Menu

Premium

Gedachte, denken, verstand

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Onze cultuur wordt niet zozeer gekenmerkt door een bepaalde waardering van het menselijk denken, maar eerder door een diepgaande tegenstelling daarover. Aan de ene kant is de erfenis van de moderne Verlichtingscultuur nog steeds sterk aanwezig. Deze gaat er vanuit dat veel en misschien wel alle problemen van de mensheid opgelost kunnen worden, als we ons verstand maar beter gebruiken. Onze cultuur wordt echter ook wel ‘postmodern’ genoemd. Een centraal element van deze postmoderniteit is de grote teleurstelling in wat de moderniteit van het denken verwachtte. Veel mensen verwachten daarom meer van andere manieren om de werkelijkheid tegemoet te treden: het gevoel (‘je moet op je gevoel vertrouwen’), de wil (‘uiteindelijk gaat het erom waar je zelf voor kiest’), het geweten of meer mystieke ervaringen. Beide houdingen ten aanzien van het denken vind je naast elkaar in onze cultuur, vaak in dezelfde mensen, soms afhankelijk van de terreinen van het leven waar we mee te maken hebben: wetenschap of kunst, techniek of romantiek, economie of godsdienst.

Omdat de tegenstelling zo diep gaat, kan het ons heel gemakkelijk ontgaan dat beide houdingen in een belangrijk opzicht met elkaar overeenstemmen. In beide gevallen wordt de rede strak gescheiden van andere benaderingen van de werkelijkheid: het gevoel, de wil, de intuïtie. Je kunt heel gevoelig zijn, maar onredelijk, of juist heel intelligent, maar immoreel. Dezelfde scheiding vinden we terug in de geloofstaal. ‘Geloven’ wordt vaak gezien als een keuze op basis van een religieuze ervaring waar het verstand betrekkelijk weinig mee te maken heeft. Juist op dat punt ontmoeten we in de Bijbel een heel andere benadering van het menselijk denken, die een weg wijst tussen de over- en onderwaardering van het denken. Het denken wordt nauw gerelateerd aan andere aspecten van onze verhouding tot de werkelijkheid.

Woorden

Het bijbelse woordveld rond ‘gedachte’, ‘denken’, ‘overleggen’ en ‘verstand’ ligt dichtbij de manier waarop wij deze termen in het dagelijks leven gebruiken. De betreffende woorden zijn de vertaling van verschillende Hebreeuwse en Griekse woorden (o.a.

Hebreeuws: haga, dimma, leev; Grieks: noèma, nous, dialogismos, dialogidzesthai). Over het ‘denken’ zelf wordt weinig expliciet nagedacht, met uitzondering van de wijsheidsliteratuur (met name in Spreuken en Prediker) waar het een deel van de thematiek vormt (bijv. Spr. 15:22; 20:18; Pred. 7:23-27). Het bijbelse begrip van het menselijk denken moet dus afgelezen worden uit de wijze waarop het denken in de concrete relatie met God, wereld en medemens een rol speelt.

Dit woordveld ligt natuurlijk dicht bij dat van ‘kennis’ en verwante termen en bij het bijbelse spreken over ‘wijsheid’ en ‘dwaasheid’. In dit artikel concentreren we ons op het denkproces en op het verstand als orgaan van het denken, in onderscheid van begrippen die meer het resultaat van denkprocessen aangeven of die wijzen op een concrete denkinhoud, zij het positief (wijsheid en kennis) of negatief (dwaasheid).

Betekenis in context

Oude Testament

In het oudtestamentische spraakgebruik is met name het ‘hart’ het orgaan waarmee we denken. Wanneer gesproken wordt over ‘verstand’ wijst dat in het Oude Testament meestal niet op een denkorgaan, maar op een bepaalde kwaliteit van inzicht: ‘met wijsheid en verstand’ (bijv. 1 Kon. 7:14). Waar het begrip ‘verstand’ meer duidt op een menselijk vermogen kan het een vertaling zijn van het Hebreeuwse woord voor ‘hart’, zoals in Hosea 4:11: ‘Ontucht, wijn en most nemen het verstand weg’.

In het ‘hart’ lokaliseren de bijbelschrijvers ook de emoties (Ps. 25:17), de verlangens (Ps. 21:3) en de wil (2 Sam. 7:27, vgl. de SV), maar vooral processen die wij met het verstand of de rede verbinden: begrijpen (Deut. 29:4), hetin herinnering houden (Spr. 7:3) en het overwegen om tot een besluit te komen (Spr. 16:9). Het is dus onjuist, wanneer we uit het veelvuldige bijbelse spreken over het hart zouden opmaken dat het Woord van God vooral betrekking heeft op onze emoties en verlangens, maar voorbijgaat aan het verstand. Het denken van de mens staat volgens de Bijbel dus niet op zichzelf. Het is nauw verbonden met onze verlangens (Job 17:11), met de diepste intenties van ons hart (Mar. 7:21) en met ons morele karakter (Spr. 12:5). De gedachten, overleggingen en plannen (de drie woorden kunnen hetzelfde Hebreeuwse woord vertalen) van de mens zijn niet neutraal, maar hebben een moreel karakter. In de meeste gevallen komen de gedachten van de mens zelfs in een negatief daglicht te staan en worden ze veroordeeld omdat ze tegen de plannen en gedachten van God ingaan (bijv. Gen. 6:5; Ps. 2:1; Mi. 2:1; vgl. 2 Kor. 2:11; Ef. 2:3).

De Bijbel hanteert dus een inhoudelijke en geen formele opvatting over het goed functioneren van het denken. Het is in bijbels licht gezien dus niet mogelijk om te zeggen dat je je verstand goed gebruikt, terwijl je ondertussen daarmee tot verkeerde conclusies komt. Het is dwaas om in je hart te zeggen dat er geen God is (Ps. 14:1), of je daar nu formeel gezien goede of slechte argumenten voor hebt. Het denken kan niet goed functioneren als het niet op God gericht is en in overeenstemming met Gods bedoelingen gebruikt wordt.

In het hebben van gedachten, overleggingen en plannen lijkt de mens op God. Op verschillende plaatsen wijst de Bijbel ons echter op het grote contrast tussen Gods gedachten en de gedachten van de mens (Ps. 33:10, 11; Jes. 55:7-9). Waar de gedachten van de zondige mens destructief zijn, denkt God aan redding (Jer. 29:11; Ps. 40:18). Waar plannen van opstand tegen God op niets uitlopen (Job 5:12), worden Gods plannen nooit verijdeld(Job 42:2).

Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament wordt expliciet hoe in het oudtestamentische begrip ‘hart’ het verstand is ingesloten. Om misverstanden te voorkomen, wordt het grote gebod dat oproept God lief te hebben ‘met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw kracht’ (Deut. 6:5) aangevuld met ‘en met geheel uw verstand’ (vgl. Mar. 12:30; Mat. 22:37; Luc. 10:27; vgl. ook Hebr. 8:10; 10:16, die de Septuagintvertaling van Jer. 31:33 [38:33] volgt). In overeenstemming met het Griekse spraakgebruik is er in het Nieuwe Testament meer sprake van ‘verstand’ als een menselijk vermogen (vgl. ook Ef. 4:18; 1 Petr. 1:13).

Buiten het evangelie om zijn de mensen ‘verduisterd in hun verstand’ (Kol. 1:21). Daarom loopt het denken van de mens zonder God ook op essentiële punten vast: ‘Hun overleggingen zijn op niets uitgelopen en het is duister geworden in hun onverstandig hart’ (Rom. 1:21). Juist omdat ze het destructieve en god-onterende karakter van menselijke overleggingen kennen, spreken de bijbelse gelovigen het verlangen uit dat hun gedachten aangenaam mogen zijn voor God (Filp. 4:8; vgl. Ps. 19:5; 139:23v). In dezelfde lijn moeten we de oproep van Paulus zien om alle menselijke redeneringen en bedenkselen onder de heerschappij van Christus te brengen (2 Kor. 10:5). Het betreft hier redeneringen en gedachten van dwaalleeraars in de gemeente van Korinte, die een mengeling van christelijke, joodse en gnostieke ideeën verkondigen als een soort superevangelie voor een speciale groep ingewijde gelovigen. Het beeld dat Paulus gebruikt, maakt duidelijk dat er op het gebied van onze gedachten eenstrijd gaande is. Tevens maakt het duidelijk dat alle redeneringen onder de autoriteit van Christus gebracht moeten worden.

Het beeld dat spreekt van krijgsgevangen maken van gedachten impliceert niet dat alle ideeën die ergens anders vandaan komen zonder meer afgewezen moeten worden. Deze moeten beoordeeld worden in het licht van het evangelie, en kunnen in dat nieuwe licht onder de autoriteit van Christus wellicht een plaats krijgen. Het brengen van uiteenlopende redeneringen en gedachten – ook van niet-christelijke oorsprong – onder de heerschappij van Christus is een handelswijze die we in Paulus’ prediking en brieven in de praktijk gebracht zien. Elke waarheid die hij ontmoette, nam hij in beslag voor het evangelie, zelfs als het een verwrongen waarheid was. We zien dit bijvoorbeeld gebeuren in zijn toespraak op de Areopagus (Hand. 17:22-31). Er is een radicale tegenstelling tussen het vruchteloze, aan God vijandige denken en het evangelie. Die tegenstelling betekent echter niet dat er geen enkele relatie is tussen deze twee gedachtewerelden en het menselijk denken aan beide zijden van deze kloof. Dat blijkt niet alleen uit de wijze waarop bijbelschrijvers allerlei gedachten van anderen onder de heerschappij van Christus brengen. Het blijkt ook uit het feit dat de predikers en schrijvers die we in het Oude en Nieuwe Testament ontmoeten een voortdurend appèl doen op het denken van hun hoorders. Ze vragen hen zorgvuldig te overwegen wat God voor hen gedaan heeft en wat dat betekent, wie Christus is en hoe Hij in relatie staat tot de God van het Oude Testament (bijv. Hand. 18:2; 19:8v). Ze weten wel dat het verstand niet op zichzelf staat maar deel uitmaakt van heel de mens met zijn verlangens en vooroordelen. Hun appèl om goed te overwegen wat God in Christus gedaan heeft, gaat daarom altijd gepaard met een oproep tot bekering (Hand.17:30) en met het gebed om Gods Geest die harten opent (Kol. 4:3).

Kern

In de Bijbel wordt het denken van de mens niet als een zelfstandige grootheid beschouwd, maar als iets dat plaatsvindt in het hart en nauw verbonden is met onze emoties, onze verlangens, onze intenties. Moeten we dit beschouwen als een meer primitieve of alledaagse vorm van spreken over de mens, in tegenstelling tot de hedendaagse gewoonte om verstand, gevoel en wil scherp te scheiden en zelfs tegen elkaar uit te spelen? Wanneer we de bijbelse benadering van het denken begrijpen in relatie tot het bredere bijbelse mensbeeld, ontdekken we dat er meer aan de hand is. De Bijbel toont ons de mens als een relationeel wezen: hij is geschapen om in relatie met God en de medemens te leven (Gen. 1:27; Mar. 12:30, 31). Ons denken, willen en voelen kunnen daarom alleen tot hun recht en tot bloei komen wanneer ze in de juiste relaties staan. Als onze liefde groeit, kunnen we ook groeien in ‘helder inzicht’ en leren ‘onderscheiden, waarop het aankomt (Fil. 1:9v). Dan mag het verstand er dus ook zijn, als we ‘God liefhebben uit geheel ons hart … en uit geheel ons verstand’.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: evangeliseren, geloof, hart, kennis, mens, wil, wijsheid.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken