Menu

Premium

Navolging als vrucht van de geloofsvereniging met Christus

Ter voorbereiding op het najaarssymposium van het college van bijzonder hoogleraren over het thema Navolging: Worden als Christus

Het symposium is gehouden op 14 november 2014 in Groningen. Met het thema van de navolging sluit het college van bijzonder hoogleraren aan bij het thema van vorig jaar: zelfontplooiing. De doordenking van dat thema riep de vraag op wat zelfontplooiing is en hoe zij zich verhoudt tot de oproep tot zelfverloochening, een onmiskenbaar onderdeel van de navolging van Christus. Zie voor de bijdragen aan het vorige najaarscolloquium over zelfontplooiing, Kerk en Theologie 65/1 (2014): Het vrije individu en het dikke ik, Philipp A. Kohnstamm en de “ijzeren” natuurwetten, Leef je eigen leven, Zijn wij onze evaluatie?, Zelfverloochening als zelfontplooiing, Uit de akker halen wat er in zit.

preekte ik over Lukas 9: 23 ‘Hij zei tegen allen: Als iemand achter Mij wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis dagelijks opnemen en Mij volgen.’ Met een verwijzing naar de rijke jongeman aan wie Jezus vroeg om alles te verkopen wat hij had, refereerde ik aan Petrus Waldus en Franciscus van Assisi, die door Jezus’ woorden geïnspireerd waren om hun leven aan hem toe te wijden. Maar Hij vraagt toch niet van ons allen om ons huis te verkopen en te gaan zwerven? Als we Jezus willen volgen, moeten we onszelf verloochenen, maar wat houdt dat dan concreet in? De oproep tot zelfverloochening roept gemakkelijk het misverstand op dat christenen zichzelf moeten wegcijferen totdat er helemaal niets meer van hen overblijft.

Ook de oproep om het kruis op te nemen is voor misverstand vatbaar. Kerkgangers associëren die uitdrukking met het geduldig dragen van het lijden, maar de discipelen hoorden het woord ‘kruis’ voor de eerste keer. Zij kenden het alleen als wreed executiemiddel. Het moet – zo zei ik in de preek – voor de discipelen geklonken hebben als ‘trek de oranje overall maar aan’. Met de afschuwelijke beelden van de executies door IS op het netvlies raakte dat de hoorders wel. Later vroeg ik me echter af of die vergelijking wel helemaal koosjer is. Associeerde ik de navolging van Christus niet te veel met geweld en verwarde ik slachtoffers met martelaars?

Het preken over de navolging confronteerde mij vooral met mijn onzekerheid over de hermeneutische slagen die ik maakte en over de concrete toepassing, over de relatie tussen de radicaliteit van Jezus’ woorden en de praktijk van mijn eigen leven. De tekst haalde mij uit mijn ‘comfort zone’, zoals dat tegenwoordig heet.

Juist omdat het thema zo actueel is en omdat het in de praktijk van prediking en pastoraat tot een bepaalde verlegenheid leidt, is het belangrijk om de navolging theologisch te doordenken. In dit artikel geef ik na een schets van enkele nieuwtestamentische gegevens en een kort historisch overzicht, enkele systematisch-theologische overwegingen waarin ik de navolging van Christus vooral opvat als uitdrukking van de wijze waarop Hij present is in zijn gemeente door zijn Woord en Geest. 

Navolging van Jezus en imitatie van Christus

 In de evangeliën klinkt regelmatig de oproep van Jezus om hem te volgen (akolouthein); vermoeiden en belasten mogen tot Jezus komen (deute pros me) en zijn juk aanvaarden. Jezus vraagt steeds om een onmiddellijke en radicale beslissing. Het volgen van Jezus impliceert een levensstijl die compromisloos gericht is op het aanbrekende koninkrijk van God. Jezus volgen betekent dat de discipel alles opgeeft voor het discipelschap.

Navolging houdt verband met het naderende koninkrijk van God dat in Christus al is aangebroken. Het koninkrijk gaat voor al het andere, voor het werk, voor de familie en zelfs voor het begraven van een vader. Jezus roept zijn leerlingen op om vader, moeder, vrouw en kinderen te haten omwille van Hem. Jezus leeft in armoede en is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van de financiële ondersteuning van anderen. Wie Hem wil volgen moet de visnetten of het tolhuis achterlaten en in vrijwillige armoede onbezorgd leren leven.

Albert Schweitzer – op wiens theologie het artikel van Rick Benjamins nader ingaat – stelde dat Jezus zich heeft opgeofferd voor een koninkrijk dat nooit gekomen is en dat Paulus daar een herinterpretatie aan gaf.


Er lijkt in het Nieuwe Testament inderdaad sprake te zijn van accentverschuiving van de concrete en radicale navolging van Jezus’ compromisloze levensstijl naar de imitatie van Christus’ karakter en houding, bijvoorbeeld zijn ootmoed (Fil. 2:3-11) of geduld (Rom. 8:17). Terwijl de evangeliën spreken van Nachfolge, gaat het in de brieven over Nachahmung.

De navolging krijgt in de brieven van Paulus het karakter van het volgen van het voorbeeld van Christus. De apostelen spelen daarbij een intermediaire rol. In de oudste brief van het Nieuwe Testament prijzen Paulus, Silas en Timotheüs de gelovigen dat zij hen en Christus zijn gevolgd (1 Thes. 1:6). Elders roept Paulus zijn lezers op om zijn mimetes te zijn zoals hij Christus imiteert (1 Kor. 4:16, 11:1); daar begint de eeuwenlange ‘keten van navolging’.

De term ontleen ik aan de bijdrage van Herman Paul.

Bij het geven van concrete ethische richtlijnen verwijst Paulus naar Christus’ armoede (2 Kor. 8:9), zachtmoedigheid en welwillendheid (10:1).

Het is echter een vraag of de tegenstelling tussen de evangeliën en de brieven wel zo groot is. Hebben we niet eerder te maken met een verschil in context? De evangelisten vertellen hoe Jezus tijdens zijn leven zijn discipelen inspireerde om letterlijk achter Hem aan te komen, terwijl de apostelen de pen om zich door zijn Geest te laten leiden. Bovendien zijn de brieven ouder dan de evangeliën en roept Jezus zijn discipelen ook op om een voorbeeld aan Hem te nemen en elkaars voeten te wassen; het is zijn gebod dat zij elkaar liefhebben zoals Hij hen heeft liefgehad (Joh. 13).

De oproep om Christus te imiteren is in de nieuwtestamentische brieven ingebed in de indicatief van de vereniging met Christus door het geloof. Alleen wie ‘in Christus’ is kan ook opgeroepen worden om op Hem te lijken. In de doop wordt de oude mens gekruisigd en begraven (Rom. 6:6), de nieuwe mens deelt in de opstandingskracht van Christus (Kol. 2:12). Ook de hymne uit Filippenzen 2 die de gezindheid van de lezers en de gehoorzaamheid van Christus tot in de dood aan elkaar verbindt, is meer dan een oproep tot nabootsing van Christus’ nederigheid. De Filippenzen zijn in Christus en delen in het heil van de opgestane en verheerlijkte Verlosser.

Dezelfde lijnen komen voor in de andere brieven. De Hebreeënbrief noemt Jezus de Leidsman en Voleinder van het geloof. 1 Petrus vermaant de lezers om in het lijden een voorbeeld aan Jezus te nemen (2:9-24). 1 Johannes roept de lezers op om te wandelen zoals Jezus (2:6), zichzelf te reinigen zoals Hij rein is (3:3) en hun leven te geven zoals Hij deed (3:16). Openbaring stelt dat de 144.000 het Lam volgen in reinheid en in bereidheid om martelaar te zijn.

De nieuwe werkelijkheid waarin de gelovigen door de gemeenschap met Christus delen, is intrinsiek verbonden met het verliezen van of sterven aan jezelf, met het gekruisigd worden met Christus. Dat is de kleur die de nieuwtestamentische brieven geven aan de oproep van Jezus om jezelf te verloochenen en het kruis op te nemen.

In het hele Nieuwe Testament staat de oproep tot navolging nadrukkelijk in een eschatologisch perspectief. Het leven van de christen voltrekt zich in ‘deze tegenwoordige wereld’ maar participeert tegelijk ook in de toekomende eeuw en preludeert op de voleinding. De navolging van Christus wordt pas voltooid als een christen volledig aan het beeld van de Zoon gelijkvormig is (Rom. 8:29); als Hij geopenbaard wordt, zullen zij Hem gelijk zijn, want zij zullen Hem zien zoals Hij is (1 Joh. 3:2).

De nieuwtestamentische oproep tot navolging wortelt in de roeping heilig te zijn zoals God heilig is (Lev. 11:45 en 1 Petr. 1:16); navolging is ook navolging van God (Ef. 5:1). De oproep tot navolging kan ook verbonden worden aan de heilshistorische lijn van de schepping via zonde en verlossing naar de herschepping. In de imitatio krijgt het nieuwe van het in Christus aangebroken rijk nu reeds gestalte in een gebroken wereld.

De gegevens uit het Nieuwe Testament roepen minstens drie vragen op die onderling samenhangen. Hoe verhoudt de radicale navolging van Jezus zich tot de bredere imitatio Christi? Wat is de relatie tussen de vereniging met Christus door het geloof en de navolging als gevolg daarvan? Welke rol speelt de verwachting van het nabije koninkrijk van God bij de navolging en wat gebeurt er met de navolging als dat koninkrijk op zich laat wachten?

Voordat ik iets zeg over mijn eigen visie op deze vragen wil ik eerst in een korte schets nagaan hoe in de loop van de kerkgeschiedenis met deze vragen is omgegaan.

Historische contrasten en verbindingen

In de receptiegeschiedenis van de nieuwtestamentische oproep tot navolging zijn verschillende fasen te onderscheiden. In de periode van de apostolische vaders ligt de nadruk op de wijze waarop de martelaren Christus volgen in lijden en dood.

‘Vuur en kruis en hordes wilde beesten en verminking, vierendeling, botten-versplintering, amputaties en vermaling van heel mijn lijf, de boze folteringen van de duivel: kom maar over mij heen! Zolang ik Jezus Christus maar bereik. […] Hem zoek ik, voor ons is Hij gestorven; Hem wil ik, voor ons is Hij opgestaan. Mijn barensweeën zijn aanstaande. […] Gun het mij: navolgen van het lijden van mijn God (Ignatius, Aan de Romeinen 6:3).’

Voor de vertaling zie Ignatius van Antiochië, Graan van God: brieven van een martelaar, vertaald
en toegelicht door Vincent Hunink (Utrecht 2012).

Als met Constantijn de tijd van vervolging voorbij is, verschuift het ideaalbeeld van de navolging van het martelaarschap naar de ascese. Dat roept meteen de hermeneutische vraag op hoe letterlijk Jezus’ oproep nog genomen kan worden. Ook eerdere generaties christenen kenden de spanning tussen het oorspronkelijke karakter van het volgen van Jezus tot in de dood en de blijvende inspiratie die zijn leven geeft als christenen in een meer comfortabele maatschappelijke positie verkeren. Augustinus legde bijvoorbeeld de nadruk op het getuigen van Christus als het meest wezenlijke van de navolging.

Het besef dat ook in onze tijd christenen in andere delen van de wereld grote offers brengen voor hun geloof maakt ons wel bescheiden, maar mag niet tot misplaatste gevoelens van minderwaardigheid leiden. Het volgen van Christus is ook mogelijk in een context waarin christenen niet vervolgd of verdrukt worden. De katholieke kerk heeft het gezochte martelaarschap altijd afgewezen.

In de kerkgeschiedenis verplaatst de ideale volgeling van Jezus zich van het schavot via het ascetisme van de woestijnvaders steeds meer naar de kloosters. Zo spreekt de regula Benedicti zowel over het volgen van de regel hangen die twee nauw samen. In de context van de kloosters krijgt de navolging niet alleen gestalte in de ascese, maar ook in mystieke ervaringen die zich sterk op Christus en zijn lijden concentreren.

Vanaf de twaalfde eeuw herleeft het ideaal van de letterlijke navolging van Christus bij de Katharen en Waldenzen in de zogenaamde vita apostolica. Franciscus van Assisi ontvangt in de stigmata zelfs een fysieke imitatio van Christus’ wonden. Herman Bavinck vat vijftienhonderd jaar kerkgeschiedenis wel heel kort samen als hij zegt:

‘Na den martelaar werden in den loop der eeuwen achtereenvolgens de kluizenaar, de monnik, de bedelmonnik, de zelfkweller en de geeselaar als de ware navolgers van Christus beschouwd; en deze navolging werd hoe langer hoe meer uitwendig, als eene nabootsing opgevat.’

Herman Bavinck, De navolging van Christus en het moderne leven (Kampen 1918), 3-4.

De navolging ondergaat in de latere Middeleeuwen een verinnerlijking in de meditatio over het leven, het karakter, de woorden en het geduldig lijden en sterven van Jezus. Thomas a Kempis’ De Imitatione Christi interpreteert de navolging als een onderdeel van de vita spiritualis. Christus spoort ons aan ‘zijn leven en gedragingen na te volgen, wanneer wij waarlijk verlicht willen worden en bevrijd van alle blindheid van hart. Ons voornaamste streven moet dus zijn: ons in het leven van Jezus Christus te verdiepen’ (I.1.2-3).

De reformatie laat zich verstaan als een radicale interpretatie van de Paulijnse en Augustijnse genadeleer die cirkelt rondom de rechtvaardiging van de zondaar door het geloof alleen. Dat roept gelijk de vraag op naar de plaats van de heiliging. Maarten Luther stelt in zijn Von der Freiheit eines Christenmenschen dat gelovigen door de vrolijke ruil met Christus volkomen vrij zijn, toch gebonden zijn om een Christus voor hun naaste te zijn. De volgorde is belangrijk. De navolging maakt ons niet tot kinderen van God, maar het kindschap maakt ons tot volgelingen.

Martin Luther, WA 2, 518. Non imitatio fecit filios, sed filiatio fecit imitatores.

Liever dan over imitatio sprak Luther over conformitas met Christus door het scheppende werk van de Geest.

E. J. Tinsley, ‘Some Principles for Reconstructing a Doctrine of the Imitation of Christ’, Scottish Journal of Theology 25 (1972), 45-57, 45.

Luther verbond de navolging aan de praktijk van het leven. ‘Darum brauchst du um des Evangeliums willen nicht von Weib und Kind, Haus und Hof, Ackern und Wiesen laufen! Bleibe nur immer dabei, du kannst trotzdem sehr wohl ein Christ sein.ʼ

Luther, WA 32, 66-76, vergelijk T.G. van der Linden, Volgenderwijs: Een theologische studie over ‘navolging’ als ecclesiologisch motief (Zoetermeer 2000), 125, n153

Hij veroordeelt dan ook het monastieke leven als een vorm van na-apen van Christus.

Johannes Calvijn benadrukt sterker dan Lucher de eenheid in de duplex gratia van rechtvaardiging en heiliging, die onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Zo noemt hij ze in één adem, als hij schrijft dat ‘Christus, door wie wij weer bij God in genade aangenomen worden, ons als een voorbeeld (exemplar) gegeven is om in ons leven zijn gestalte tot uitdrukking te brengen.’

Johannes Calvijn, Institutie 3.6.3.

Ook in Calvijns gebeden fungeert Christus als voorbeeld.
‘Geef, almachtige God, nu het U beliefd heeft ons een voorbeeld van de hele volmaaktheid te geven door uw eniggeboren Zoon, dat wij ons beijveren om ons te richten op de navolging van Hem en zo niet alleen te doen wat Hij heeft voorgeschreven, maar ook wat Hij werkelijk heeft volbracht opdat wij werkelijk zijn ledematen blijken te zijn en zo ons kindschap bevestigen.

Johannes Calvijn, Commentaar op Jeremia 23:7-11, gebed na lectio 86. Johannes Calvijn, Opera omnia ed. J.J. Schipper (Amsterdam 1667), 4, 271. De gebeden ontbreken in de Calvini Opera.

De radicale reformatie borduurde in haar verschillende vormen voort op lijnen uit de middeleeuwse mystiek met een nadruk op onthechting, Gelassenheit. Volgens Thomas Müntzer kan niemand in Christus geloven zonder aan Hem gelijk te worden. Ook de dopers accentueren het lijden om Christus wil en herinterpreteren de preasentia realis in de eucharistie als de aanwezigheid van Christus in de gemeenschap van de lijdende gemeente. Het lijden verenigt de christen met het Lam van God, zoals de titel van een boek met getuigenissen van doopsgezinde martelaren het treffend uitdrukt: Dit Boec wort genaemt: Het offer des Heeren, om het inhout van sommighe opgheofferde kinderen Godts: Tot troost ende versterckinghe der Slachschaepkens Christi (1563).

Ook in de contrareformatie – of liever de rooms-katholieke hervormingsbeweging – herleeft de middeleeuwse nadruk op het apostolische leven als de jezuïeten hun levenswerk maken van de missie in het Verre Oosten. Het werk van Ignatius van Loyola is geïnspireerd door het thema van de imitatio Christi als de norm voor de christelijke volkomenheid.

Na de reformatie wordt het thema van de navolging vooral door het piëtisme opgenomen, bij auteurs als Johann Arndt, Philipp Jakob Spener en August Hermann Franke bij wie de invloed van het laatmiddeleeuwse accent op de meditatio doorwerkt. Ook het Puritanisme en de Nadere Reformatie verwerken elementen uit de middeleeuwse kloosterspiritualiteit.

Thomas a Kempis’ De imitatione Christi geniet een ongekende populariteit in speciaal voor gereformeerde protestanten ‘gekuiste’ edities. De ‘preciezen’ transponeren daarmee de idealen van de kloosterspiritualiteit naar het leven van gewone gelovigen die met een gezin en een alledaags beroep midden in het volle leven staan en toch opgeroepen worden om dat hele leven radicaal aan de dienst van Christus te wijden in een strikte vorm van wat Max Weber Innerweltliche Askese zou noemen. Het puriteinse ideaal blijkt uiteindelijk in de praktijk toch maar voor een beperkte groep echt haalbaar.

Ook in het methodisme dat wortelt in de radicale opwekkingsbewegingen van de achttiende eeuw speelt het thema van de navolging een grote rol, bijvoorbeeld in de opkomst van de protestantse zendingsbewegingen. In de negentiende eeuw is het Søren Kierkegaard die in felle kritiek op het bestaande christendom pleit voor een radicale en concrete navolging van Christus.

Het thema van de navolging heeft in de twintigste eeuw Dietrich Bonhoeffer geïnspireerd om goedkope genade te ontmaskeren als genade zonder navolging, genade zonder kruis. Tegelijk is het juist Bonhoeffer die scherp waarschuwt voor navolging zonder roeping, zonder de volmacht van de Geest. Zelfgekozen martelaarschap en egocentrische zelfverloochening leiden tot verloochening van Christus.

Edward van ’t Slot gaat in zijn bijdrage nader op Bonhoeffers opvattingen in.

Onder invloed van Bonhoeffer neemt Karl Barth de roeping tot navolging op als onderdeel van de heiliging: ‘Der Ruf in die Nachfolge bindet den Menschen an den, der da ruft. […] Das Gebot der Nachfolge fällt praktisch mit dem Gebot des Glaubens zusammenʼ.

Karl Barth, Kirchliche Dogmatik, IV/2, 606.

Als laatste voorbeeld van de brede doorwerking van het thema noem ik het in de context van de Amerikaanse Social Gospel beweging geschreven boek van Charles M. Sheldon In His Steps (1896). Sheldon laat dominee Henry Maxwell – nadat een bedelaar in de zondagse eredienst voor de kansel de gemeente confronteert met zijn armoede en werkloosheid – zijn gemeente voorhouden: ‘Do not do anything without first asking, “What would Jesus do?”’ Het boek bleef niet alleen meer dan een eeuw ongekend populair, maar leidde aan het eind van de van de vorige eeuw ook tot een wereldwijde evangelicale WWJD-rage.

Uit het korte overzicht van de kerkgeschiedenis blijkt dat er een voortdurende pendelbeweging is tussen de nieuwtestamentische polen van radicale navolging van Jezus en de bredere imitatio Christi. Daar waar het geloof een extra accent krijgt – denk aan het sola fide van de reformatie – wordt de navolging meer als impliciet gevolg van en minder als expliciete opdracht geïnterpreteerd. Ook gaan de verwachting van het nabije koninkrijk Gods en de oproep tot radicale navolging vaak samen op.

Als we de kerkgeschiedenis overzien dan is het opvallend dat de notie van de navolging van Christus a) in contexten van vervolging inspireert tot volharding in het lijden om Christus wil, b) voor hen die zich door God geroepen weten tot een bijzondere taak, inspireert tot het brengen van grote offers, c) vaak benadrukt wordt als reactie op en als correctie van een te gemakkelijk of goedkoop christendom, d) in verschillende contexten leidt tot de behoefte om het wezen van de navolging te onderscheiden van bepaalde vervormingen ervan, e) soms de vraag oproept naar de verhouding van vergeving en vernieuwing, en f) de potentie heeft om verschillende stromingen in het christendom die onderling sterk verschillen verrassend te verbinden.

Navolging en participatie

De vraag naar de verhouding tussen de vereniging met en de navolging van Christus is een variant op de klassieke vraag naar de verhouding tussen rechtvaardiging en heiliging, tussen verlossing en vernieuwing, tussen wat Jezus voor ons gedaan en wat Hij ons voorgedaan heeft. Volgens John Webster heeft de notie van de navolging de potentie om de kloof tussen genade en moraliteit in de protestantse ethiek te overbruggen.

Much Protestant theological ethics has found considerable difficulty in establishing a satisfactory relationship between grace and morality. The difficulties surface particularly in trying to hold together the indicative material of the New Testament, which articulates the origins of man’s agency extra se, and the New Testament imperatives, which seem to suggest that man is in himself a substantial centre of activity’. The suggestion which I would like to explore here is that one of the ways in which we might try to resolve that difficulty is close attention to the New Testament material on the imitation of Christ.’

John B. Webster, ‘The Imitation of Christ: The Tyndale Biblical Theology Lecture,’ Tyndale Bulletin 37 (1986), 95-120, 95-96.

Webster stelt dat het leven van Christus meer dan alleen verzoenend of plaatsvervangend (vicarious) is. Het is ook evocatief of zelfs provocatief omdat Hij ons oproept om in de afhankelijkheid van zijn genade aan Hem gelijkvormig te worden. Webster wil vervolgens het hele christenleven plaatsen in de context van de participatie. ‘To “follow Jesus” is thus not merely to engage in moral striving but to participate in the salvation accomplished by Jesus.’

Webster, ‘Imitation of Christ,’ 100

De protestantse moeite met navolging zit niet alleen in de dubbele moraal voor leken en geestelijken, maar ook in het altijd latente gevaar dat de heiliging een voorwaarde wordt voor de rechtvaardiging. Daarom is het belangrijk dat de indicatief van de unio met Christus principieel voorafgaat aan de imperatief om zijn volgeling te zijn.

De nadruk op de participatie in de dogmatiek vindt – net als die op de navolging in de ethiek – momenteel breed weerklank in de theologie; de imitatio wordt gedragen door de participatio. De terminologie van de participatie kan echter gemakkelijk versluierend werken, met name met betrekking tot de verhouding van rechtvaardiging en heiliging, waarvan de volgorde in de protestantse dogmatiek onopgeefbaar is.

Als de soteriologie in termen van participatie gegoten wordt, is het wel van belang om een zekering in te bouwen die voorkomt dat het delen in Christus afhankelijk gemaakt wordt van het lijken op Christus. Zonder zo’n zekering ontstaat er gemakkelijk kortsluiting omdat het volgen van Jezus het middel wordt dat ons verenigt met Hem. De heiliging schuift dan naar voren en wordt een voorwaarde voor de rechtvaardiging. Participatie is niet in de eerste plaats wensen te zijn als Jezus, maar leven uit de genade van de aanneming door Jezus.

Het nieuwe perspectief op Paulus is inmiddels al op middelbare leeftijd gekomen en in de bijbelse theologie gemeengoed geworden. In de systematische theologie heeft dat nieuwe perspectief geleid tot een verlegenheid met de bijbelse onderbouwing van de klassieke rechtvaardigingsleer. Voor zover er in de reformatie een vertekend beeld ontstaan is van het jodendom uit de nieuwtestamentische periode, is het nieuwe perspectief een belangrijke aanscherping van de lenzen waarmee de brieven van Paulus gelezen worden.

Achter de populariteit van de participatie ligt de toenemende moeite met de juridische termen van de vreemde vrijspraak. Daarom is het juist van belang dat een bijbelse notitie als navolging niet als vervanging gaat gelden voor het geloof. Wanneer in de soteriologie de participatie de rechtvaardiging verdringt en tegelijkertijd het accent op de navolging komt te liggen in plaats van op het geloof dat met Christus verenigt, verschuift de kern van het heil weg van de vreemde vrijspraak. Als wij delen in Christus door op Hem te lijken, ligt de sleutel van ons heil uiteindelijk weer in onze eigen handen. Met alle enthousiasme voor de navolging mag het zicht op de rechtvaardiging van de dwarsligger en wegloper niet verloren gaan.

De herwaardering van de notie van de participatie laat daarnaast de vraag onbeslist hoe die vereniging tot stand komt. Als ik mij niet vergis dreigt hier toch een, vanuit gereformeerde perspectief bedenkelijke, sacramentalisering van de genade. Niet de doop en het avondmaal verbinden met Christus, maar de Heilige Geest verenigt de zondaar met Hem door het geloof. Door een en hetzelfde geloof ontvangt de zondaar vergeving van zonden om Christus’ wil en nieuw leven in Christus. De levensheiliging kenmerkt zich door de dankbaarheid voor de geschonken genade. Niet de inspanning van de volgeling maar de Geest van Christus herschept de christen naar Christus’ beeld. De gedachte van de participatie vloeit gemakkelijk van het terrein van de naar dat van de ontologie waarin de participatie als deïficatie opgevat wordt. De vereniging met Christus wordt dan een opstapje om te delen in het goddelijke leven.

Bijvoorbeeld bij Jeremy Moiser, ‘Dogmatic Thoughts on Imitation of Christ’, Scottish Journal of Theology 30 (1977), 201-213, 213: ‘Imitation of Christ is valid as a dogmatic and spiritual principle of the Christian life only in so far as it is imitation of Christ qua redeemer, imitation of the Christ who enables us to participate in the divine life, to re-establish our image of God tarnished by sin and to imitate the innertrinitarian life of God.’

Zolang het deel krijgen aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1:4) opgevat wordt als het heilig zijn zoals God heilig is (1 Petr. 1:16) is daar niet zoveel mis mee, maar deïficatie kan ook gemakkelijk de principiële grenzen tussen Schepper en schepsel doen vervagen.

Ook als we de navolging pneumatologisch verstaan, blijft het de vraag wat we precies onder ‘pneumatologisch’ verstaan. De een zal daarbij de nadruk leggen op de toe-eigening van het heil waarvan de vruchten der dankbaarheid noodzakelijke kenmerken zijn en een ander op de gerealiseerde eschatologie waarin Christus de gelovigen nu reeds doet delen. Beide opvattingen hoeven elkaar niet uit te sluiten, maar het blijft wel zaak om te voorkomen dat de term ‘pneumatologisch’ al te mystificerend gaat werken en dat kan mijns inziens alleen met behoud van het klassieke onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging, waarbij de vernieuwing en de vergeving in een duplex gratia aan elkaar verbonden blijven zonder dat de vernieuwing de voorwaarde voor de vergeving wordt. De diepste motivatie voor de navolging is en blijft de heerlijkheid van Christus in zijn verhoging aan het kruis.

Navolging en het moderne leven

De vraag naar de rol van de verwachting van het nabije koninkrijk van God bij de navolging is van hermeneutische aard. Het accentverschil tussen de evangeliën en de brieven wordt niet veroorzaakt door een historische ontwikkeling, maar vloeit voort uit een verschil in context en heilshistorische situatie.

In de kerkgeschiedenis heeft de navolging in verschillende contexten verschillende gestalten aangenomen. Het kopiëren van een gestalte die niet bij de gegeven context past – zoals het gezochte martelaarschap – moet als pseudo-navolging ontmaskerd worden. De radicale oproep tot navolging mag gerelateerd worden aan de concrete context waarin christenen zich geroepen weten om het beeld van Christus zichtbaar te maken in hun leven, zonder dat de contextualiteit iets afdoet van de radicaliteit van de navolging.

Herman Bavinck koppelt in De navolging van Christus en het moderne leven (1918) de ethiek van de Bergrede aan de context van de Eerste Wereldoorlog en ontvouwt daarin de gedachte dat de radicaliteit van de nieuwtestamentische oproep tot navolging samenhangt met de antieke polytheïstische cultuur. Het christendom staat niet haaks op de natuur of de cultuur als zodanig, maar op het bederf van beide door de zonde. In zijn eigen context is Bavinck dan wel weer behoorlijk optimistisch over de mate waarin het moderne leven gestempeld is door het christendom.

‘De moderne staat en maatschappij rusten grootendeels nog op Christelijke grondslagen. En in het algemeen mag men zeggen, dat zij niet, als in de dagen der eerste Christenen, de navolging van Christus onmogelijk maken. De gemeente geniet eene vrijheid, waarvoor zij niet anders dan dankbaar kan zijn; aan verdrukking en vervolging staat zij thans niet ten prooi.

Bavinck, Navolging van Christus, 26.

Over zijn opvatting dat de oorlog niet principieel verwerpelijk is en dat een christen zich ook in een oorlog moet gedragen als navolger van Christus, zullen de opvattingen uiteenlopen, maar Bavinck snijdt wel een belangrijk thema aan als het gaat om de implicaties van de ethiek van de Bergrede voor de praktijk van het christenleven en voor de maatschappij als geheel. Die twee moeten wel onderscheiden worden – als rechters de andere wang toekeren verdampt de rechtstaat – maar kunnen niet gescheiden worden.

Wellicht dat de notie van de ‘historische gesprekskunst’ ons hier methodisch verder kan helpen.

Herman Paul gaat daar in zijn bijdrage nader op in.

Van een vruchtbaar gesprek met identificatiefiguren uit de christelijke traditie kunnen we ook methodisch iets leren over de hermeneutische vertaalslag van de nieuwtestamentische naar de (post) moderne context. Al moeten we dan wel de ongelijksoortigheid van de gesprekspartners uit de Schrift en uit de traditie en vooral het unieke van de imitatie van Christus voor ogen houden. Van de teksten uit de Schrift geldt echter bij uitstek dat zij onze gewoonten en opvattingen kritisch bevragen en ons zo telkens weer uit onze leunstoel trekken. De navolging is radicaal of zij is niet.

Navolging en het lichaam van Christus

Zoals het historische overzicht laat zien dreigt bij het thema van de navolging altijd een zekere tweedeling tussen leken en geestelijken. Het is natuurlijk nog maar de vraag of een zeker onderscheid tussen een kern en een rand per definitie problematisch is. ‘One size fits all’ kan de in de kerk altijd latente lethargie bevorderen.

Het is dan echter wel van belang dat de kern van radicaal toegewijde christenen ook toegewijd is aan het welzijn van de gemeente als geheel. Anders gemeente en er is niets dat de Geest meer verhindert en bedroeft dan dat.

Wouter Slob legt de vinger bij het opgaan, blinken en verzinken van de jeugdkerken. Destijds waarschuwden kritische stemmen al dat deze vorm van kerk-voor-een-doelgroep haaks staat op het wezen van de eenheid van het lichaam van Christus.

 Hoe gemakkelijk kan enthousiasme voor Jezus omslaan in ontrouw aan de zwakke broeders die in de navolging altijd met Jakob hinkend achteraan komen. Juist voor de volharding in de navolging hebben we elkaar nodig. Volharden tot het einde kunnen we alleen samen met alle heiligen.

De notie van de navolging roept vooral de vraag op naar het wezen van de kerk als gemeenschap, als het lichaam van Christus, en de verhouding tot de roeping van de enkeling in die gemeenschap. Als die verhouding ergens tot uitdrukking komt, dan toch wel in het heilig avondmaal. Om met het klassieke avondmaalsformulier te spreken:

‘Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen, en één brood gebakken wordt, en uit vele beziën, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet, en zich ondereen vermengt: alzo zullen wij allen, die door het waarachtig geloof Christus ingelijfd zijn, door broederlijke liefde, om Christus’, onzes lieven Zaligmakers, wil, die ons te voren zo uitnemend heeft lief gehad, allen te zamen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander bewijzen.

De kerk is één lichaam omdat zij door de druk gemalen, gebakken en samengeperst wordt. Zo deelt de gemeente in het lijden van Christus dat een onlosmakelijke consequentie lijkt te zijn van de navolging. Dat lijden hoeft niet de gestalte aan te nemen van het martelaarschap, maar is wel een vrucht van de vereniging met en de zelfverloochenende overgave aan Christus waarin het oude ik met hem gekruisigd en begraven wordt.

De praesentia realis gaat niet op in de gemeenschap der heiligen; dat zou een versmalling zijn. De tegenwoordigheid van Christus bij zijn gemeente door zijn Geest, die in het avondmaal sacramenteel gesymboliseerd wordt, krijgt juist daar concreet gestalte waar de Geest de gelovigen doet delen in het heil in Christus en in hen het beeld van Christus herschept. Nergens wordt het beeld van Christus in zijn lichaam helderder zichtbaar dan daar waar de ‘slachtschapen Christi’ zijn dood gedenken en door de Geest delen in het verheerlijkte lichaam van het gekruisigde Lam van God.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken