7. Het heilig avondmaal vieren
Protestantse avondmaalspraktijken
Kenmerkend voor de avondmaalsviering in de protestantse kerken is de grote diversiteit. De verschillen komen niet alleen tot uiting in de liturgische vormgeving, maar ook in de wijze waarop de communie plaatsvindt. In de tweede helft van de twintigste eeuw introduceerden veel plaatselijke gemeenten de protestants- oecumenische viering. In de vormgeving van de liturgie werd het tafelgebed richtinggevend en de ‘lopende communie’ werd in veel gemeenten vanzelfsprekend. De traditionele calvinistische viering — een onderwijzing aan de hand van een formulier en een zittende communie rondom de tafel — verloor terrein, maar wist zich overigens wel te handhaven in de meer behoudende vleugels van de protestantse kerken. Verder is het opvallend dat er allerlei mengvormen ontstonden. In sommige gemeenten werd de protestants-oecumenische vorm slechts ten dele ingevoerd. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in de liturgische plaats van de instellingswoorden. Zijn die woorden onderdeel van het tafelgebed, of worden ze als lezing gesproken tot de gemeente? Vanuit de gereformeerde traditie zijn er redenen om de instellingswoorden niet in het tafelgebed op te nemen.
In toenemende mate zijn er vieringen die een nieuw spanningsveld vertonen. Niet de oude tegenstelling tussen oecumenisch en klassiek gereformeerd, maar de spanning tussen voorgegeven vorm enerzijds en vrije, spontane uiting anderzijds. In feite gaat het om vieringen met een minimum aan voorgegeven script. Er is wel een volgorde in de onderdelen van de avondmaalsliturgie, maar het onderricht wordt niet uitgesproken aan de hand van een formulier en het tafelgebed volgt geen voorgegeven teksten.De nadruk ligt op de vrije invulling van de voorganger. Dus geen avondmaalsformulier en geen vastomlijnd tafelgebed. In dit type viering zijn de invloeden van het vrije kerktype en van de evangelische beweging merkbaar. In tegenstelling tot de op de oecumene georiënteerde liturgische beweging die de nadruk legt op de stilistische vormgeving en op de overgeleverde klassieke bewoordingen, ligt hier de nadruk juist op de subjectieve expressie en de persoonlijke beleving. Een voorganger heeft de vrijheid om al parafraserend iets te vertellen over het avondmaal. In eigentijdse, zelfbedachte formuleringen, zonder de gedragen woorden van de traditie. Die vrije expressie vindt ook plaats in de gebeden aan de Tafel. Ook in andere landen, met name in de Verenigde Staten, is dit type viering in opmars.
Webber, Blended Worship, 145.
De gevestigde kerken volgen deze beweging met de nodige argwaan. Ronald P. Byars wijst op de verschraling die optreedt wanneer voorgangers het eucharistisch gebed persoonlijk vormgeven, zonder dat zij zich ten volle bewust zijn van de rijke traditie van het tafelgebed. Het gebed, zo zegt hij, ‘wordt vaak gereduceerd tot een puur persoonlijk gebed dat de voorganger zelf ter plekke formuleert. Een onvoorbereid dankgebed is op zichzelf geen probleem, als de voorganger zich maar bewust is van de wijze waarop de kerk het tafelgebed in de loop van de geschiedenis vorm heeft gegeven en daar niet onverschillig tegenover staat. Helaas gaan in een vrij gebed de trinitarische vorm en inhoud vaak verloren. Een vrij algemeen gebed met een sporadische zinspeling op de inzetting van het Avondmaal of een eenvoudige tafelzegen is beslist niet voldoende om de volheid van Gods gave in het sacrament uit te drukken.’
Ronald P. Byars, The Future of Protestant Worship. Beyond the worship wars, Louisville/Londen 2002, 68.
Volgens Webber heeft dit vrije type viering de volgende kenmerken: (1) nadruk op het vrije, spontane gebed, (2) ‘songs and choruses spelen een belangrijke rol, en (3) een informele stijl.
Webber, Blended Worship, 144.
In de opbouw van deze avondmaalsliturgie moeten we de rol van liedteksten inderdaad niet onderschatten. Liederen dragen bij aan de emotionele betrokkenheid en versterken de intensiteit van de gemeenschap met Christus. Tijdens het zingen van een lied, dat verschillende malen herhaald wordt, worden brood en wijn binnengedragen. Het lied is bedoeld als een opwekking tot en uitnodiging voor de viering. Vervolgens neemt de voorganger het woord met een aansporing om de maaltijd te vieren, of met de oproep tot zelfonderzoek als dat aan het begin van de dienst nog niet is gebeurd (in de lijn van 1 Kor. 11). Daarna spreekt de voorganger een dankgebed uit en aansluitend zingt de gemeente een hedendaags sanctus. De instellingswoorden worden meestal wel letterlijk uitgesproken (Mat. 26:26-28). Met het uitspreken van de instellingswoorden (‘dit is mijn lichaam’) wordt het brood hoog opgeheven en gebroken. Vervolgens klinken woorden van uitnodiging (bijvoorbeeld, ‘proeft en geniet de goedheid van de Heer’), terwijl brood en beker worden opgeheven. Terwijl de mensen naar voren komen om het brood en de wijn te ontvangen (communie), worden allerlei liederen gezongen die getuigen van de gemeenschap met Jezus, van heling en genezing, van redding en nieuw leven. Daarbij kunnen we denken aan liederen zoals: ‘Abba, Vader, U alleen, U behoor ik toe’ en ‘Ubi caritas et amor, ubi caritas, Deus ibi est.’
Evangelische Liedbundel, 376, 219.
Tijdens de communie kunnen kleine gebedsgroepen gevormd worden, onder andere om te bidden om heling en genezing. Het zingen en bidden tijdens de communie is voor de kerkgangers een belangrijke ervaring van Gods tegenwoordigheid. ‘Charismatische kerkgemeenschappen getuigen van de ervaring van ongewone tekenen en wonderen, de gave van wijsheid en inzicht, en profetieën gedurende dit deel van de dienst. Andere kerkgemeenschappen, vooral pinkstergemeenten, zingen en dansen na de communie soms wel een half uur lang.’
Webber, Blended Worship, 146.
De viering wordt afgesloten met een lofprijzing, gesproken of gezongen.
Hoewel in de gevestigde protestantse kerken de overgeleverde klassieke tradities (gereformeerd en oecumenisch) een matigende invloed uitoefenen op deze vrijere vorm van avondmaalsviering, is er wel sprake van een nieuwe stijlontwikkeling. Zowel de vrije expressie van de voorganger als het type liederen en liedteksten bepaalt in hoge mate de stijl en het klimaat van de viering. In lijn met de protestantse traditie valt ook in deze mengvorm de nadruk op de communie zelf. De muziek en de liederen accentueren de intieme gemeenschap met Christus tijdens de communie. Door de liedteksten verschuift het accent in de richting van de heilsbeleving. Het heil wordt haast tastbaar en zichtbaar. Dat heeft ook tot gevolg dat deze vieringen worden gekenmerkt door vreugde en lofprijzing. Dit geeft weer een verwantschap met de protestants-oecumenische traditie aan. De viering is eucharistie, dankzegging. Het accent ligt niet op de gekruisigde Christus en de vergeving van de zonde (zoals in de klassiek gereformeerde viering), maar op de opgestane Christus die zijn verlossende aanwezigheid doet ervaren, in het bijzonder tijdens de communie. De liederen die gezongen worden tijdens de communie getuigen van de kracht van de opstanding, van de doorbreking van het nieuwe leven, van heling en heil. De triomferende Christus vervult de harten en schuift het gordijn dat de eindtijd verborgen houdt even opzij. Dat alles gebeurt in de context van voortdurend zingen en bidden.
De wording van de gereformeerde avondmaalsliturgie
De gereformeerde avondmaalspraktijk betekende een breuk met de overgeleverde offermis. Nu de vraag: hoe heeft de gereformeerde avondmaals- praktijk gestalte gekregen in ? Bij de uiteenzetting over doop en belijdenis hebben we al gezien dat de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen en in Frankenthal (de Paltz) een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de klassiek gereformeerde liturgie. Dat geldt ook voor de avond- maalsliturgie. Datheen vertaalde zowel het doopformulier als het avondmaalsformulier van de kerkorde van de Paltz in het Nederlands. In 1566 verscheen de eerste uitgave, achter Datheens psalmberijming en de Catechismus. De provinciale synode van heeft in 1574 het doopformulier wel verkort, maar het avondmaalsformulier bleef ongewijzigd.
een goed beeld te krijgen van de klassiek gereformeerde avondmaalspraktijk moeten we ons realiseren welke ingrijpende veranderingen de hervormers doorvoerden. Luther en Zwingli oefenden scherpe kritiek uit op de Canon Missae. Bij hun eerste hervormingen (in 1523) blijven zij echter nog binnen de overgeleverde structuur van de mis. Maar binnen het verloop van slechts enkele jaren verandert dat. Zij verwerpen de gebedsstructuur van de offermis. Voortaan worden de instellingswoorden geciteerd als Schriftlezing en komt alle nadruk te liggen op de communie van brood en wijn. Het citeren van de instellingswoorden en de communie liggen zo dicht mogelijk bij elkaar. Deze veranderingen krijgen binnen enkele jaren hun beslag. In Zürich eisen radicale hervormers vlak voor Pasen in 1525 een nieuwe avondmaalslitur- gie overeenkomstig de Schrift en op dat moment komt Zwingli met zijn Action oder Brauch des Nachtmahls. De predikant leest de instellingswoorden en vervolgens worden brood en wijn uitgedeeld. Ook in andere Europese steden gebeurt dat in die tijd op dezelfde manier.
Straatsburg en Genève
Voor een goed begrip van de gereformeerde avondmaalspraktijk kijken we eerst naar de ontwikkelingen in Straatsburg en Genève. Voordat Calvijn in Genève en Straatsburg arriveert, hebben de eerste hervormingen van de offermis hun beslag al gekregen. In Straatsburg wordt in 1524 de eerste Duitstalige mis opgedragen door pastoor Schwarz (Die teutsche Mesz). Dat is in feite niet veel anders dan een letterlijke vertaling van de gangbare roomse mis, zij het met weglating van alle offerterminologie. Van deze liturgie verschijnen verscheidene drukken en vermoedelijk gingen lokale pastoors vrij om met de voorgestelde formuleringen. ‘Wie de liturgische ontwikkeling van Straatsburg overziet, moet concluderen dat Theobald Schwarz en de zijnen gestart zijn bij het misboek, zoals dat omstreeks 1520 te Straatsburg in gebruik was. Deze Missale is het uitgangspunt voor het ontstaan van de “Teutsche Messe”. Er loopt een lijn van de middeleeuwse liturgie naar deze Protestantse liturgie. (…) Men houdt aan de structuur van de mis vast, zuivert deze van onbijbelse elementen en komtlangzaamaan tot herstel van de oorspronkelijke orde van de eredienst, overeenkomstig de “eglise ancienne” (de oude kerk).’
T. Brienen, De liturgie bij Johannes Calvijn, Kampen 1987, 51.
Er is een verslag bewaard van de Franse student Gérard Roussel, die in december 1525 een kerkdienst bijwoonde.
Des Zondags, die zij als enige feestdag hebben overgelaten, (.) vieren zij het Avondmaal des Heren, en wel op deze wijze: Een tafel staat in een open ruimte in de kerk, opdat die door allen gezien worden. Men noemt die geen altaar om alle gelijkenis te mijden met hen, die van het Avondmaal van Christus een offer hebben gemaakt. Overigens verschilt zij in niets van de gewone altaren. De dienaar gaat bij deze tafel staan, maar zo dat hij zijn gezicht naar het volk gekeerd houdt en niet de rug, wat tot dusver de gewoonte was bij de offerpriesters, die — alsof ze vlak vóór zich de een of andere gedaante van God offerden — er prijs op stelden aan het volk hun rug en niet het gezicht te laten zien. Als hij is gaan zitten bij de tafel met het gezicht naar het volk, terwijl de ogen van allen op hem zijn gevestigd, spreekt hij enkele korte, aan de Bijbel ontleende gebeden uit. Daarna wordt door allen een psalm gezongen. Wanneer deze uit is en er door de dienaar nog enkele gebeden zijn uitgesproken, bestijgt hij de kansel en leest eerst op een manier, dat alle aanwezigen het kunnen verstaan, de Schrift die hij wil uitleggen. Vervolgens geeft hij een tamelijk brede uitlegging met aanhaling van andere, daarmee verband houdende Schriftplaatsen. (.) Na de preek keert hij terug naar de tafel. Allen zingen de geloofsbelijdenis, daarna legt hij voor het volk uit, tot welk nut Christus ons zijn Avondmaal heeft nagelaten, waarbij hij met weinige woorden de weldaad van Christus’ dood en van zijn aan het kruis vergoten bloed ontvouwt. Vervolgenshaalt hij de instellingswoorden van Christus aan, zoals die door de Evangelisten of door Paulus beschreven zijn. Dan deelt hij aan hen, die willen toetreden (want niemand wordt gedwongen, wel worden allen genodigd) brood en wijn uit, de ware zinnebeelden (symbola) van het lichaam en bloed van Christus, tot gedachtenis van zijn dood, door Hem aan zijn discipelen nagelaten. Terwijl gecommuniceerd wordt en ieder zijn deel van de maaltijd ontvangt, wordt door allen het Kyrie Eleison gezongen en wel als lofzang om voor de ontvangen weldaad te danken. Het Avondmaal wordt zo gevierd, dat de dienaar dit als laatste gebruikt en dan de (dienst) afsluit.
Brienen, Liturgie bij Calvijn, 52.
In de kathedraal van Straatsburg wordt elke zondag in de hoofddienst het avondmaal gevierd. In de andere parochiekerken van de stad één keer per maand of één keer in de acht weken. Hetzelfde geldt voor de dorpen rondom Straatsburg. Als Calvijn in Straatsburg arriveert (door verbanning uit Genève) maakt hij kennis met deze liturgische praktijk.
Vier jaar later verblijft en werkt Calvijn weer in Genève. In 1542 geeft hij een liturgie uit die op dat moment in Genève gepraktiseerd wordt. Wellicht is dat een herziening van de (Franstalige) Straatsburgse liturgie, waarbij hij rekening houdt met de gewoonten en gebruiken in Genève. De titel luidt: des Prieres et Chantz Ecclesiastiques, avec la maniere d’administrer les Sacraments, & consacrer le Mariage: selon la coustume de l’Eglise ancienne (1542). In de inleiding schrijft hij: ‘Er zijn in totaal drie dingen die onze Heer ons heeft bevolen waar te nemen in onze geestelijke bijeenkomsten, te weten: de prediking van zijn Woord; de publieke en plechtige gebeden; en de bediening van de sacramenten.’ Hoe ziet de avondmaalsliturgie eruit?
Op de zondag, voorafgaande aan de avondmaalszondag, wordt meegedeeld dat het avondmaal bediend zal worden, opdat ieder zich daarop voorbereide om het waardig te ontvangen; dat geen kinderen worden toegelaten tenzij zij goed onderwezen zijn en hun geloof in de kerk hebben beleden en dat vreemdelingen zich kunnen melden voor instructies tot meegebruiken van het avondmaal. Aan het einde van de preek wijze de dienaar het volk erop, wat onze Heer met het avondmaal bedoelt en op welke wijze wij het moeten ontvangen.
De avondmaalsliturgie heeft de volgende opbouw:
Gebeden/voorbeden
Apostolische geloofsbelijdenis
Instellingswoorden uit 1 Korintiërs 11
Excommunicatie van hen, die zich in leer of leven te buiten gaan
Zelfbeproeving en bemoediging van de gelovigen
Sursum corda
Communie, terwijl men psalmen zingt of uit de Bijbel leest
Dankzegging
Loflied of Nunc dimittis (vanaf 1549)
Zegen
Zie R.C.D. Jaspers en G.J. Cuming, Prayers of the Eucharist: Early and Reformed, New York 1987, 213-218.
Deze ordening van de avondmaalsliturgie vertoont een opmerkelijke verschuiving ten opzichte van de vroegreformatorische orden. In die orden gaat het reciteren van de instellingswoorden vrijwel onmiddellijk over in de uitdeling van brood en wijn (de communie). Bij Calvijn is dat niet het geval. Na de instellingswoorden uit 1 Korintiërs 11 volgt een uitvoerige onderwijzende uiteenzetting. Die onderwijzing heeft een lofprijzende en aanbiddende toon. In de onderwijzing vindt een excommunicatie van de goddelozen plaats en wordt een oproep gedaan tot zelfonderzoek en worden de gelovigen bemoedigd en aangespoord.
Laat ons aanhoren hoe Jezus Christus ons zijn heilig avondmaal heeft ingesteld, zoals de heilige Paulus het verhaalt in het elfde hoofdstuk van de eerste brief aan de Korintiërs.
Ik heb ontvangen, zegt hij, van den Heer enz.
Hier hebben wij gehoord, lieve broeders, hoe de Heer het Nachtmaal gehouden heeft met zijn jongeren, om ons daardoor te leren, dat zij, die buiten de gemeenschap der gelovigen zijn, niet moeten toegelaten worden; daarom volgen wij dezen regel. En ik, in de naam en op bevel van onze Heer Jezus Christus, sluit buiten de Christelijke gemeente alle afgodendienaars, Godslasteraars, verachters van God, ketters, en alle secten en rotten, die de eenheid der Christelijke Kerk breken; alle meinedigen, allen die ongehoorzaam zijn tegen vaders en moeders, en tegen hun overheden; alle oproermakers, muiters, vechters, twistzoekers, echtbrekers, hoereerders, dieven, gierigaards (woekeraars), rovers, dronkaards, gulzigaards, en allen, die een ergerlijk leven leiden; en verkondig hun, dat zij zich bedenken en zich hebben te onthouden van deze Heilige Tafel, opdat zij de heilige spijzen, welke onze Heer Jezus alleen aan zijn huisgenoten en gelovigen geeft, niet verontreinigen en ontheiligen.
In de weergave van de tekst volg ik de vertaling die J.A.M. Mensinga biedt in zijn: Verhandeling over de liturgische schriften der Nederlandse Hervormde Kerk, ’s-Gravenhage 1851, 218-224. Zie voor een Duitse vertaling Herbst, Evangelischer Gottesdienst, 115-127.
Na de instellingswoorden is er dus eerst sprake van een terugwijzing van de onboetvaardigen. Calvijn zegt dat hij die regel ontleent aan het feit dat Jezus de maaltijd hield alleen met zijn discipelen. De predikant (‘en ik, in de naam en op bevel van…’) gaat dan over tot de excommunicatie van de verstokte zondaren. Zij hebben zich te onthouden van de maaltijd des Heren. Daarop volgt de zelfbeproeving van de gelovige en de nodiging om met een waarachtig geloof deel te nemen aan de maaltijd.
Dat daarom een ieder, naar de vermaning van den heilige Paulus,zijn geweten beproeve en onderzoeke hij zich zelf, of hij ook een waar berouw in zich bevinde, alzo dat hij zijn zonden erkenne, dat dezelve hem van harte leed zijn en mishagen, en hij met oprechte ernst begere voortaan heiliglijk en naar Gods wil te leven. Voor alle dingen echter, of hij al zijn vertrouwen stelt op de barmhartigheid Gods, en zijn zaligheid nergens anders zoeke dan alleen in Jezus Christus; ook of hij alle vijandschap en haat afleggende, een goed voornemen heeft om in eendracht en broederlijke liefde met zijn naasten te leven.
Indien wij dit getuigenis voor God in onze harten hebben, zoo laat ons geenszins twijfelen, of Hij ons voor Zijn kinderen aanneemt, en of de Here Jezus ons roept, door zijn woord aan zijn tafel, en ons dit Sacrament geeft, dat hij aan zijne leerlingen heeft meegedeeld. En hoewel wij in ons grote boosheid en ellende gevoelen, zo als, dat wij geen volkomen geloof hebben, maar geneigd zijn tot het ongeloof en het wantrouwen jegens God (…) zo laat ons geheel zeker zijn, dat niettegenstaande de zonden en onvolmaaktheden die in ons zijn, hij ons ontvangt en ons voor waardig houdt, deel te hebben aan deze geestelijke tafel.
Na deze nodiging volgt er voor de daadwerkelijke communie eerst een didactische bewerking van het Sursum corda. De toon is hier en daar polemisch en apologetisch (bijvoorbeeld: ‘alsof Hij in het brood en de wijn besloten was’).
Ten dien einde laat ons onze geesten en onze harten omhoog naar de hemel heffen, waar Jezus Christus is, in de heerlijkheid van zijn Vader, en van waar wij hem wachten tot onze verlossing. En laat ons niet ons bezig houden, noch blijven hangen aan deze aardse en vergankelijke dingen, die wij met het oog zien, en die wij met de hand aanraken, om hem daar te zoeken, alsof hij in het brood en de wijn besloten was. Want dan zullen onze zielen eerst recht geschikt zijn, dat Christus zich zelve tot een levendmakende spijze en gedurig voedsel geve, wanneer zij met waar geloof zich verheffen boven al de aardse dingen, tot de hemel en tot God gaan, in zijn koninkrijk en woning. Laat ons dan ons tevreden stellen, dat wij het brood en de wijn hebben tot tekenen en getuigenissen, terwijl wij de geestelijke spijze zoeken, van welke wij daardoor verzekerd worden, daar, waar God belooft dat we ze vinden zullen.
Hierna volgt de uitdeling en de communie.
De Nederlandse variant
Het klassiek gereformeerde avondmaalsformulier dat uit de Paltz in is terechtgekomen en hier wortel heeft geschoten, is calvinistisch van toon en inhoud. Toch heeft het een eigen karakter en zijn er ook verschillen met de Geneefse orde uit 1542 aan te wijzen. In het klassiek gereformeerde Nederlandse formulier komt eerst het zelfonderzoek ter sprake en daarna de terugwijzing van de onboetvaardigen. Bij Calvijn is dat precies andersom. Bovendien heeft de terugwijzing van de onboetvaardigen in het klassiek gereformeerde formulier niet de scherpe ambtelijke excommunicatietoon.
Inzettingswoorden
Geliefden in de Here Jezus Christus, hoort aan de woorden der inzetting van het heilig Avondmaal van onze Here Jezus Christus, welke ons beschrijft de heilige apostel Paulus, 1 Kor. 11:23-29 (…).
Zelfonderzoek
Opdat wij nu tot onze troost des Heren Avondmaal mogen houden, is voor alle dingen nodig, dat we ons tevoren recht beproeven; ten andere dat wij het tot dat doel gebruiken, waartoe het de Here Christus verordend en ingezet heeft, namelijk tot zijn gedachtenis.
De waarachtige beproeving van onszelf bestaat uit deze drie stukken:
•Ten eerste bedenke een ieder bij zichzelf zijn zonden (…).
•Ten andere onderzoeke een ieder zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte van God gelooft, dat hem al zijn zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus, vergeven zijn (…).
•Ten derde onderzoeke een ieder zijn consciëntie, of hij ook gezind is, voortaan met zijn ganse leven waarachtige dankbaarheid jegens God de Here te bewijzen (…).
Verkondiging van Gods genade en terugwijzing van onboetvaardigen
Allen dan, die alzo gezind zijn, wil God gewisselijk in genade aannemen, en voor waardige medegenoten van de tafel van zijn Zoon Jezus Christus houden.
Daarentegen, die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken zichzelf een oordeel. Waarom wij ook (…) allen die zich met deze navolgende ergerlijke zonden besmet weten, vermanen, van de tafel des Heren zich te onthouden (…).
Overigens is het wel zo dat dit deel van het formulier ongetwijfeld aan Calvijn is ontleend. In die tijd bestond er een drukke correspondentie tussen de theologen uit de Paltz (o.a. Olevianus) en Calvijn. En er is ook een duidelijke overeenkomst met de Lon- dense liturgie van Micron (die ook door Calvijn is beïnvloed). Mensinga: ‘Doen wij verder onderzoek naar de oorsprong (van het klassiek gereformeerde formulier), dan vinden we een klein gedeelte er van overeenkomend met Micron, een groter gedeelte, vooral het eerste deel, de zelfbeproeving aangaande, ontleend aan Calvijns formulier, van hetwelk ook de Londenaars hadden gebruik gemaakt. (…) De uittreksels uit Calvijn zijn niet zozeer veranderd, als wel op allerhande wijze verplaatst, dooreengewerkt, en tot een nieuwe samenhang gevormd.’
Mensinga, Verhandeling, 214.
Er is nog een onderdeel in de liturgie dat rechtstreeks aan Calvijn is ontleend: de verwoording van het Sursum corda, vlak voor de communie. Ook hier is de polemische toon van Calvijn verdwenen, maar is de strekking wel typisch Calvijns.
Opdat wij dan met het waarachtige hemelse brood Christus gespijzigd mogen worden, zo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en de wijn blijven hangen, maar ze opwaarts in de hemel verheffen, waar Christus Jezus is, (.) niet twijfelende, of wij zullen zo waarachtig door de werking des Heiligen Geestes met zijn lichaam en bloed aan onze zielen gespijzigd en gelaafd worden, als wij deze heilige spijs en drank tot zijn gedachtenis ontvangen.
Aan het klassiek gereformeerde formulier (zoals het in de Paltz is ontstaan) liggen drie bronnen ten grondslag.
A.F.N. Lekkerkerker, Kanttekeningen bij het hervormde dienstboek, deel III, ’s-Gravenhage 1956, 134-148.
(1) De orde die Calvijn gebruikte. Dat betreft dus vooral het eerste deel van het formulier over het zelfonderzoek en de terugwijzing van de onboetvaardigen, en de didactische bewerking van het Sursum corda. (2) Invloed van de liturgie van de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen. Na de verstrooiing van de Londense vluchtelingengemeente over Europa werd Microns liturgie in verschillende gemeenten gebruikt. Ook bij Micron bestaat het zelfonderzoek uit drie stukken: het overdenken van de zonde, dat God uit louter genade de zonden vergeeft ‘gelijk alsof wij de dood in onze eigen persoon aan het hout des kruises geleden hadden’, en het voornemen tot oprechte verbetering. (3) De invloed van de lutherse Agende van Württemberg (die in gebruik was voor de keurvorst van de Paltz overging naar het gereformeerd protestantisme). Daarin staat de passage ‘gelijk uit vele beziën samengeperst zijnde één wijn en één drank vliet’. Dat is een uitdrukking van de eenheid van de kerk en een aansporing tot broederlijke liefde.
De communie vindt plaats pal na het uitspreken van het Sursum corda. De uitdelingswoorden zijn ontleend aan de Londense liturgie.
Hoe het onderstaande in te delen?
Bij het breken en uitdelen van het brood zal de dienaar spreken:
Het brood, dat wij breken, is de gemeenschap met het lichaam van Christus.
Neemt, eet, gedenkt en gelooft, dat het lichaam van onze Here Jezus Christus gebroken is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.
En als hij de beker geeft:
De beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, is de gemeenschap met het bloed van Christus.
Neemt, drinkt allen daaruit, gedenkt en gelooft, dat het dierbaar bloed van onze Here Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.
Na de communie vindt de lofprijzing plaats (de zgn. postcommunie). Teksten uit Psalm 103 maken daar deel van uit. Volgens Van der Leeuw is het een ‘dankzegging in schriftuurlijken vorm,een unicum in de eredienst en het schoonste stuk van onze liturgie’.
Van der Leeuw, Liturgiek, 155.
Geliefden in de Heer, dewijl de Heer nu aan zijn tafel onze zielen gespijzigd heeft, zo laat ons tezamen zijn Naam met dankzegging prijzen, en een ieder spreke in zijn hart aldus: Loof, de Here, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, zijn heilige Naam.
(Hier volgen de woorden uit Psalm 103.)
Die ook zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven en ons alles met Hem geschonken.
(…)
Daarom zal mijn mond en hart des Heren lof verkondigen, van nu aan tot in eeuwigheid.
Theologie en vroomheid van de gereformeerde avondmaalspraktijk
We hebben al gezien dat in de klassiek gereformeerde avondmaalspraktijk de nadruk op de communie ligt. De liturgische handelingen — meestal aan de tafel verricht — vormen het hoofdbestanddeel van de viering. Het breken van het brood en het zegenen van de beker worden gevolgd door het uitdelen aan elkaar en het eten en drinken. Daaraan voorafgaand vindt er een anamnetische instructie plaats. Aan de ene kant is die instructie reflexief, dat wil zeggen: de kerkganger wordt opgeroepen te gedenken en te overwegen, anderzijds aanbiddend en lofzeggend: Gods verzoeningswerk wordt geprezen. De liturgische performance, de distributie van brood en wijn én het eten en drinken worden direct verbonden met de werking van de Heilige Geest. Hier realiseert zich de gemeenschap met Christus.
In de praktijk die gestempeld is door het klassiek gereformeerde formulier is er een sterk besef van Gods werkzaamheid tijdens de viering. Vandaar de aanduiding van heilig avondmaal. God Zelf voedt de gelovigen en verkwikt hen met de spijze van brood en wijn, zo is de gedachte. God is meer dan aanwezig. In het sacrament ‘voedt en verkwikt’ Hij de vierende gemeente. Hij bezegelt zijn belofte door de gelovigen te verenigen met Christus. De viering van het heilig avondmaal vindt plaats voor het heilig aangezicht van God. Evenals een rooms-katholieke viering is een gereformeerde viering sacramenteel geladen. Het zwaartepunt ligt echter niet bij het moment van consecratie, maar bij de communie. Niet de rite van de consecratie maakt brood en wijn tot Christusmysterie, maar de gemeenschappelijke handeling van het eten en drinken bewerkstelligt de gemeenschap met Christus. dat te bewerkstelligen spelen de epiclese en het Sursum corda een belangrijke rol.
Barmhartige God en Vader, wij bidden U, dat Gij in dit avondmaal (…) door Uw Heilige Geest in onze harten wilt werken (…) opdat onze bezwaarde en verslagen harten (…) door de kracht des Heiligen Geestes gespijzigd en gelaafd worden.
Het Sursum corda, dat vlak voor de communie, aan de tafel, wordt uitgesproken:
Opdat wij dan met het waarachtige hemelse brood Christus gespijzigd mogen worden, zo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en de wijn blijven hangen, maar ze opwaarts in de hemel verheffen, waar Christus Jezus is…
In de gereformeerde avondmaalspraktijk speelt, vanwege de nadruk op het zelfonderzoek, de avondmaalsganger een belangrijke rol. Het gewicht dat het zelfonderzoek krijgt, de zaak zelfs scheeftrekken. Dat het heilige niet in de consecratie gebeurt, is begrijpelijk. Maar de beklemtoning van het zelfonderzoek er zelfs toe dat de liturgische handelingen als zodanig inferieur worden ten opzichte van de persoonlijke beleving van de unio cum Christo. Dan draait het uiteindelijk om de subjectieve heilsbeleving. Op zichzelf genomen is de volle genieting van het heil een legitiem onderdeel van de viering. In de handelingen van brood en wijn schenkt God ons zijn heil, Hij deelt het uit. Tegelijkertijd wordt het heil ter harte genomen door de gemeente als zij eet en drinkt. Ook het nemen en eten is een handeling, een daad. Daarin ontvangt de mens Christus en geeft hij/zij zich aan God. Vandaar dat Calvijn zeggen dat we in de handeling van brood en wijn Christus genieten. Dat is meer dan ontmoeten, er is sprake van een vereniging en gemeenschapsoefening. Van Ruler spreekt in dit verband over de realisering van de gemeenschap van God in Christus en de mens.
Van Ruler, Reformatorische opmerkingen, 220, 221.
Die realisering heeft, zo zegt hij, meerdere dimensies. Enerzijds in de zin van ‘zich realiseren’, helemaal tot het bewustzijn laten doordringen. Als wij het stukje brood eten en het slokje wijn drinken, dringt het helemaal tot ons door dat wij in de gemeenschap met de Verlosser leven. Anderzijds betekent verwerkelijken ook dat we het ‘helemaal tot werkelijkheid laten worden’. Wij vieren het heil, het is een feestelijk gebeuren, we worden opgetild in Gods rijk. Het is juist dit element dat de evangelische en charismatische kerken accentueren: het heil realiseert zich zichtbaar en merkbaar. Bij Calvijn is dat echter meer een geestelijke geloofservaring dan een feitelijke realisering.
In de liturgie van Calvijn komt het vieren en genieten uitdrukkelijk aan de orde in het gebed na de preek, voorafgaande aan de onderwijzing en de viering. Door het geloof genieten we Hem en leeft Hij in ons.
En daar Jezus Christus niet alleen U eenmaal zijn lichaam en zijn bloed op het kruis heeft geofferd, voor de vergeving onzer zonden; maar hij dezelve ons ook geeft tot spijs en drank, tot het eeuwige leven, zoo help ons, o God, door Uw genade, dat wij een zo grote weldaad, een dierbaar geschenk van hem ontvangen, met een waarachtige begeerte, en alle aandacht, dat is: dat wij door een verzekerd geloof, zijn lichaam en zijn bloed, ja hem, onze Heiland zelf, waarachtig God en mens, het enige ware hemelse brood, geheel genieten; dat wij alzo niet meer leven naar onze verdorven, zondige natuur; maar dat Hij in ons leve, en in ons werke een heilig, gelukzalig en eeuwig leven. (…) Geef ons, o hemelse Vader, dat wij heden, de heerlijke en zalige gedachtenis houden en vieren van Uw lieve Zoon, om ons daarin te oefenen, en de weldaad van zijn dood verkondigen, opdat wij in het geloof aan u, en in alles goeds gedurig toenemen en gesterkt worden, en aldus zooveel te meer getroost, u kunnen aanroepen als onzen Vader en ons beroemen in uwen naam. Amen.
Hoe reëel is de levendige en waarachtige gemeenschap met Christus? Calvijn is er van overtuigd dat er bij de viering van het avondmaalfeitelijk iets gebeurt tussen Christus en de gelovige. Toch is het niet zo eenvoudig om datgene wat gebeurt te omschrijven. Het blijft een mysterie, een geheimenis. Het gaat, zo zegt Calvijn, om een ‘verborgen vereniging van Christus met de gelovigen’. We worden door ‘de stoffelijke zaken die in het sacrament aangedragen worden, door middel van een zekere analogie tot geestelijke zaken geleid’.
Calvijn, Institutie, IV.17.3.
In het avondmaal wordt de belofte niet alleen afgebeeld, maar ook daadwerkelijk gegeven. Dat ontvangen is niet alleen een kwestie van inzicht en inbeelding, ‘maar dat wij de ware gemeenschap met Hem zouden genieten’.
Calvijn, Institutie, IV.17.11.
Zonder de werking van de Geest is het sacrament leeg en ijdel, maar het sacrament heeft veel kracht ‘wanneer de Geest in de sacramenten werkt en Zijn kracht erin uitoefent’.
Calvijn, Institutie, IV.14.9; zie ook W.F. Dankbaar, De sacramentsleer van Calvijn, Amsterdam 1941, 70.
Calvijn neemt een tussenpositie in tussen enerzijds het sacrament als objectief genademiddel en anderzijds een subjectief-psy- chologische werking. Hij denkt dus niet al te substantieel over de kerkelijke handeling als rite, maar hij wil ook geen vergeestelijking van het sacrament. Is dit eten en drinken ‘slechts’ geloven?, zo vraagt hij zich af. Er zijn er die zeggen dat Christus’ vlees eten en zijn bloed drinken niets anders is dan in Christus Zelf geloven. Het komt mij voor, zegt Calvijn, dat Christus ons met die uitdrukking toch iets hogers en uitdrukkelijkers heeft willen leren. Dat wij door waarachtige deelhebbing aan Hem levend gemaakt worden. Dat is meer dan eenvoudige kennis. Hij is het brood des levens, en door de ware gemeenschap met Hem komt zijn leven in ons en wordt het onze, evenals het brood, wanneer het als voedsel genomen wordt, de lichaamskracht sterkt.
Vergelijking met het misoffer
Byars beklaagt zich erover dat ‘de toon van de Geneefse avondmaalsviering zo zwaar beladen is met ernstige waarschuwingen en dat het accent op de boete ten koste gaat van de dankzegging. Dit is in feite’, zo zegt hij, ‘niet zo heel anders dan de toon van de voor-reformatorische roomse mis. Calvijn heeft van de vroomheid van de middeleeuwse kerk een vrij zware en ernstige opvatting van de eucharistie meegekregen, helemaal in termen van het laatste avondmaal van Jezus, met weinig of geen aandacht voor het thema van de opstanding en voor het eten en drinken met de verhoogde Heer. De thema’s van de opstanding, die in de Schriften aanwezig zijn (bijvoorbeeld Luc. 24 of Joh. 21) en ook prominent aanwezig in de eucharistische vieringen van de vroege kerk waren volkomen verduisterd in de middeleeuwse eucharistische vieringen en bleven ook verduisterd in de reformatorische orden.’
Byars, Lift your hearts on high, 31.
We kunnen inderdaad vaststellen dat de klassiek gereformeerde orden het avondmaal afleiden uit Jezus’ viering van het Laatste Avondmaal, aan de vooravond van de lijdensnacht. Dat heeft zijn invloed op de toonzetting van de viering. De lijdende Christus staat centraal. Bij Calvijn, en ook bij de andere reformatoren, wordt het lijden zowel verbonden met de eenmaligheid als met de plaatsbekleding van Christus’ lijden. Waar zit dan het verschil met ? Het geding gaat niet over de centrale betekenis van de hamartiologie — het lijden en de verzoening — als zodanig. Het gaat erom hoe radicaal het kruisoffer verstaan moet worden en vooral om de vraag hoe wij in dat offer van Christus delen. De Reformatie tekent bezwaar aan tegen het misoffer (en tegen het grote aantal geheimzinnige handelingen en gebaren waarmee het misoffer ritueel voltrokken wordt). ‘In de eerste generatie continentale gereformeerde liturgieën is er een sterk verzet tegen het idee dat de eucharistie zelf een offer is: er is slechts één offer — dat van Jezus Christus op Golgotha — hoewel de gezichtspunten betreffende de relatie van dat offer tot de eucharistie en de tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie sterk varieerden.’
Jasper en Cuming, Prayers, 179.
Om een beeld te krijgen van de situatie in die tijd, moeten we ons realiseren dat actieve deelname van de gelovigen aan de communiesporadisch was. De mis was een geheimzinnig schouwspel geworden, overwoekerd met allerlei ceremonies die men in de vroege kerk nog niet kende. Volgens Jasper en Cuming namen de gelovigen slechts zelden deel aan de communie. De communie was verdrongen door het kijken naar de opheffing en aanbidding van de geconsecreerde elementen. De mis was een schouwspel geworden, een heilige offerande naast de offerande van Christus op Golgota.
Jasper en Cuming, Prayers, 177.
Bij de reformatoren leefde de gedachte dat de eucharistie in de vroege kerk een eenvoudige en doorzichtige handeling was en geen opgesmukt ritueel. Zij willen terug naar de eucharistie als maaltijd en naar de handelingen die Jezus Zelf verrichte bij het Laatste Avondmaal. Dat waren er vier: nemen, zegenen, breken en uitdelen. Jezus gebiedt zijn leerlingen dat te doen en Hij plaatst die handelingen in het teken van de gedachtenis, de anamnesis. Het gevolg hiervan is dat in tegenstelling tot de toenmalige Romeinse mis de hervormers het accent op de viervoudige handelingen en op de communie leggen. De gedachte dat de eucharistie als liturgische handeling een offer is, wordt fel bestreden. Men beroept zich onder andere op teksten als Hebreeën 9:12, ‘Christus (…) is (…) eens en voor altijd het hemelse heiligdom binnengegaan.’ Calvijn: ‘Het is inderdaad volkomen waar dat het kruis van Christus onderuit gehaald wordt zodra een altaar opgericht wordt.’
Calvijn, Institutie, IV.18.3.
De rooms-katholieke liturgie (missale romanum) waarover we in verband met de Reformatie spreken, dateert uit 1570 en is een resultaat van het concilie van Trente (1545-1563). De Romeinse rite heeft echter een lange ontwikkelingsgeschiedenis. In de tijd van de Reformatie (vóór het concilie van Trente dus) was er echter geen eenduidige, normatieve liturgie. Er waren regionale afwijkingen en de bisschoppen konden daarover zelf beslissen. Het nieuwe missale romanum uit 1570 werd echter wel normatief gesteld.
J.A. Jungmann, Missarum Sollemnia, Deel I, Kasterlee 1966, 157.
Pas na Vaticanum II (1962-1965) komt er een nieuw missaal met als belangrijke vernieuwingen: (a) de volkstaal gedurende de hele viering, (b) actieve participatie van de gemeente, (c) de dienst van het Woord als een zelfstandig onderdeel naast de eucharistie, (d) een nieuw leesrooster met oudtestamentische lezingen, (e) de mogelijkheid van de communie van brood én wijn.
De mis waartegen de vroeg-reformatorische liturgieën zich afzetten, is dus de mis uit de periode vóór de vastlegging in Trente. Uiteindelijk werd op het concilie van Trente de offergedachte wel officieel bevestigd.
Jungmann, Missarum, 152.
In de eucharistieviering zoals die tijdens het concilie van Trente vorm kreeg, zo zegt Jungmann, is de mis een waar en eigenlijk offer. ‘De mis is gedachtenisviering van het lijden, de verrijzenis en de hemelvaart van onze Heer, van het offer dus waardoor Hij ons verlost heeft en dat door de hemelse Vader is aanvaard (Unde et memores). En vervolgens: de mis zelf is offer, en wel: niet enkel een offer dat Christus brengt, maar een offer dat wij samen mét Hem mogen brengen (offerimus). Het offer, dat Christus heeft gebracht, vormt wel het fundament van de sacramentele voltrekking, maar wanneer het in de liturgie gestalte krijgt, staat het offer van de Kerk op de voorgrond.’
J.A. Jungmann, De Eredienst van de Katholieke Kerk, Roermond 1959, 153.
Dat komt ook duidelijk tot uitdrukking in de gebeden waaruit de Canon is samengesteld. Ik noem enkele gebeden waarin de offergedachte verwoord wordt.
Ik ontleen de Nederlandse vertaling hoofdzakelijk aan: Z. de Korte, De Misliturgie, Antwerpen 1949.
U dan, allergoedertierenste Vader, vragen en bidden wij smeekend, door Jezus Christus, uw Zoon, onze Heer, aanvaard goedgunstig en zegen deze geschenken, deze offergaven, dit heilige smetteloze offer (…).
Te igitur, clementissime Pater, per Jesum Christum, Filium tuum, Dominum nostrum, supplices rogamus, ac petimus, uti accepta habeas et benedicas, haec dona, heac munera, haec sancta sacrificia illibata.
Dit is het eerste gebed over de gaven. In dit openingsgebed worden de offergaven met drie verschillende namen aangeduid: dona, munera, sancta sacrificia illibata. De elementen op het altaar zijn niet alleen offergaven, maar worden zelf ook smetteloos offer. Hierna volgen eerst de voorbeden, en vervolgens komen er, voordat de consecratie plaatsvindt, nog twee gebeden over de offergaven (Hanc igitur en Quam oblationem).
Wij smeken U derhalve, Heer, dit offer van ons, Uw dienaren, en tevens van geheel Uw huisgezin goedgunstig te aanvaarden: onze dagen in Uw vrede te leiden, ons aan de eeuwige verdoemenis te ontrukken, en in de kudde van Uw uitverkorenen te doen opnemen. Door Christus onze Heer. Amen.
Hanc igitur oblationem servitutis nostrae, sed et cunctae familiae tuae, quae- sumus, Domine, ut placates accipias: diesque nostros in tua pace disponas, atque ab aeterna damnatione nos eripi, et in electorum tuorum jubeas grege numerari. Per Christum Dominum nostrum. Amen.
Op de offergedachte, die was onderbroken door de voorbeden, wordt dus opnieuw de aandacht gevestigd. ‘Dit offer dus.,’ wilt U dat met verzoenende gezindheid aanvaarden. De gebeden leggen er de nadruk op dat Christus in de misviering ons zoenoffer is. Dat offer ontrukt ons aan de eeuwige verdoemenis.
Wij smeken U, o God, dat Gij dit offer in alle opzichten waardig wilt maken, gezegend, voor geldig erkend, geestelijk en welgevallig, opdat het voor ons worde het Lichaam en het Bloed van Uw allerbeminnelijkste Zoon, onze Here Jezus Christus.
Quam oblationem tu, Deus, in omnibus, quaesumus, benedictam, adscriptam, ratam, rationabilem, acceptabilemque facere digneris; ut nobis Corpus, et Sanguis fiat dilectissimi Filii tui Domini nostri Jesu Christi.
Met deze bede worden de gebeden vóór de consecratie afgesloten. Dit laatste gebed zouden we volgens Jungmann een consecratie- epiclese kunnen noemen. Gods macht over de te consecreren offergaven wordt afgeroepen. ‘Met de omslachtigheid van een Romeinse jurist worden de eigenschappen opgenoemd, die we voor onze offergaven vragen opdat zij God welgevallig mogen zijn: het moet zijn een gezegend offer, een Godgewijd offer, een door Hem rechtskrachtig gemaakt offer, het moet zijn een volkomen geestelijk offer…’
Jungmann, De eredienst van de Katholieke Kerk, 196.
In het volgende gebed worden de instellingswoorden geciteerd als consecratieformule. Opvallend is dat de bewoording niet precies overeenkomt met de bijbelse redactie. Bijvoorbeeld, dat Hij het brood in ‘Zijn heilige en eerbiedwaardige handen’ neemt, zijn ogen ‘hemelwaarts richtte, tot U, Zijn almachtige Vader’ en er wordt over een ‘kostelijke’ of voortreffelijke kelk gesproken. En natuurlijk de uitroep: ‘mysterium fidei . Jungmann merkt daarbij op dat enerzijds de teksten in de loop van de tijd zich ontwikkeld hebben, en dat anderzijds liturgische teksten al in gebruik waren voordat de Bijbel ontstond.
Die daags, voor Zijn lijden, het brood nam in Zijn heilige en eerbiedwaardige handen, Zijn ogen hemelwaarts richtte, tot U, o God, Zijn almachtige Vader, en U dank brengend, het zegende, brak en aan Zijn leerlingen gaf, zeggende: neemt en eet allen hiervan.
Want dit is mijn lichaam.
Op dezelfde wijze nam Hij na het avondmaal ook deze voortreffelijke kelk in Zijn heilige en eerbiedwaardige handen, en opnieuw U dankzeggend, zegende Hij die en gaf hem aan zijn leerlingen, zeggende: neemt en drinkt allen hieruit.
Want dit is de kelk van mijn Bloed van het nieuw en eeuwig verbond — geheim van het geloof — dat voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergeving van zonden.
Zo dikwijls gij dit doen zult, zult gij het doen tot gedachtenis aan Mij.
Qui pridie quam pateretur, accepit panem in sanctas ac venerabiles manus suas, et elevatis oculis in caelum ad te Deum, Patrem suum omnipotentem, tibi gratias agens, benedixit, fregit, deditque discipulis suis, dicens: accipite, et manducate ex hoc omnes.
Hoc est enim corpus meum.
Simili modo postquam coenatum est, accipiens et hunc praeclarum calicem in sanctas ac venerabiles manus suas: item tibi gratias agens, benedixit, dedit- que discipulis suis, dicens: accipiter, et bibite ex eo omnes.
Hic est enim calix sanguis mei, novi et aeterni testamenti: mysterium fidei: qui pro vobis et pro multis effundetur in remissionem peccatorum.
Haec quotiescumque feceritis, in mei memoriam facietis.
Volgens de klassieke voorstelling wordt bij het uitspreken van de woorden: ‘Dit is mijn lichaam’ de ‘zelfstandigheid van dat brood veranderd in het Lichaam en het Bloed van Jezus Christus, dit is in de levende God-mens, zoals Hij thans in de hemel is’. De consecratie is een offerdaad van Christus. Wat we echter niet over het hoofd moeten zien (vooral als het gaat om de vergelijking met de klassiek gereformeerde liturgie) is de gedachte dat het gaat om de gemeenschap tussen Christus en de gelovigen. Wat op het altaar plaatsvindt, gaat niet buiten de gelovigen om. ‘Daarom moeten wij in dat ogenblik ons zo volmaakt mogelijk met die Christusdaad verenigen; Hij offert in zijn persoon ook onze persoonop, en onze vereniging met Hem als offer moet innig worden meegeleefd.’
De Korte, De Mis-liturgie, 328.
Wat kunnen we concluderen over de gereformeerde avondmaalsviering in vergelijking met de Romeinse mis zoals de hervormers die aantroffen? De opmerking van Luther dat in de Canon de geur van het offer overal doorklinkt, is evident. Het is begrijpelijk dat er nauwelijks een andere keuze was dan de Canonin zijn geheel te schrappen. In de eerste fase van de Reformatie werden nieuwe gebeden ontworpen, waarin de offerterminologie niet meer voorkwam. De hervormers waren overtuigd van de radicale betekenis van het kruisoffer. Jezus Christus is eenmaal (eens en voorgoed) gestorven voor de zonden der wereld. Echter, ook bij de hervormers gaat het er om dat wij mensen die hier en nu leven, deel krijgen aan het heil en de verlossing in Christus. Hoewel de Reformatie het altaar omverhaalt in de kerk, wordt de verzoening in Christus niet verworpen. Ook worden onze menselijke deelname in het Christusgebeuren en de werkzame presentie van Christus hier en nu niet terzijde geschoven. Het protestantisme heeft wel de neiging op deze cruciale punten te seculariseren, zoals Tillich terecht opmerkte. Maar bij Calvijn en in het klassiek gereformeerde avondmaalsformulier spelen de verzoeningsleer, de redding van de ‘verdoemenis’ (een woord dat ook in de Romeinse mis voorkomt) en de gemeenschap met Christus juist een heel belangrijke rol. Het verschil zit vooral hierin, dat voor de hervormers de gemeenschap met Christus een geloofsdaad is. Het menselijke zelf is daarin ten volle betrokken. Het is persoonlijk en geestelijk. Wat de viering van het avondmaal betreft, grijpt men terug op de vier handelingen die Jezus Zelf verrichtte. Wanneer de gemeente die handelingen verricht, dan wordt de gekruisigde Heiland op geestelijke wijze ons deel, door de werking van de Heilige Geest.
Dankbaar, De sacramentsleer van Calvijn, 188.
In de Romeinse mis gaat het eveneens om de werkzame tegenwoordigheid van het kruisoffer. Echter, dat gebeurt op de wijze van de kerkelijke rituele voltrekking van het misoffer. Daarin komt Christus Zelf tot ons in de tekenen van brood en wijn. Op dat punt slaan de hervormers dus een nieuwe weg in.
Het mysterie van de gemeenschap met Christus en de wonderlijke ruil (rechtvaardiging van de goddeloze) die daaraan ten grondslag ligt, vormt, theologisch gesproken, het hart van de klassiek gereformeerde avondmaalsliturgie. Dit mystieke accent vindt zijn oorsprong in de plaatsbekledende kruisdood van Christus. De zware tonen boete en berouw, de nadruk op het zelfonderzoek, de existentiële spanning tussen de heilige God en een zondig mens, het bittere lijden van Jezus, de beelden uit Jesaja 53 — al die accenten samen roepen een geloofsgeheim op. Paasmotieven en eschatologische dimensies klinken alleen op de achtergrond mee. In de gereformeerde avondmaalsviering ligt het accent op de verzoening in Christus. Calvijn spreekt over een wonderlijke ruil en zijn formuleringen hebben het klassiek gereformeerde avond- maalsformulier gestempeld.
Door zijn nederdaling op aarde heeft Hij voor ons de weg naar de hemel gebaand; door ons sterfelijk leven aan te nemen heeft Hij ons zijn onsterfelijk leven geschonken; door onze zwakheid te dragen heeft Hij ons met zijn kracht gesterkt; door onze armoede op zich te nemen heeft Hij zijn rijkdom aan ons overgedragen; door de last van onze ongerechtigheid, waaronder wij gebukt gingen, op zich te nemen heeft Hij ons met zijn gerechtigheid bekleed.32
In de gedachtenis(klassiek gereformeerde formulier) wordt beleden dat Jezus Christus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd
(…) gebonden werd, opdat Hij ons zou ontbinden; daarna ontelbare smaadheden geleden heeft, opdat wij nimmermeer te schande zouden worden; onschuldig ter dood veroordeeld is, opdat wij voor het gericht van God zouden vrijgesproken worden; ja, zijn gezegend lichaam aan het kruis heeft laten nagelen, opdat Hij het handschrift onzer zonden daaraan zou hechten; en heeft alzo de vervloeking van ons op zich geladen, opdat Hij ons met zijn zegening vervullen zou; en heeft zich vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel, met lichaam en ziel, aan het hout des kruises, toen Hij riep met luider stem: Mijn God, mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten? opdat wij tot God zouden genomen en nimmermeer van Hem verlaten worden.
Hedendaagse manieren
De huidige diversiteit in de avondmaalspraktijk heeft haar wortels in de ontwikkelingsgeschiedenis van de protestantse kerken. Twee zaken spelen daarbij een belangrijke rol. Ten eerste de theologische kritiek op de interpretatie van de gedachtenis van Christus in het klassiek gereformeerde avondmaalsformulier en ten tweede de opkomst van de oecumenische beweging in de twintigste eeuw.
In de loop der eeuwen nam de kritiek op de klassiek gereformeerde onderwijzende traditie toe. Vooral de klassieke verzoeningsleer, zoals die tot uitdrukking kwam in de ‘gedachtenis van Christus’, moest het ontgelden. De opkomende liberale theologie kwam niet meer overeen met ‘verzoening door het kruis van Christus’. Vanwege de voortgaande onttovering van de werkelijkheid was er ook weinig begrip voor de eigensoortige betekenis van rituele handelingen. Liberale protestanten distantieerden zich steeds verder van de rooms-katholieke traditie en werden zwing- liaans in hun opvatting van het sacrament.
Liturgische-vernieuwingsbewegingen daarentegen onderstreepten de waarde van de kerkelijke traditie en beriepen zich op de vroege kerk. In de twintigste eeuw hebben oecumenische ontmoetingen bijgedragen aan de herwaardering van klassieke liturgische vormen, met name op het gebied van de avondmaalsviering. In Nederland ontwikkelde zich een protestants-oecumenische avondmaalstraditie. De liturgische beweging heeft daarin een belangrijke rol gespeeld. De eerste aanzetten komen naar voren in het Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk in ontwerp uit 1955. Tot een volwaardige nieuwe protestants-oecumenische liturgie komt het eerst in 1968 met de publicatie van het Oecumenisch Ordinarium.
Deze twee geschriften, het Dienstboek uit 1955 en het Oecumenisch Ordinarium uit 1968, zijn belangrijke mijlpalen aan de hand waarvan we de huidige praktijk inzichtelijk kunnen maken. In het hervormde Dienstboek staan vijf verschillende avondmaalsli- turgieën. De diversiteit heeft dus al een lange traditie. De Hervormde Kerk kende vele manieren om het avondmaal te vieren. Naast het klassiek gereformeerde formulier heeft het Dienstboek uit 1955 ook een uiterst korte liturgische orde (orde II), waarin het didactische deel uiterst kort is gehouden. Het bevat alleen de instellingswoorden en een korte, nieuw geformuleerde gedachtenis van Christus. Volgens Lekkerkerker heeft deze orde haar achtergrond in de vrijzinnige traditie.
Lekkerkerker, Kanttekeningen, deel III, 175.
Het typisch calvijnse zelfonderzoek met terugwijzing van de onboetvaardigen is verdwenen. De gedachtenis van Christus wordt wel gehandhaafd, maar wordt geformuleerd met andere theologische begrippen. Opmerkelijk is wel dat de liturgische vormgeving van de viering zelf intact blijft. Kennelijk leeft er geen groot bezwaar tegen de wijze waarop de viering zelf vorm krijgt. Kennelijk richt de kritiek zich op het zelfonderzoek en op de formulering van de gedachtenis. Zo luidt de gedachtenis volgens orde II (Dienstboek 1955):
Zo willen wij dan, broeders en zusters, het brood eten en de wijn drinken, tot lof en dank aan Hem, die zijn bloed voor ons vergoten en de dood voor ons geleden heeft, opdat wij door de Heilige Geest waarachtige gemeenschap met Hem zouden hebben, en, uitziende naar de komst van Gods koninkrijk reeds nu het eeuwige leven, het kindschap en de heerlijkheid deelachtig zouden zijn; evenzo opdat wij door die Geest als lidmaten van één lichaam, in waarachtige broederlijke liefde met elkander verbonden zouden worden. Daartoe helpe ons de almachtige, barmhartige God en Vader van onze Here Jezus Christus door zijn Heilige Geest. Amen.
In deze formulering ligt de nadruk wel op het lijden en sterven van Christus, maar niet in termen van offer en verzoening voor de zonde. De eschatologische verwachting wordt verwoord in termen van het eeuwige leven en het kindschap Gods. De eenheid wordt beleden in termen van broederlijke liefde. Er wordt aanduiden- derwijs geformuleerd, niet doctrinair, maar juist open. Theologische kritiek op het didactische deel van het klassiek gereformeerde avondmaalsformulier is overigens niet pas in de twintigste eeuw ontstaan.
Zie bijvoorbeeld E.F. Kruijf, Liturgiek. Ten dienste van dienaren van de Nederlandse Hervormde Kerk, Groningen 1901, 153-159.
In de vrijzinnige richting van de Hervormde Kerk werd het ‘avondmaal’ alleen op Goede Vrijdag gevierd en de gedachtenis stond bewust niet meer in het teken van de gehate ‘bloedtheologie’. ‘Men verzamelde zich rondom de dis om iets te beleven van het kruislijden van Jezus, en daarvan vooral het tragische, onschuldige en voorbeeldige op zich te laten inwerken.’ Belangrijk voor de viering is dat het plaatsvindt rondom de tafel en wat het kerkelijk jaar betreft in de buurt van Goede Vrijdag. ‘Wist men geen raad met het merendeel van het kerkelijk dogma en het evangelisch kerugma, de afkeer van magisch ceremonieel en irrationele symboliek maakte dat men de avondmaalsviering in vele vrijzinnige gemeenten zo niet ophief, haar toch slechts een armelijk bestaan gunde. En in de afdelingen van de Ned. Protestanten Bond en Remonstrantse gemeenten trok men de enig juiste consequentie: men hield er mee op.’
C.B. Burger, ‘Hoe staan de vrijzinnigen tegenover het Avondmaal?’, Jaarboek voor de eredienst (1959) 73, 74.
Orde III laat zien hoe er voorzichtig geëxperimenteerd werd met het ontwikkelen van een oecumenische vorm. De prefatie (als tafelgebed), voorafgegaan door de begroeting en het Sursum corda, worden ingevoerd, met de mogelijkheid van wisselende gebedsteksten al naar gelang de zondag van het kerkelijk jaar. Er is meer ruimte voor gezongen teksten, onder andere het sanctus en het Lam Gods. Opvallend is dat in 1955 de instellingswoorden nog geen onderdeel vormen van het tafelgebed. Ze worden gelezen als Schriftcitaat. Bovendien gaat er aan de prefatie een onderwijzing vooraf, een tekst uit het klassiek gereformeerde formulier.
In 1968 verschijnt het Oecumenisch ordinarium (Amsterdam, 1968). Het is geen officieel kerkelijk geschrift, maar wordt aangeboden door de Van der Leeuw Stichting. Kenmerkend voor de orde van dienst is de aandacht die de muzikale vormgeving krijgt. Het ordinarium wordt gepubliceerd met verschillende toonzettingen. De grote verandering ten opzichte van de gereformeerde avondmaalstraditie is dat de gedachtenis van Christus en de instellingswoorden in deze orde onderdeel zijn geworden van het grote tafelgebed. Theologisch wordt dit gelegitimeerd door te spreken over een anamnetisch bidden. ‘Dankend gedenken wil zeggen, dat wij Gods grote daden opsommen, dat wij ons verdiepen in de heilshistorie…’
Toelichting en verantwoording, 35.
Tegelijkertijd komt, met een beroep op het Israëlitisch karakter van het gebed, de nadruk te liggen op de dankzegging en wordt er duidelijk afstand genomen van de rooms-katholieke idee van de consecratie. De gedachte is dat met de invoering van het tafelgebed een oeroude kerkelijke vorm in ere is hersteld. Tegelijkertijd wordt er een correctie op de Romeinse liturgie uitgeoefend door de joodse wortels van de christelijke eredienst te beklemtonen. Zo ziet de structuur van de maaltijd des Heren eruit:
— nodiging
— tafelgebed (de grote lofprijzing)
• beurtspraak
• prefatie
• uitlopend op sanctus en benedictus
• inzettingswoorden
• anamnese (uitm. in Maranata)
• epiclese
• Onze Vader
— vredegroet
— tijdens breking brood eventueel Lam Gods
— gemeenschap van brood en wijn
— Psalm 103 of Lofzang van Simeon
— wegzending en zegen.
Met de verschijning van het Dienstboek — een proeve. Schrift, maaltijd, gebed (1998) wordt er een nieuwe mijlpaal bereikt in de liturgische vormgeving van de avondmaalsviering in de protestantse kerken in . Dit Dienstboek is een uitgave van de commissie voor het dienstboek van de Samen op Weg-kerken. Het bevat twee uitgewerkte liturgieën voor de avondmaalsviering: als eerste wordt de protestants-oecumenische viering in de vorm van het tafelgebed gepresenteerd en als tweede een onderwijzende vorm in de geest van de gereformeerde traditie. In de theologische argumentatie komen opnieuw twee motieven naar voren die kenmerkend zijn voor de liturgische beweging in : nadruk op de anamnetische dankzegging en aandacht voor de joodse wortels. ‘De Maaltijd van de Heer wordt gekenmerkt door het dankend gedenken, waartoe de Schriften ons voortdurend aansporen en waarmee de kerk zich beweegt in het voetspoor van de synagoge.Gods heilsdaden staan in het middelpunt.’
Dienstboek — een proeve. Schrift, maaltijd, gebed, Zoetermeer 1998, toelichting, 885.
Kennelijk is er in deze traditie weinig begrip voor de hellenistische achtergrond van de avondmaalsviering.
De samenstellers zien de proeve als een vanzelfsprekende stap in een lange ontwikkeling. ‘Het verlangen van de reformatoren om de liturgie aan het volk terug te geven heeft niet geleid tot één liturgisch ontwerp. Luther beoogde een hervorming van de mis, terwijl Calvijn, Bucer, Farel en Zwingli op hun manier teruggrepen op de middeleeuwse preekdienst. Zowel binnen de Lutherse als binnen de gereformeerde Reformatie waren er evenwel ook vele variaties. Kortom, van meet af aan gaat de Reformatie in verschillende liturgische sporen.’
Dienstboek 1998, Plaatsbepaling en uitgangspunten, 1.
Als belangrijke markeringen op weg naar deze ‘proeve’ worden genoemd:
(a) het Dienstboek en Gezangboek van de Evangelisch-Lutherse Kerk uit 1955
(b) het hervormde Dienstboek in ontwerp uit 1955
(c) het Kerkboek van de Gereformeerde Kerken in uit 1969
(d) het boekje Onze Hulp van de Van der Leeuw Stichting uit 1978
(e) het BEM-rapport van de Wereldraad van Kerken uit 1982.
Kenmerkend voor de tweede helft van de twintigste eeuw is de langzame inburgering van het ‘Oecumenisch ordinarium in de hoofddienst op zondagmorgen in veel protestantse gemeenten. Die ontwikkeling is bevorderd door de uitgave van het boekje Onze Hulp.
Onze Hulp. Een gemeenteboekje, uitgegeven op verzoek van de Gereformeerde Deputaten voor de Eredienst en de Commissie Dienstboek van de Hervormde Raad voor de Eredienst door de prof. dr. G. van der Leeuw Stichting, Amsterdam 1978.
In hervormde en gereformeerde kring gaat het eerst schoorvoetend, maar het didactische formulier maakt geleidelijk aan plaats voor het tafelgebed.
Wat het klimaat van de viering betreft, bepalen dankzegging (eucharistie) en de anamnese het karakter van de maaltijd van de Heer. Uit het Lima-rapport worden de volgende aandachtspunten cruciaal geacht:
— trinitarische structuur (dankzegging aan de Vader, gedachtenis van Christus en aanroeping van de Geest)
— doxologische sfeer
— eschatologisch perspectief
— conciliaire reikwijdte (levenden en gestorvenen).
Dat laatste is opmerkelijk, aangezien de hervormers uit de zestiende eeuw de voorbeden niet alleen weghaalden uit de Canon en vóór de avondmaalsviering plaatsten, maar ook de gemeenschap met de gestorvenen beslist niet in de gebeden tot uitdrukking brachten. In de proeve staat: ‘Naast de acclamaties in het Tafelgebed, die het gemeenschapskarakter daarvan onderstrepen, vraagt de gemeenschap van de gelovigen, ofwel de gemeenschap der heiligen aparte aandacht. De gemeente viert met de kerk van alle tijden en plaatsen, hemelhoog en wereldwijd. De voorbede en de inzameling van de gaven ten dienste van de mensengemeenschap zijn reeds signalen daarvan. Ook in het tafelgebed mag er ruimte zijn voor die verbondenheid die over alle grenzen heen reikt door allen die ons in geloof zijn voorgegaan te gedenken en te bidden voor wie ons zijn toevertrouwd.’
Dienstboek — een proeve, 891.
Bewaren bij het geheim van Christus
Zowel de klassiek gereformeerde als de protestants-oecumenische avondmaalsvieringen vertonen een vast patroon. Dat geldt nog het sterkst voor de klassiek gereformeerde viering, omdat de liturgische teksten en de handelingen nagenoeg vastliggen en bij elke viering terugkeren. De liederen en Schriftlezingen kunnen variëren, maar de onderwijzing, de gebedsteksten en de distributiefor- mules liggen vast. In de protestants-oecumenische vieringen ligt de structuur wel vast en zijn er ook vaste formuleringen, maar is er niettemin een grote variatie mogelijk in de tafelgebeden (afhankelijk van de zondag van de kerkelijke kalender). In de klassiek gereformeerde traditie is de symbolische reikwijdte van de handelingen met brood en wijn eenduidiger. De onderwijzing — zoals die bij iedere viering wordt herhaald — biedt de interpretatieregel voor de gedachtenis van Christus en voor de sacramentele handeling.
Vergelijk Rainer Volp, Liturgik. Die Kunst, Gott zu feiern, Band I, Einführung und Geschichte, Gütersloh 1992, 135, 136.
Het formulier biedt een eenduidige hermeneutische regel (en sluit in ieder geval uit dat het avondmaal een offerhandeling van de kerk is). Toch moeten we het klassiek gereformeerde formulier niet enkel beschouwen als een hermeneutische regel. Het is ook een inwijding in een heilige handeling. Het beschrijft de gepaste gezindheid voor deelname aan de communie en de geestelijke werking van de communie. Vanwege de eenduidigheid van de interpretatieregel vindt er een sterke traditievorming plaats. De steeds terugkerende herhaling schept een bedding die de persoonlijke beleving reguleert en vormt. In vergelijkbare zin gebeurt dat ook in het klassieke missale romanum. De vaste formuleringen van het Canongebed en de steeds terugkerende ceremoniële handelingen (o.a. kruisteken en bewieroking) zijn vaste identificaties voor de gelovigen en vormen de bedding voor de vroomheid. De protes- tants-oecumenische viering heeft wat dat betreft een veel lichtere structuur. In onderscheid met de klassiek gereformeerde viering is er geen eenduidige interpretatieregel voor de gedachtenis van Christus. De expliciete onderwijzing ontbreekt. De gedachtenis van Christus ontbreekt natuurlijk niet, maar die is opgenomen in het tafelgebed en functioneert daardoor niet primair als interpretatieregel. Bovendien variëren de tafelgebeden in de gang van het kerkelijk jaar, waardoor er een meerduidige gedachtenis ontstaat. In onderscheid met de rooms-katholieke eucharistie heeft de pro- testants-oecumenische viering geen sterke sacramentele traditie in het bewustzijn van de gelovigen, met als gevolg dat er weinig besef is van het avondmaal als rituele heilige handeling.
In de protestantse kerken neemt de variatie alleen maar toe. Er bestaan wel vaste avondmaalstradities, met name klassiek gereformeerde vieringen en hoogliturgische protestants-oecumenische vieringen, maar de mengvormen hebben de overhand. Daarnaast komen er in toenemende mate vieringen met een minimum aan vaste formuleringen, terwijl de voorganger de gedachtenis van Christus in vrije bewoordingen, vaak persoonlijk getint, weergeeft. Dat betekent niet alleen dat er vele interpretatieregels zijn voor de gedachtenis van Christus, maar ook rijst de vraag naar de beleving van de avondmaalsganger. Wat gebeurt er godsdienstig gesproken bij de viering van brood en wijn? Wat is de specifiek religieuze dimensie in de avondmaalsliturgie en in de communie? Hoe wordt de gemeenschap met Christus beleefd?
In de samenkomst van de gemeente hebben teksten, symbolen en handelingen een eigensoortige werking. Josuttis wijst erop dat we die werking niet louter hermeneutisch moeten interpreteren. Door deel te nemen aan een kerkdienst komen kerkgangers in de invloedssfeer van het heilige te verkeren.
Josuttis, Einführung, 95-99.
Samen avondmaal vieren is een performatieve handeling, waardoor een religieuze werking opgeroepen en gerealiseerd wordt. Die werking staat in direct verband met Jezus Christus. Het Christusgebeuren is een geheimenis en in de werkzame presentie van Christus in het heden is het pneuma de verbindende schakel. Dat betekent dat toe-eigening, ingang vinden in de menselijke existentie, contextuele relevantie, et cetera, belangrijke aspecten zijn van de liturgische handelingen met brood en wijn. Dat roept diversiteit op, veelvormigheid en veelkleurigheid. Eten en drinken zijn sociale activiteiten en die sociale dimensie moet niet verstenen in een rituele handeling. Het geheimenis van Christus wordt in de viering van het avondmaal een presentischgebeuren. Het voltrekt zich in gelovige ontvankelijkheid. Het blijft echter wel zaak dat de liturgische handelingen het geheim van Christus in het licht stellen. In die zin heeft de avondmaalsliturgie confessionele contouren. Het gaat in de viering om de enige God en om de gedachtenis van Christus. Een viering met tafelgebed dient daarom in ieder geval trinitarisch geordend te zijn, en een onderwijzende avondmaalsviering dient de instellingswoorden te citeren en de gedachtenis van Christus te verwoorden. Dat zijn constitutieve onderdelen van een kerkelijke avondmaalsviering. Daarom schuilt er een groot risico in de vrije, spontane vormgeving van het tafelgebed en van de gedachtenis van Christus. De vraag is namelijk of dan het kerkelijk belijden wel voldoende wordt gehonoreerd. Krijgt dan de subjectieve intentie van de voorganger niet de overhand ten koste van de institutionele kerkelijke binding? Deze vragen moeten voortdurend worden gesteld. Tegelijkertijd komt hier de kwetsbaarheid van de protestantse positie aan het licht. We hebben geconstateerd dat de vroeg-reformatorische orden de Canon (dus het tafelgebed) schrapten. De instellingswoorden werden onmiddellijk gevolgd door de communie. Voorafgaand aan het citeren van de instellingswoorden was er ruimte voor een korte instructie en werden enkele gebeden uitgesproken. Juist vanwege de nadruk op de communie was er geen uitvoerige cyclus van gebeden en geen vastomlijnde formulering van de gedachtenis. Met name de vormgeving van Zwingli in zijn Action (1525) is uiterst sober. Calvijn voegt later het zelfonderzoek in en geeft een uitvoerige instructie over de gedachtenis van Christus. Daardoor werd de viering weer meer gestileerd. Dat betekent dus dat protestanten, als ze een wat informele avondmaalsviering nastreven, zich kunnen beroepen op de vroegreformatorische liturgieën, met name op Zwingli.
Hierbij maak ik echter wel een kanttekening. In de avondmaalsviering draait het om het geheim van de gemeenschap met Christus. Het gaat om de deelname in een gebeuren dat de subjectieve geloofservaring en de tastbare elementen van brood en wijn overstijgt. We komen in aanraking met een transcendente werkelijkheid: het heil in Christus. In die zin spreken we ook over het ‘heilig avondmaal’. Dat betekent niet dat de liturgische handelingen op zichzelf heilige handelingen zijn, maar het heilige gebeurt wel — namelijk in die zin dat de avondmaalvierende gemeente deelt in de verlossing in Christus. Kruis en opstanding vormen het fundament, het koninkrijk Gods vormt de horizon. De avondmaalsliturgie — hetzij in de vorm van een onderwijzende lofprijzing, hetzij in de vorm van een tafelgebed — heeft tot taak de avondmaalvierende gemeente bij het geheim van Christus te bewaren. Dat is een kerkelijke verantwoordelijkheid die ook tot uitdrukking komt in de liturgische vormgeving van de avondmaalsviering. Wanneer dat besef aanwezig is, worden vorm en vrijheid, script en Geest niet langer tegen elkaar uitgespeeld, maar verrijken ze elkaar.