Menu

Basis

Nicodemus: een nachtelijk bezoek aan Jezus

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Hij komt in het donker van de nacht bij Jezus op bezoek: Nicodemus. Het is een bijzonder verhaal dat het evangelie naar Johannes vertelt in 3:1-11. ‘Nicodemus’ is de Griekse vorm van zijn naam, waarvan de Aramese versie waarschijnlijk Naqdimon geweest zal zijn. Naqdimon of Nicodemus was een farizeeër en naar het zich laat aanzien een prominente ook nog. Hij gaat bij Jezus op bezoek en wil klaarblijkelijk niet gezien worden. Het bezoek vindt incognito plaats. Is het omdat hij bang is om herkend te worden? Dat is wat veel uitleggers veronderstellen.

Een enkeling ziet het anders: het kan ook zijn dat hij in de nacht naar Jezus komt omdat het dan rustig is. Als hij als prominente figuur Jezus overdag zou bezoeken zou dat veel aandacht vragen. Het lijkt echter waarschijnlijker dat de duisternis van de nacht in dit verhaal een theologisch en symbolisch motief is.

Schilderij 'Jezus en Nicodemus' van Matthias Stom, omstreeks 1645. Hessisches Landesmuseum Darmstadt.
Jezus en Nicodemus. Matthias Stom, omstreeks 1645. Hessisches Landesmuseum Darmstadt.

Nicodemus heeft in hoofdstuk 3 eenzelfde soort ontmoeting met Jezus als de Samaritaanse vrouw in het hoofdstuk erna. In beide gevallen gaat het om iemand van wie je niet direct zou verwachten dat er een opening is in de richting van Jezus. In beide gevallen maakt de evangelist gebruik van een stijlmiddel dat hem dierbaar is: het misverstand. Jezus’ woorden worden door zijn gesprekspartner verkeerd verstaan en dat stelt Jezus in staat wat hij bedoelt zo uit te leggen dat de lezers en hoorders van dit gesprek erin meegenomen worden. Bij Nicodemus draait het misverstand om opnieuw geboren worden, bij de Samaritaanse vrouw om levend water.

Gesprek met Jezus

Johannes vertelt het droogjes: de farizeeër Nicodemus was een ‘leider van de Joden’. Hij zoekt Jezus ’s nachts op, om welke reden dan ook. Jezus bevindt zich waarschijnlijk nog in Jeruzalem, waar hij volgens 2:13-22 naar toe gereisd was.

Nicodemus begint zijn bezoek met een opmerkelijke opening. Hij spreekt Jezus aan als ‘rabbi’ en geeft direct aan overtuigd te zijn van zijn goddelijke missie: ‘wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is, want alleen met Gods hulp kan iemand de wondertekenen doen die u verricht’.

Hier komt trouwens direct een klein narratief probleempje op tafel. Nicodemus spreekt over wondertekenen in het meervoud, maar de evangelist heeft alleen nog maar van het ‘teken’ van Kana verteld waar Jezus op een bruiloft water in wijn veranderd had. Het is waarschijnlijk een indicatie van de orale context waarin Johannes geschreven is. De evangelist vertelt verhalen waarvan hij aanneemt dat zijn gehoor ze al kent. Hij vertelt ze alleen op zijn manier en wil zijn eigen accenten in die verhalen als gezaghebbend neerzetten. De hoorders van deze episode weten allang dat Jezus meer dan één wonderteken verricht heeft en als de evangelist Nicodemus deze woorden in de mond legt ligt voor de hand hierin een toespeling op die kennis bij het beoogde gehoor van het evangelie te zien.

Jezus’ antwoord is, als gezegd, aanleiding voor een misverstand. Het is een middel dat Johannes vaker gebruikt: Jezus’ gesprekspartner reageert op een uitdrukking die Jezus bezigt en pakt dan net de verkeerde laag van de communicatie. Jezus zegt tegen Nicodemus dat hij anothen geboren moet worden. Dit leidt tot een lastige vertaalkeuze: dit Griekse woord kan de betekenis hebben van ‘opnieuw’, maar ook ‘van bovenaf’. Jezus bedoelt het tweede en Nicodemus reageert op het eerste. Opnieuw geboren worden, dat kan toch helemaal niet (vers 4)?

Dat misverstand stelt Jezus in staat uit te leggen wat hij precies bedoelt: geboren worden uit water en Geest. Om nou te zeggen dat dat zijn punt helemaal verduidelijkt…

Het lijkt erop dat we hier de context van het evangelie moeten meenemen in de interpretatie. De volgelingen van Jezus voor wie dit verhaal is geschreven, lieten zich dopen in zijn naam en waren ervan overtuigd te leven uit de Geest.

Het gesprek eindigt wat cryptisch. Jezus verwijt Nicodemus onbegrip. De laatstgenoemde vraagt in vers 9 naar de betekenis van dat geboren worden uit de Geest (hier valt het water weg) en Jezus antwoordt geprikkeld, zo lijkt het. ‘Ben jij nou een leraar van Israël? En je begrijpt het niet?!’

Jezus vervolgt met een uiteenzetting over zichzelf, de Mensenzoon, en zijn komende lot (3:12-21). Daarin openbaart hij zijn zending als Zoon van God (3:16). Deze loopt erop uit dat de zending van Jezus als Zoon in de wereld een oordeel brengt: ‘het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht’ (3:19). Het is een echo van de woorden uit de proloog: ‘het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen’ (1:5).

De komst van Nicodemus in de nacht staat in dit kader. Wandelt hij in het duister, op zoek naar het licht? Na 3:9 wordt hij niet meer genoemd, maar het lijkt waarschijnlijk dat Jezus de woorden van 3:12-21 tot hem richt. Zouden we moeten aannemen dat Nicodemus voor die tijd vertrokken was, dan spreekt Jezus deze tekst in zijn eentje in de nacht uit en die setting lijkt niet waarschijnlijk. De openbaring van zijn identiteit wordt dus impliciet gedeeld met een van de leiders van de Judeeërs.

Nicodemus komt terug

Anders dan de Samaritaanse vrouw komt Nicodemus nog terug in het evangelie naar Johannes. Dat Johannes problemen kent in de opbouw, wordt duidelijk in 3:22. Daar vertelt het evangelie dat Jezus naar Judea reisde, maar in 2:13 was juist verteld dat hij naar Jeruzalem vertrokken was en dat ligt in Judea. Deze kwestie terzijde – Jezus bezoekt Johannes de Doper in Enon bij Salim (3:23). Het evangelie vertelt niet wat Marcus en Matteüs wel hebben en Lucas onder de mat lijkt te willen vegen, namelijk dat Jezus door Johannes gedoopt werd (Marcus 1:9-10; Matteüs 3:13-15; Lucas 3:21-22).

In hoofdstuk 7 reist Jezus met zijn leerlingen opnieuw naar Jeruzalem, ditmaal om het Loofhuttenfeest te vieren. Daar komt het tot een confrontatie met ‘de Joden’, ongetwijfeld de leiders in Jeruzalem. Er ontstaat discussie over Jezus’ gezag. Hij had toch geen enkele opleiding genoten (7:15)?! Als Jezus zijn opponenten verwijt dat zij zijn zending ontkennen, dreigt de discussie uit de hand te lopen.

Opmerkelijk genoeg brengt de evangelist hier Jezus’ boodschap over het levende water opnieuw in stelling. In 7:37-38 komt het thema terug. Als gezegd, het werd voor het eerst genoemd in het gesprek met de Samaritaanse vrouw (4:10). En ook Nicodemus keert terug. In 7:50-51 neemt hij het op voor Jezus om zelf terzijde geschoven te worden.

Aan het einde van het evangelie bezoekt Nicodemus het dode lichaam van Jezus. Als Jozef van Arimatea van Pilatus toestemming krijgt om het lichaam van Jezus te begraven is ineens Nicodemus weer daar. Hij komt aanzetten met een extravagante hoeveelheid specerijen – volgens de moderne kritische tekst gaat het om honderd litra mirre en aloë. Het is niet precies goed om te rekenen in moderne maateenheden, maar duidelijk is wel dat het gaat om een enorme hoeveelheid. Volgens 19:40 werden zijn specerijen inderdaad gebruikt om het lichaam van Jezus te balsemen en daarmee heeft het er dus alle schijn van dat Nicodemus in dit evangelie tot driemaal toe wordt neergezet als een stille volgeling van Jezus.

Een incognito-leerling dus, die ondanks zijn rol als vooraanstaande farizeeër wel degelijk in de gaten heeft dat Jezus een goddelijke gezant is. De interpretatie van Raymond Brown is niet gek: Nicodemus is in Johannes een soort tegenbeeld van Judas. Waar de laatstgenoemde van het licht beweegt naar het duister, is het bij de eerste andersom (Brown, 1966: 130).

Het evangelie van Nicodemus

Dat in ieder geval sommige christenen Nicodemus zagen als medestander van Jezus wordt duidelijk uit de rol die hij speelt in de apocriefe Handelingen van Pilatus. Het gaat hierbij om een interessant geschrift, vermoedelijk ontstaan in de vijfde eeuw, maar mogelijk verworteld in mondelinge overlevering die (veel?) ouder is dan dat (Elliott, 164-66).

Handelingen van Pilatus biedt een verslag van het proces van Jezus en de proloog vermeldt dat dit verslag teruggaat op de aantekeningen die Nicodemus in het Hebreeuws gemaakt zou hebben. Er is evenwel geen Hebreeuwse versie van dit veronderstelde document voorhanden en het heeft er alles van dat het hier gaat om fictie. Veel van de Handelingen van Pilatus is erop gericht de schuld van de dood van Jezus bij de joodse leiders neer te leggen en Pilatus vrij te pleiten.

Interessant genoeg zijn de verwijten die de joodse leiders aan het adres van Jezus in hoge mate vergelijkbaar met de verwijten tegen Jezus die bekend zijn uit rabbijns joodse teksten uit grofweg dezelfde periode. Hij zou een kwaadaardige tovenaar geweest zijn, geboren uit overspel (Maria zou ongetrouwd geweest zijn en Jezus van een andere man dan Jozef hebben gekregen), hij zou een massale slachting van kinderen veroorzaakt hebben (de kindermoord van Bethlehem, Matteüs 2:16-18) en zijn ouders zouden met hem naar Egypte gevlucht zijn omdat zij onder hun volksgenoten veracht werden (Handelingen van Pilatus 1:1; 2:3).

In 5:1-2 neemt Nicodemus het uitgebreid voor Jezus op door hem te verdedigen. Hij probeert Pilatus en de joodse leiders van gedachten te doen veranderen door het argument van Gamaliël uit Handelingen 5:38-39 in te zetten: doe niets tegen deze mens want ofwel hij komt van God en je zult strijden tegen God zelf, ofwel hij komt niet van God en dan gaat het vanzelf over. In de vertaling van A.F.J. Klijn (2009) luidt deze passage als volgt:

Nicodemus zei: ‘Ik zei tegen de oudsten, de priesters, de levieten en de hele menigte in de synagoge: “Wat zijn jullie van plan met deze man?” Hij doet vele tekenen en wonderen die niemand anders ooit heeft gedaan of zal doen. Laat hem los en beraamt geen kwaad tegen hem. Indien de tekenen die hij doet van God komen, zullen ze stand houden en indien ze van mensen komen, zullen ze tenietgaan. Want ook toen Mozes door God naar Egypte was gestuurd, deed hij vele tekenen die God hem had gezegd te doen voor farao, de koning van Egypte. En daar waren wonderdokters van farao, Jannes en Jambres en die deden heel wat tekenen die ook Mozes deed. De Egyptenaren hielden Jannes en Jambres voor goden. En daar de tekenen die ze deden niet van God kwamen, gingen ze niet alleen zelf te gronde maar ook die in hen geloofden. Welnu, laat deze man gaan, want hij verdient niet gedood te worden’.

Het gebruik van de term synagoge hier maakt onmiskenbaar duidelijk dat dit een tekst van later datum is. In deze tekst is de waarschuwing van Gamaliël in aangepaste vorm opgenomen en de verwijzing naar Jannes en Jambres maakt duidelijk dat dit tweetal nog lang bleef gelden als voorbeeld van fout religieus leiderschap.

Origenes verwijst in de eerste helft van de derde eeuw naar het Geheime Boek van Jannes en Jambres de Magiërs en Chester Beatty Papyrus XVI bevat een fragment van dit geschrift (Pietersma, 1994).

In 9:1 neemt Pilatus Nicodemus en twaalf anderen die ervan overtuigd waren dat Jezus niet uit overspel geboren was terzijde en vraagt hun om raad. Het mag niet baten, want uiteindelijk eindigt Jezus natuurlijk aan het kruis.

Na de dood van Jezus bekent Nicodemus tegen de andere Joden dat hij inderdaad een volgeling van Jezus was en draagt hij bij, precies als vermeld in het evangelie van Johannes, aan de juist begrafenis (12:1). In 15:1 neemt hij het op voor Jezus in het Sanhedrin en een latere scene schetst hoe zijn huis de plek vormt van een discussie tussen hem en Jozef van Arimatea enerzijds en de joodse leiders anderzijds.

Aan dit wonderlijke geschrift is een tweede gevoegd, bekend als Christus’ nederdaling ter helle. Het gaat hierbij om een beschrijving van Jezus’ gang naar Hades, de onderwereld, waar de geesten van de gestorvenen verblijven. Dit motief komt voor het eerst voor in 1 Petrus 3:18-22 en groeide in de vroege kerk uit tot een belangrijk leerstuk. Immers: als Jezus Christus’ komst en zijn lijden en sterven eeuwige redding bewerken, hoe moet het dan met de mensen die gestorven waren voor zijn komst? Christus’ gang naar de gestorvenen in de onderwereld geeft dus antwoord op de vraag naar het lot van de overledenen uit de tijd vóór Christus. Het zou zelfs een onderdeel worden van de apostolische geloofsbelijdenis (‘nedergedaald ter helle’)!

Opmerkelijk genoeg is de combinatie van deze twee geschriften – Handelingen van Pilatus en Christus’ nederdaling ter helle – in de Latijnse overlevering vanaf de 14e eeuw bekend komen te staan als het Evangelie van Nicodemus. Het is aan de hand van dit voorbeeld duidelijk dat het incognito-bezoek van Nicodemus aan Jezus, waarvan Johannes 3:1-11 gewag maakt, opgevat is tot ver in de Middeleeuwen als verholen steun van een van de joodse leiders aan de zaak van Jezus.

Bert Jan Lietaert Peerbolte is hoogleraar Nieuwe Testament aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Literatuur

– Raymond E. Brown, The Gospel According to John I-XII, Anchor Yale Bible Commentary (New York: Doubleday, 1966 [= New Haven: Yale University Press, 2008]).

– J.K. Elliott (ed.), The Apocryphal New Testament: A Collection of Apocryphal Christian Literature in an English Translation based on M.R. James (Oxford: Clarendon Press, 1993).

– A.F.J. Klijn, De apocriefen van het Nieuwe Testament: buitenbijbelse evangeliën, handelingen, brieven en openbaringen (Utrecht: Ten Have, 2009).

– Albert Pietersma, The Apocryphon of Jannes and Jambres the Magicians: P. Chester Beatty XVI (with New Editions of Papyrus Vindobonensis Greek inv. 29456 + 29828 verso and British Library Cotton Tiberius B. v f. 87), Religions in the Graeco-Roman World 119 (Leiden, New York, Köln: Brill, 1994).


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken