ‘U die mij geschapen hebt’ (Opw. 355) te zingen en te vertellen wat dit lied voor hen betekent.
Met het oog op de kinderen
Neem een tekening van uw jonge kinderen mee (of vraag ouders in uw gemeente daarnaar) en vertel dat u (c.q. de ouders) die tekening al jarenlang zuinig bewaard hebt. Daarna zou u tegen de kinderen kunnen zeggen: ‘Jij bent Gods mooiste “tekening”, daarom is de Here God nog veel zuiniger op jou dan jouw vader en moeder op een tekening van jou. Reken maar dat Hij goed voor jou zorgen zal.’
Literatuur
-
Lyle D. Bierma, The Theology of the Heidelberg Catechism. Louisville, 2013.
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)
-
Arnold Huijgen, John V. Fesko, Aleida Siller (red.), Handboek Heidelbergse Catechismus. Utrecht, 2013.
-
O. Noordmans, Het Koninkrijk der hemelen. Toelichting op de Heidelbergse Catechismus zondag VII – XXII. Franeker, z.j.
-
Stefan Paas en Rik Peels, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven. Amsterdam, 2013.
-
A.A. van Ruler, Ik geloof. De twaalf artikelen van het geloof in morgenwijdingen. Nijkerk, 1968.