Menu

Premium

Slang

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

adder

Wie ontdekt dat in zijn/haar onmiddellijke nabijheid zich een slang bevindt, heeft moeite zich te beheersen en niet in paniek te raken. De aanblik van een dergelijk beest boezemt angst in. Dat is begrijpelijk. Er zijn weliswaar zeer gevaarlijke en minder gevaarlijke soorten, maar weinigen beschikken over zoveel kennis van zaken dat zij in staat zouden zijn het onderscheid te zien. In dierentuinen kijken we gefascineerd naar monsterlijke exemplaren die veilig achter dik glas verborgen zitten, maar zelfs dan kunnen we met moeite een lichte huiver onderdrukken.

Grondtekst

Het Hebreeuws heeft voor ‘slang’ het woord nachasj. Het komt voor het eerst in het Oude Testament voor in het bekende derde hoofdstuk in het boek Genesis. Slangen verschuilen zich en loeren (Gen. 49:17; Spr. 30:19; Am. 5:19); ze bijten (Num. 21:6,9; Spr. 23:32; Pred. 10:8,11; Am. 5:19) en verslinden hun prooi (Jes. 65:25; Mi. 7:17). Behalve nachasj, het belangrijkste woord, kent het Hebreeuws nog drie woorden voor slang, te weten: ‘èf’èh, ‘slang’ (Jes. 30:6; 59:9; Job 20:16); tsèfa’, ‘giftige slang’ (Jes. 14:29); tsif’onie, ‘slang, adder’ (Jes. 11:8; 59:5; Jer. 8:14; Spr.23:32).

Het Griekse woord ofis (slang) is in het Nieuwe Testament op ruim tien plaatsen te vinden (Mat. 7:10; 10:16; 23:33; Mar. 16:18; Luc. 10:19; 11:11; Joh. 3:14; 1 Kor. 10:9; 2 Kor. 11:3; Op. 9:19; 12:9,14,15; 20:2). In het Latijn heette een slang: serpens. Wie in het Nederlands iemand anders een serpent noemt, heeft met diegene allerminst een hartelijke betrekking.

Letterlijk en concreet

a.In de bijbel wordt zonder onderscheid te maken over slangen gesproken. Waarschijnlijk worden verschillende soorten bedoeld, maar het is niet goed mogelijk vast te stellen om welke het precies gaat. In de wereld van de bijbel leefden vooral adders en ringslangen.

b.De oud-oosterse mens distantieerde zich zoveel mogelijk van die angstwekkende beesten, omdat zij als zeer gevaarlijk (letterlijk en figuurlijk) werden beschouwd. Men wist dat ze eieren legden (Jes. 59:5) en dat ze mensen onverhoeds konden overvallen, omdat ze zich in muren verborgen hielden: ‘Wie een kuil graaft kan erin vallen; wie een muur omverhaalt kan door een slang worden gebeten’ (Pred. 10:8). Maar ook in de woestijn loerde het gevaar. De schrijver vanhet boek Deuteronomium herinnert zijn lezers aan Gods trouw te midden van al het onheil dat het volk bedreigde tijdens zijn tocht naar het beloofde land: ‘laat dan uw hart niet hoogmoedig worden, zodat u de Heer uw God vergeet, die u uit Egypte, dat slavenhuis, heeft geleid, die u door die grote en verschrikkelijke woestijn heeft gevoerd, vol giftige slangen en schorpioenen, door dat dorstige land zonder water…’ (Deut. 8:14-15).

c.Over diezelfde tocht door de woestijn is echter ook een ander verhaal te vertellen waarin slangen een hoofdrol spelen (Num. 21:4-9). De reis duurt lang en het ongeduld groeit: ‘Het (het volk Israël) keerde zich tegen God en tegen Mozes: “Hebt u ons uit Egypte geleid om te sterven in de woestijn? Er is geen brood, er is geen water en dat minderwaardige eten (manna) staat ons tegen”. Daarop zond de Heer vuurspuwende slangen op het volk af. Deze beten de Israëlieten, en velen van hen vonden de dood’. Onder die vreselijke omstandigheden komt het volk tot inkeer en vervolgens weet Mozes God tot andere gedachten te brengen: ‘De Heer zei tegen hem: “Maak zelf een vuurspuwende slang en zet die op een paal. Iedereen die gebeten is en ernaar kijkt, zal in leven blijven”. Mozes maakte een bronzen slang en zette die op een paal. Ieder die door een slang was gebeten en zijn ogen op de bronzen slang richtte, bleef in leven’.

d.Het verhaal over de vurige (of: koperen) slang krijgt nog een vervolg. Over de latere koning Hizkia van Juda wordt het volgende verteld: ‘Hij deed wat de Heer behaagt, net als zijn vader David. Hij was het die een einde maakte aan de offerhoogten, die de heilige stenen verbrijzelde en de heilige bomen liet omhakken. Ook sloeg hij de koperen slang stuk die Mozes gemaakt had: tot dan toe hadden de Israëlieten daar offervuur voor ontstoken; men noemde haar Nechustan’ (2 Kon. 18:3-4). Dit merkwaardige verhaal onthult een ambivalente houding ten opzichte van de slang: enerzijds afschuw en angst; anderzijds verering, omdat aan hem genezende krachten werden toegeschreven. Blijkbaar vormde die verering soms een bedreiging voor de dienst aan de Heer. Om die reden nam Hizkia geen halve maatregelen en vernietigde het oude beeld radicaal.

e.Volgens de geboden van de Tora waren slangen onreine dieren en zij mochten derhalve niet worden gegeten (Lev. 11:10,42; Deut. 14:10).

Beeldspraak en symboliek

a.Slangen roepen uiteenlopende gevoelens – en dus ook beelden – bij mensen op. Hun mysterieus gedrag fascineert en maakt nieuwsgierig, Van oudsher werden ze echter ook verraderlijk, onbetrouwbaar en listig gevonden. Eigenschappen die de mens vrees en afkeer inboezemden. Wie in een gebied woont vol gevaarlijke slangen zal voortdurend op zijn/haar hoede dienen te zijn. Zelfs wanneer men zich veilig waant, kan een slang snel en onverwacht toeslaan. Aan dat gevaar herinnert de profeet Amos zijn tijdgenoten wanneer hij hen waarschuwt niet lichtvaardig te denken over de komst van de dag van de Heer: ‘Wee u die uitziet naar de dag van de Heer. Wat zal die dag van de Heer voor u zijn? Een dag van duisternis en niet van licht! Zoals iemand die vlucht voor een leeuw, door een beer wordt overvallen, en dan, als hij zijn huis binnenkomt en met zijn hand tegen de muur leunt, door een slang wordt gebeten’ (Am. 5:18-20).

b.Verraderlijkheid en listigheid van de slang zijn ook in de bijbel spreekwoordelijk. Daarbij blijft ook de giftige tong niet onvermeld: ‘Hun (de goddelozen) gif (venijn in de vertaling NBG-1951) lijkt op het gif van een slang; van een dove slang, die de oren sluit’ (Ps. 58:5); ‘zij spitsen hun (de onderdrukkers) tong als een slang, addergif schuilt achter hun lippen’ (Ps. 140:4 -de tekst wordt door Paulus in een van zijn brieven geciteerd: Rom. 3:13).

c.Vijanden kunnen met slangen vergeleken worden: ‘Verheug u maar niet, Filistea, omdat de stok die u sloeg gebroken is; want de slang wordt een wortel waaruit een adder voortkomt en haar vrucht wordt weer een draak met vleugels’ (Jes. 14:29).

d.In het evangelie van Matteüs worden de geestelijke leiders van het joodse volk, Farizeeën, Sadduceeën en schriftgeleerden, weinig vleiend als ‘addergebroed’ getypeerd (Mat. 3:7; 12:34). In die context is het woord vrijwel synoniem met ‘schijnheiligen’ (huichelaar in de vertaling NBG-1951): ‘Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, schijnheiligen … Slangen, addergebroed, hoe kunt u ontkomen aan de veroordeling tot de hel?’ (Mat. 23:29-33).

e.Zoals gezegd, slangen roepen verschillende beelden op. Het beest kan naast verraderlijk ook voorzichtig worden genoemd. In de uitzendingsrede in het evangelie van Matteüs zegt Jezus tegen zijn leerlingen onder meer: ‘Bedenk wel: Ik stuur jullie als schapen tussen de wolven. Wees dus slim als slangen en argeloos als duiven’ (Mat. 10:16).

f.In het Oude Testament komen slangenbezweerders voor (Jer. 8:17; Pred. 10:11). In het Nieuwe Testament wordt enkele malen gezegd dat de gelovigen immuun voor het gif van slangen zouden zijn (Luc. 10:19; Hand. 28:3; vgl. Mar. 16:18 – laatst genoemde tekst wordt algemeen op tekstkritische gronden als een latere toevoeging beschouwd).

g.De koperen slang van Mozes (Num. 21:9) krijgt in het evangelie van Johannes een nieuwe symbolische betekenis: ‘Maar evenals Mozes in de woestijn de slang omhoog geheven heeft, zo moet ook de Mensenzoon omhoog geheven worden, zodat iedereen die gelooft, in Hem eeuwig leven bezit’ (Joh. 3:14-15). Wie naar de slang van Mozes keek, werd gered van de dood, zo zal ook degene die gelooft, niet sterven, maar eeuwig leven bezitten.

h.In het gehele oude Oosten werden slangen als mythische figuren uitgebeeld en zowel vereerd als gevreesd. Was de slang de verpersoonlijking van het kwaad, van anti-goddelijke machten? In de hof van Eden komt door zijn toedoen een abrupt einde aan de paradijselijke idylle: ‘Van alle dieren, die de Heer God gemaakt had, was er geen zo sluw als de slang’ (Gen. 3:1). De woorden waarmee hij wordt geïntroduceerd, verdienen de aandacht. Volgens het bijbelse scheppingsverhaal is de slang door God geschapen. In tegenstelling tot wat vaak wordt verondersteld, wordt hij in Genesis géén satan genoemd. Hij verleidt de vrouw zich tegen de geboden van God te verzetten (Gen. 3:4-6), maar hij is zelf geen god of anti-god. Dat blijkt ook uit de woorden die God tot hem spreekt: ‘Omdat je dit gedaan hebt (de vrouw verleiden tot ongehoorzaamheid), ben je vervloekt, onder alle tamme dieren en onder alle wilde beesten! Op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, alle dagen van je leven! Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare. Het zal jouw kop bedreigen, en hij zijn hiel!’ (Gen. 3:14-15).

i In het laatste bijbelboek keert de slang terug. Dat de apocalypticus bewust aan het verhaal uit Genesis heeft gedacht, blijkt uit het feit dat hij consequent spreekt over ‘de oude slang’. Hij is er weer, maar nu gevaarlijker dan ooit tevoren, want hij heeft zijn trawanten opgetrommeld voor de laatste beslissende slag: ‘Toen brak er in de hemel een oorlog uit. Michaël en zijn engelen vochten tegen de draak… De grote draak werd neergeworpen, de oude slang, die Duivel en Satan heet en de hele wereld misleidt; hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen met hem’ (Op. 12:7-9). Uit het vervolg blijkt dat de strijd nog niet gestreden is, maar de overwinning van het goede op het kwade staat uiteindelijk wel vast: ‘Toen zag ik een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de afgrond en een grote ketting in zijn hand. Hij greep de draak, de oude slang – dat is de duivel, de satan – en hij boeide hem voor duizend jaren en wierp hem in de afgrond (Op. 20:1-2). Na die duizend jaar vindt de eindafrekening plaats. Het kwaad zal voorgoed worden vernietigd (20:7-10).

Praxis

a Liederen:

Liedboek: Psalm 58; 91; 140; Gezang 465; Bijbel I: 4; 5; 18;III:2; 84; Eerste: 1; Eva I: 1; Evangelie II: 16; Gezegend: 15; 109; 147; Liederen: 10; MAW: 6; Zingend IV: 55.

b Poëzie:

Bertus Aafjes, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1990, blz. 333: ‘Hijgend stond Eva voor de vreemde boom…’. Van der Graft,Mythologisch, Baarn 1997, blz. 405-416: ‘Gedichten van Didymus’. Virginia Hamilton Adair, Gedichten, Baarn 1996, blz. 52: ‘God tot het serpent’. Huub Oosterhuis, Levende die mij ziet, Kampen/Tielt 1999, blz. 61: ‘Huis van gebed.’. Jacques Perk, Gedichten, Amsterdam 1999, blz. 78: ‘Een adder’. A. Roland Holst, Voorlopig, Amsterdam 1976, blz. 67: ‘Gebroken’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 106: ”t Moet donker worden voor ik word herboren…’.

c.Verwerking:

Uit de religieuze geschriften en kunst van oude culturen maken we op dat de slang een imposant dier is geweest en dat aan hem een rijke symboliek is toegekend. We noemen onder andere: de slang als symbool van dood en wedergeboorte, vanwege het afstropen van de huid; symbool van levensdreiging en angst, vanwege zijn vernietigende kracht; anderzijds is de slang symbool van bescherming juist vanwege die vernietigende kracht, door hem gunstig te stemmen (offers) zal hij mens en goden beschermen; symbool van de vruchtbaarheid van de mens, vanwege zijn vorm die gelijkt op een fallus; slang en boom samen symboliseren het mannelijke en vrouwelijke en daarom de vruchtbaarheid van de aarde; slang en vogel samen symboliseren de verbondenheid tussen hemel en aarde; symbool van de zondeval en de boze, vanwege zijn verleidende rol in het paradijs; aan de voet van het kruis benadrukt de slang de bevrijding die Christus heeft gebracht; symbool van de geneeskunst (zie het teken op de auto van artsen), vanwege zijn vernieuwende eigenschap. Bij deze aspecten kunnen we aanknopen door bijvoorbeeld te bezien waarin het bijbelse spreken overeenkomt met wat hier is opgesomd. Thema’s die het begrip slang oproept, zijn bijvoorbeeld: leven en dood, onbetrouwbaarheid en verleiding, angst en vrees, dreiging en overwinning, schijnheiligheid en huichelarij, dingen die afschuw oproepen, dag van de Heer.

Verwijzing

De slang heeft raakvlakken met ‘satan‘ (vooral vanwege Gen. 3), ‘paradijs‘ (eveneens vanwege Gen, 3), ‘draak‘ (met name zijn rol in Openbaring) en ‘schorpioen‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken