Menu

Premium

Uittocht

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Het hedendaagse begrip ‘uittocht’ is regelrecht ontleend aan het bijbelse taalgebruik. Tegelijk zien wij heel duidelijk dat eenzelfde woord in het gewone spraakgebruik heel andere associaties oproept dan in de geloofs-taal. In het dagelijks taalgebruik hebben we het over een ‘massale uittocht van vakantiegangers’ of over een ‘uittocht uit een stad’ (bijv. mensen die uit een verpauperde wijk wegtrekken naar een buitenwijk of naar het platteland) of uit een land (bijv. groepen mensen die om economische redenen naar het buitenland emigreren). ‘Uittocht’ wordt in veel gevallen geassocieerd met het verlaten van een negatieve situatie (armoede, verpaupering, werkdruk) met het oog op iets nieuws, iets positiefs (een nieuwe woonomgeving, een nieuw bestaan, rust).

Als we in de taal van geloof en kerk over ‘uittocht’ spreken, denken we in het bijzonder aan de uittocht van het volk Israël uit Egypte. Joden herdenken de uittocht tot op de dag van vandaag bij hun viering van het Pascha. In een deel van het gereformeerd protestantisme wordt de uittocht uit Egypte nog iedere zondag in herinnering gebracht bij het voorlezen van de wet: ‘Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb’ (Ex. 20:1; Deut. 5:6). Het is een gebeurtenis die kennelijk met het wezen van God Zelf te maken heeft, iets zegt over wie Hij is en hoe Hij nog steeds met mensen omgaat. Vandaar dat het verhaal van de uittocht tot op de dag van vandaag populair is bij joden en christenen die zich in een vergelijkbare situatie van (geestelijke of fysieke) onderdrukking bevinden. Vooral in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw speelde het Exodusmotief een grote rol in de zogenaamde bevrijdingstheologie.

Woorden

In het Hebreeuws gaat het bij dit woord overwegend om vormen van het werkwoordjatsa, dat ‘uitgaan, naar buiten gaan’ en in de vorm hotsi, ‘doen uitgaan, naar buiten leiden, uitleiden’ betekent, alsook bepaalde vormen van het werkwoord ‘ala, ‘(doen) opgaan’. In het Grieks gaat het om het werkwoord exerchest-hai, ‘uitgaan, naar buiten gaan, vertrekken’ en het zelfstandig naamwoord exodos, ‘uittocht, uitgang, vertrek’. De tegenstelling ervan is eisodos, ‘intocht, ingang, aankomst’. Het bijbelboek Exodus ontleent zijn huidige naam aan de Septuagint, waar ‘uittocht’ als boektitel is gebruikt.

Betekenis in context

Oude Testament

De uittocht uit Egypte

De uittocht, de bevrijding van de twaalf stammen van Israël uit het land Egypte, wordt uitvoerig beschreven in het boek Exodus (1-14). In een oud lied, opgenomen in Exodus 15:118, wordt bezongen hoe het volk door God Zelf werd verlost van de onderdrukkende heerschappij van Egypte en hoe Hij het volk op wonderbaarlijke wijze redde door het dwars door de Rode Zee te leiden, op weg naar het beloofde land. De uittocht wordt over het algemeen gedateerd in de dertiende eeuw voor Christus, al zijn er ook stemmen die pleiten voor een eerdere datering.

Het thema van Gods bevrijdend handelen loopt als een rode draad door het hele Oude Testament heen. De gebeurtenissen rond de uittocht zeggen naar Israëls vaste overtuiging iets wezenlijks over wie God is: Hij is begaan met zijn volk en heeft Zich – op grond van het verbond dat Hij met Abraham, Isaäk en Jakob gesloten heeft – verplicht een keer te brengen in hun lot.

Gods handelen ten gunste van zijn volk schept ook verplichtingen. Niet voor niets beginnen de Tien Geboden met de herinnering aan wat God gedaan heeft voor zijn volk: ‘Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb’ (Ex. 20:1; Deut. 5:6). In de psalmen wordt telkens weer teruggegrepen op de uittocht uit Egypte (Ps. 78:12-13; 105:26-43; 106:6-12; 114:1-8; 135:8-9; 136:10-16) en wordt het volk opgeroepen de Here groot te maken voor wat Hij gedaan heeft en dienovereenkomstig te leven. Zie verder ook 1 Kronieken 17:21-22; Nehemia 9:9-11 en Daniël 9:15 (driemaal een verwijzing naar de uittocht in de context van een gebed tot God).

De uittocht uit Egypte en de terugkeer uit de ballingschap

De uittocht uit Egypte staat niet op zichzelf. In Ezechiël 20:33-44 worden de gebeurtenissen rond de uittocht uit Egypte (de woestijn-reis, de verbondssluiting, de samenkomst bij de heilige berg, de intocht) in herinnering geroepen om de terugkeer uit de Babylonische ballingschap – een tweede uittocht – te beschrijven. Hetzelfde gebeurt in Jesaja 51:911 (de doortocht door de Rode Zee en de intocht in het beloofde land), 52:11-12 (de oproep om Babylonië te verlaten) en 63:11-14 (de doortocht door de Rode Zee en Gods bijzondere zorg voor het volk in de woestijn). Wat God lang geleden deed (tijdens de uittocht uit Egypte), was niet een eenmalig en incidenteel ingrijpen, maar geeft iets aan van hoe Hij nog steeds voor zijn volk opkomt en het uitredding biedt.

Dat er overigens een nieuwe uittocht nodig was, had alles te maken met het niet voldoen aan de verplichtingen die God het volk had opgelegd. Als Israël niet overeenkomstig zijn bevoorrechte status leeft, onderscheidt het zich niet van de andere volken die ook door God uit andere landen werden uitgeleid (Am. 9:7). De wegvoering in ballingschap naarAssur/Babel staat dan ook symbolisch gelijk aan het ongedaan maken van de uittocht uit Egypte (zie bijv. Hos. 9:3; 11:5; vgl. ook 8:13). Daarom is de aangekondigde terugkeer uit de ballingschap een ongedachte en onverdiende nieuwe uittocht, die de eerste (die uit Egypte) zelfs in glans overtreft (vgl. Jer. 16:14; 23:7; zie ook bijv. Hos. 2:14; 11:11).

Nieuwe Testament

Het woord exodos komt in het Nieuwe Testament maar op drie plaatsen voor. In de letterlijke betekenis van het woord vinden we het in Hebreeën 11:22, waar gezegd wordt dat Jozef door het geloof ‘aan het einde van zijn leven heeft gewaagd van de uittocht’, dat wil zeggen: de uittocht van het volk Israël uit Egypte heeft voorzegd (Gen. 50:24).

Tweemaal wordt het woord gebruikt in overdrachtelijke zin, namelijk ter aanduiding van iemands uittocht uit het leven. In Lucas 9:31 spreekt Jezus op de berg van de verheerlijking met Mozes en Elia over zijn ‘uitgang die Hij te Jeruzalem zou volbrengen’, dat wil zeggen: zijn naderende ‘vertrek’ uit deze wereld. In het vervolg van het evangelie wordt duidelijk dat dit plaatsvindt in de weg van lijden en sterven, opstanding en hemelvaart (vgl. Luc. 9:51). Ook in 2 Petrus 1:15 wordt het woord in overdrachtelijke zin gebruikt: ‘na mijn heengaan’ betekent daar ‘na mijn sterven’ (al zijn er sommige exegeten die ook hier voor een letterlijke uitleg kiezen: ‘na mijn vertrek uit jullie midden’).

De uittocht als motief

Hoewel het woord ‘uittocht’ niet erg vaak in het Nieuwe Testament voorkomt, is het motief van de uittocht wel degelijk belangrijk. Stefanus refereert aan de uittocht in zijn redevoering voor het Sanhedrin (Hand. 7:3543), Paulus komt er in zijn redevoering in de synagoge van Antiochië in Pisidië op terug (Hand. 13:17-18). Zie verder 1 Korintiërs 10:113; Hebreeën 3:16-18 en 11:27-29.

De evangelist Matteüs zinspeelt op het thema van de uittocht, wanneer hij de vlucht van Jozef en Maria met Jezus naar Egypte verbindt met de woorden van de profeet Hosea: ‘Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen’ (Mat. 2:15; Hos. 11:1). In de oorspronkelijke profetie van Hosea hebben deze woorden betrekking op de uittocht van Israël uit Egypte en klinkt de klacht dat dit niet heeft gebracht wat God ermee beoogde: het volk werd afvallig en liep andere goden achterna. Door diezelfde woorden nu op Jezus te betrekken, maakt de evangelist duidelijk dat God de uittocht uit Egypte als het ware overdoet, maar nu in de persoon van Jezus: Jezus doet de geschiedenis van Israël over, maar nu eens en voorgoed, zodat het oorspronkelijke doel, een verlost volk van God levend in het beloofde land, alsnog bereikt wordt.

Ook de beschrijving van het optreden van Johannes de Doper in de vier evangeliën doet sterk denken aan de gebeurtenissen van de uittocht uit Egypte: het volk trekt massaal uit om naar de nieuwe profeet te luisteren en trekt net als het Israël van weleer de rivier (de Jordaan) over, de woestijn in, om daar het woord van God te horen. In het boek Openbaring, ten slotte, wordt tussen de regels door steeds gerefereerd aan de gebeurtenissen rond de uittocht uit Egypte en wordt de toekomst getypeerd als een nieuwe (eschatologische) uittocht, weg uit het verdorven Babylon dat ten ondergang gedoemd is (bijv. Op. 15:1-16:21; 17-18).

Kern

De uittocht uit Egypte loopt als een rode draad door het Oude en Nieuwe Testament heen. Telkens weer worden de gebeurtenissen van toen in herinnering gebracht. Israëlvalt er echter niet steeds op terug uit zuiver historische interesse, maar omdat de gebeurtenissen rond de uittocht iets fundamenteels zeggen over wie God nog steeds is: de God die uitredding biedt en Zich verbindt aan zijn volk met alle wederzijdse verplichtingen die dat met zich meebrengt. In het Nieuwe Testament herkennen we diezelfde God in de persoon van Jezus Christus, die zijn volk bevrijdt van de macht van zonde en dood en het uitleidt op weg naar een hemelse bestemming.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: ballingschap, Pascha, heil, verlossing, vrijheid, vreemdeling, woestijn.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken