Menu

Basis

Etty Hillesum als inspiratiebron

Portretfoto van Etty Hillesum met hand onder haar kin, circa 1940
Portretfoto van Etty Hillesum, circa 1940 (bron: Joods Historisch Museum)

‘Wij moeten jou helpen en door dat laatste helpen wij onszelf’

Uit de dagboeken en brieven van Etty Hillesum komen deze drie thema’s aan de orde: de moeilijke maar volgehouden zoektocht naar zichzelf, het ervaren van God in jezelf en de volkomen toewijding aan medemensen. Haar geschriften inspireren veel lezers.

De jonge joodse vrouw die in 1941-1943 dagboeken en brieven schreef, die bewaard gebleven zijn nadat zij in 1943 vermoord werd in Auschwitz, is een blijvende inspiratiebron voor velen. Waarin schuilt het geheim van haar inspirerende invloed? Ik onderzoek in dit artikel drie thema’s: de moeilijke, maar volgehouden zoektocht naar zichzelf, God in jezelf ervaren en de volkomen toewijding aan medemensen.

Etty Hillesum is zo’n voorbeeldfiguur

De dagboeken en brieven van Etty Hillesum (1914-1943) hebben in Nederland al vele drukken beleefd en ze zijn in allerlei talen verschenen. Onlangs kwam haar biografie uit, van de hand van Judith Koelemeijer. Je kunt zeggen dat Etty Hillesum voor velen in onze huidige cultuur een inspiratiebron is. Mensen zoeken in onze tijd zelf hun weg en laten zich inspireren door voorbeeldfiguren. Etty is zo’n voorbeeldfiguur. Hoewel zij geen duidelijk en vaststaand geheel van geloofsovertuigingen had, inspireert zij door de eerlijkheid waarmee zij zoekt naar geestkracht en persoonlijk doorleefde religiositeit; en door de manier waarop zij deze inzet om in uiterste nood voor haar medemensen iets te betekenen. De teksten in haar dagboek staan dicht bij het geleefde leven en zijn daardoor herkenbaar voor veel mensen. Daar komt bij dat haar taalgebruik sterk is. Ze kan de dingen zo zeggen, dat je diep geraakt wordt. Ze brengt onder woorden wat je zelf ook zo voelt, maar waar je vaak geen woorden voor hebt. Bovendien is Etty door ‘de leerschool van het lijden’ gegaan. Ze kan daardoor mensen troosten en inspireren die het moeilijk hebben en die willen leren om het lijden een plaats in hun leven te geven.

Doordenken en bewandelen

Ze laat zich voeden door heel verschillende bronnen: joodse, christelijke, boeddhistische, Jung, Rilke, literatuur uit Rusland et cetera. Wat dat betreft past ze bij deze tijd, waarin mensen de vrijheid voelen om uit diverse bronnen hun inspiratie te putten. Het is ook een sterk geaarde spiritualiteit, zij schrijft over haar dagelijkse worsteling om tot innerlijke rijpheid en helderheid te komen. Zo kan ze ons inspireren, omdat wij ook vaak zo worstelen om echt onszelf te worden en te zijn. Wie de duizend pagina’s van haar verzameld werk gelezen heeft, heeft iemand gevolgd op een intrigerende zoektocht naar authenticiteit en spiritualiteit. Etty legt getuigenis af van haar zoeken en tasten, haar vinden en dan toch weer kwijtraken, en uiteindelijk groeien. Groeien naar de eigen bronnen van kracht die ze nodig heeft om in de verschrikkingen van de Jodenvervolging zichzelf niet kwijt te raken, en haar medemensen tot steun te zijn.

Etty is door ‘de leerschool van het lijden’ gegaan

Ik werd geraakt door haar dialogen met God, haar mystieke relatie met God in haarzelf, die haar zelfs in Westerbork bracht tot tranen van dankbaarheid. Zelf ben ik nooit zo beproefd als zij en de andere Joden in Westerbork en Auschwitz. Maar toch zet ze mij aan om mijn eigen weg te doordenken en te bewandelen in aandacht en openheid voor wat wezenlijk is. En ik denk dat zij ook veel van mijn tijdgenoten hiertoe kan stimuleren. Ik wil dat aan de hand van drie thema’s toelichten.

De moeilijke, maar volgehouden zoektocht naar zichzelf

Etty komt uit een problematisch gezin. Haar vader is een intellectueel die altijd vlucht naar zijn studeerkamer. Haar twee broers zijn zeer begaafd, maar psychisch labiel. En Etty is bang dat zij hetzelfde karakter heeft als haar moeder: chaotisch, dominant, extravert en zeer nerveus. Zij zoekt hulp bij de handleeskundige en psychotherapeut Julius Spier, die haar aanspoort om een dagboek bij te houden. En zo worden wij getuige van haar zoektocht naar zichzelf. Hoewel ze twijfelt of ze wel zou willen trouwen, heeft ze toch veel behoefte aan liefde en erotiek. Met name haar relatie met haar hospes in Amsterdam, een weduwnaar, en met Julius Spier, haar therapeut, waren voor haar belangrijk. Julius Spier heeft veel voor haar geestelijke ontwikkeling betekend. Hij leerde haar om orde aan te brengen in haar emoties, om minder op zichzelf gericht te zijn. Maar ook opende hij haar ogen voor de betekenis van de Bijbel en van de religie. Hij leerde haar om te mediteren. Hij heeft haar ontvankelijk gemaakt voor Gods aanwezigheid en om God bij name te noemen.

Etty was daarnaast gefascineerd door de dichter Rilke. Ze had, naast de Bijbel, altijd zijn Stundenbuch bij zich. Ze had net als Rilke de diepe behoefte om vrij te blijven. Ze vond bij Rilke ook de leerschool om aan jezelf te werken en daarbij geduld te hebben, totdat de dingen in je ziel rijpen. Etty zoekt de in sich ruhende Mensch. (pag. 18) Dat is haar verlangen: haar chaotische innerlijk tot rust te brengen, orde te scheppen, zodat ze de uitdagingen van haar tijd beter aankan.

Haar relatie met God bracht haar zelfs in Westerbork tot tranen van dankbaarheid

Want laten we niet vergeten: Nederland is bezet en eind 1940, begin 1941 zijn er door de bezetter al antisemitische maatregelen genomen die erger doen vrezen. Toch schrijft ze dan al in haar dagboek: Ik wil geen haat jegens alle Duitsers. We mogen verontwaardigd zijn en waar mogelijk ons verzetten, maar we moeten niet vervallen in hetzelfde barbarisme en dezelfde haat als het nazisme.

Mijn centrum

Haar dagboek getuigt van een heel snelle ontwikkeling. Er komt meer rust in haar, al worstelt ze wel met haar gevoelens jegens Spier, die hij overigens zelf bij haar oproept. Hij helpt haar enorm om bij zichzelf naar binnen te gaan en te zoeken wat haar diepste drijfveren zijn. Hij noemt dat ‘je centrum’. Etty schrijft dan in haar dagboek: ‘Mijn “centrum” wordt met de dag steviger… nu is er binnen in me dat centrum van kracht, dat ook kracht naar buiten uitstraalt, dat voel ik, ook aan de reacties van m’n medemensen om mij.’ (pag. 31) Bij haar heeft dat ook te maken met onafhankelijkheid. Ze wil haar bestemming niet vinden door van een man afhankelijk te worden. Ze voelt dat ze een andere bestemming heeft in dit leven, maar dat ze daarvoor eerst zichzelf beter moet leren kennen en sterker moet uitgaan van haar eigen innerlijke bronnen. Pas dan zijn haar relaties met medemensen gezond en kan zij ook iets betekenen voor de samenleving. Zo schrijft ze op 18 mei 1942:

De bedreigingen van buiten steeds groter, de terreur stijgt met de dag. Iktrek het gebed om me heen als een donkere beschuttende muur, in het gebed trek ik me terug als in een kloostercel en treed dan weer naar buiten, “gesammelter” en sterker en weer bijeengeraapt. Zich terugtrekken binnen de gesloten cel van het gebed, dit wordt voor mij een steeds grotere realiteit en ook noodzakelijkheid. Die innerlijke geconcentreerdheid richt hoge muren om mij heen op, waarin ik mezelf weer terugvind, me uit alle verstrooiingen weer bijeenraap tot één geheel. En ik zou me kunnen voorstellen, dat er tijden kunnen komen, waarin ik dagen achtereen geknield lag, totdat ik eindelijk voelde dat er beschuttende muren om me heen kwamen te staan, waarbinnen ik niet uiteen kan vallen en mezelf verliezen en te gronde gaan. (pag. 380)

Ze leert gaandeweg om zich door haar emoties niet te laten meesleuren, maar er naar te luisteren als een observator, als haar eigen therapeut. Daardoor leert ze dat ze zich niet met haar emoties hoeft te identificeren. Haar diepste ik staat daarboven en kan dan weer contact maken met een klein stukje eeuwigheid. Ze leert te ‘rusten in zichzelf’ en geduld te hebben met zichzelf, ook met haar fysieke kwalen en haar zorgen en angsten. Ze leert ook om in liefdevolle verbinding met mensen te leven, zonder zich helemaal aan hen over te leveren. Haar relatie met Spier wordt minder bepaald door seksuele verlangens. Wanneer hij aan longkanker sterft, is zij inmiddels geestelijk autonoom geworden en kan ze in dankbare herinnering zonder hem verder leven. In haar dagboek gaat zij dan steeds meer de dialoog aan met God.

Portret van Etty Hillesum, circa 1939. 
(bron: Joods Historisch Museum)

God ervaren in jezelf

Het is vooral Julius Spier geweest die voor Etty’s geloof van belang is geweest. Zijn geloof was nuchter, krachtig en eenvoudig. Hij vertelde Etty dat hij elke ochtend mediteerde, dat hij daarbij de Bijbel las of Augustinus of Thomas a Kempis. En dat hij knielde om te bidden. Met Etty wisselde hij ervaringen van geloof uit, zij baden samen en zij geloofden op dezelfde manier. We kunnen een ontwikkeling zien in haar beleving van God. Aanvankelijk zag zij God als een bron van kracht en liefde die je in je eigen diepste zelf kunt ervaren, maar die voor haar nog vaak verborgen en onbereikbaar was. God is een ideaal, maar nog geen werkelijkheid. Hij valt voor haar samen met haar eigen centrum, waarnaar ze op zoek is. Ze weet wel, dat God niet iets is om over te theoretiseren, maar iets dat je moet ervaren, dat je moet ondergaan. God is een bron, die diep verscholen ligt, en die je moet opdiepen, niet met redenaties, maar met gebed en meditatie.

‘God, neem me aan Uw hand, ik zal braaf meegaan’

Aan de innigheid en spontaniteit waarmee Etty gaandeweg in haar dagboek Hem aanspreekt merk je, dat God voor haar steeds meer een levende werkelijkheid is geworden. Ze heeft de stenen en het gruis in haar innerlijk kunnen verwijderen, stuk voor stuk, in een lange innerlijke strijd. En toen is de bron gaan stromen. Gaandeweg merkt ze dat dit haar echte bestemming is: de bron te laten stromen door haar heen naar anderen toe, en zo zal ze in 1943 voor mensen in Westerbork veel kunnen betekenen. Doordat ze tegen God aanpraat, voltrekt ze zelf een vorm van overgave. Ze vertrouwt zich toe aan een wijze leiding, een integrerende kracht die in haar eigen ziel werkt, maar tegelijk boven haar eigen beperkingen verheven is. Zo lezen we in haar dagboek:

God, neem me aan Uw hand, ik zal braaf meegaan, zonder veel verzet. Ik zal me aan niets onttrekken van alles wat in dit leven op me aanstormt, ik zal het naar beste krachten verwerken. Maar geef me af en toe een kort ogenblik van rust. Ik zal ook niet meer denken in m’n onnozelheid, dat die vrede, als die over me komt, eeuwig is, ik zal ook aanvaarden de onrust en de strijd die er dan weer komen. Ik ben graag in de warmte en in de veiligheid, maar zal ook niet opstandig worden als ik de kou inga, als het dan maar aan Uw hand is. Ik zal overal meegaan aan Uw hand en zal proberen niet bang te zijn. Ik zal proberen iets van de liefde, van een echte mensenliefde, die er in me is, uit te stralen, waar ik ook ben. Maar ook met dit woord ‘mensenliefde’ moet je niet pralen. Je weet niet of je die bezit. Ik wil niets bijzonders zijn, ik wil alleen proberen die te zijn, die er in me nog naar volle ontplooiing zoekt. (162)

Volkomen toewijding aan medemensen

Halverwege juli 1942 komen de deportaties van Joden naar Westerbork en van daaruit naar Auschwitz en Sobibor op gang. Judith Koelemeijer geeft hierover uitvoerig informatie. Etty realiseert zich dat de Nazi’s uit zijn op vernietiging van de Joden. Zij meldt zich aan bij de Joodse Raad voor een afdeling die zorg draagt voor sociale begeleiding van mensen in Westerbork. Op grond hiervan is zij voorlopig vrijgesteld van deportatie en kan zij enkele malen Westerbork in en uit om mensen daar te helpen. Halverwege 1943 wordt zijzelf geïnterneerd en verblijft met haar ouders en jongste broer in Westerbork. Haar energie richt zij niet langer op de verkenning en ontwikkeling van haar eigen innerlijke leven, maar op de hulp van haar medemensen in nood. Haar religieuze inspiratie komt nu tot volle bloei. Die volle bloei komt tot stand doordat zij haar godsgeloof integreert met haar liefdevolle inzet voor medemensen in het uiterste van de nood.

Ze integreert haar godsgeloof met haar inzet voor medemensen in uiterste nood

In twee lange brieven heeft zij op onvergetelijke wijze verteld hoe het dagelijks leven in Westerbork was, wat zij daar allemaal meemaakte aan menselijke ellende en hoe zij mensen probeerde bij te staan. Zij beseft dat heel haar innerlijke groei van de afgelopen jaren een voorbereiding was op haar taak om mensen bij te staan. Zo schrijft ze ook aan een vriendin.

Het is de enige manier waarop men het leven tegenwoordig leven kan, uit de voorkeurloze liefde tot de gekwelde medecreatuur, van wat voor natie, ras of gezindheid hij ook is. En toen dat in een volkomen troosteloos moment weer over me kwam, kon ik weer verder leven, niet zo maar een surrogaatleven in een joods doorstuurkamp in de Tweede Wereldoorlog, zoals de meesten hier doen, maar echt, met een hoop élan en vreugde en overtuiging en een vaag vermoeden van samenhangen, die er zijn en die in de diepte het leven toch tot een zinrijk geheel maken – maar daarover kan men eigenlijk nog lang niet schrijven, omdat men de woorden niet weet. (671)

Ook rekent ze af met een godsbeeld, dat hem verantwoordelijk stelt voor de ellende. Dit wil God niet, hier heeft God niet de hand in. Zo schrijft ze: ‘Ik zal je helpen God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van te voren nergens voor in staan. Maar dit éne wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij onszelf.’ Zij draait hiermee het traditionele godsbeeld honderdtachtig graden om. Het is niet God die ons helpt, maar wij moeten hem helpen.

Portret van Etty Hillesum met colbertje en kralenketting, circa 1935 
(bron: Joods Historisch Museum)

‘Kom mij te hulp’

Ik vind dat heel intrigerend. God – daar associeer je bepaalde waarden mee: rechtvaardigheid, liefde, vredelievendheid. Die waarden zijn eigenlijk heel kwetsbaar. Dat werd in de oorlogsjaren wel duidelijk. Ze werden met voeten getreden. Ook nu weer gebeurt dat niet eens zo ver bij ons vandaan. Je zou bijna gaan geloven dat alleen haat, wreedheid, vernietigingsdrang het in het leven voor het zeggen hebben. Maar Etty Hillesum hoorde een stem diep in haar geweten: ‘Kom mij te hulp. Kom mij, God, met inbegrip van alles wat goed en waar en schoon is, kom dat te hulp. Sta aan mijn kant, verloochen mij niet, blijf in mij geloven en handel naar dit geloof.’ Dat bedoelt Etty als zij zegt: ‘…dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij onszelf.’

‘Wij moeten jou helpen en door dat laatste helpen wij onszelf’

Etty bedoelt hiermee vooral, dat wij onze ziel behoeden. Want dat is een woning voor God. Wij moeten onze ziel zo behoeden dat God erin kan blijven wonen. Dat kan alleen als we blijven geloven, en hopen, en liefhebben. Dat is onze grote verantwoordelijkheid, zegt ze. God kan aan de omstandigheden niets veranderen, maar hij kan wel kracht geven om die omstandigheden te doorstaan en daar ook andere mensen bij te helpen, zodat zij ook meer vertrouwen krijgen.

Dat noemt zij ‘God opgraven in de geteisterde harten van anderen’.

Kick Bras is oud-redacteur van Herademing, doet onderzoek naar spiritualiteit en publiceert daarover.

Literatuur

Ik citeer uit Etty. De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943, Amsterdam, 2008 met tussen haakjes de pagina’s uit dit werk. Ik maak melding van Judith Koelemeijer, Etty Hillesum. Het verhaal van haar leven, Amsterdam, 2022.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken