Bij hem gebleven
In het evangelie van Marcus lezen we dat Jezus eerst verscheen aan Maria uit Magdala. Een vrouw die Hem volgde en voor Hem zorgde. Ze was erbij toen Jezus zijn laatste adem uitblies.
Ze zeiden dat ik zeven boze geesten in mijn hoofd had. Het was vreselijk verwarrend, er waren zoveel stemmen in mij. Maar ik was één van de velen die door Jezus werd genezen. Mijn genezing was een bevrijding en ik was uitzinnig van vreugde. Gegrepen werd ik door deze Jezus. Ik wilde meer van hem weten, hing aan zijn lippen. Hoe hij sprak over het leven, over God, en over liefde, ik kon er geen genoeg van krijgen; wat hij zei raakte voor mij het geheim van het leven. Ik ontmoette andere vrouwen die door hem genezen waren, met elkaar volgden we hem.
We trokken richting Jeruzalem. Steeds vaker praatte ik met hem; het maakte me innerlijk zo sterk. Langzaam maar zeker merkte ik dat er iets veranderde. Er stond iets te gebeuren, onvermijdelijk. Ik voelde dat de vrolijke lichtheid plaatsmaakte voor zwaarte. Het zou erop aankomen: nu weet ik dat Jezus wist dat hij, brenger van de goede boodschap, het met de dood zou moeten bekopen. De mensen konden hem en zoveel goedheid niet verdragen.
Ik was bij de kruisiging: volksvermaak met eigen regels. Je mocht wel kijken, maar geen compassie tonen. Wie openlijk huilde, werd zelf gekruisigd. De lichamen moesten blijven hangen tot de dieren ze hadden verslonden. Maria, de moeder van Jezus, stond vlakbij, verscheurd tot in het diepst van haar wezen. Met mijn ogen probeerde ik haar te troosten.
Het was een wonder dat we zijn lichaam mochten begraven. Dat gaf enige troost in die onmetelijke zee van verdriet. Ik wilde niets liever dan naar dat graf toe.
Ook dat was ten strengste verboden, bang als men was voor grafverheerlijking. Maar ik ging; mijn verlangen was groter dan mijn angst. In alle vroegte ging ik, de kruik met balsem in mijn handen. Ik had van alles verwacht: soldaten, een loodzware steen, zelfs een leeggeroofd graf. Maar dit niet. Dit was een leeg graf, een verlaten graf. De doeken, waarin we hem hadden gewikkeld, waren keurig opgevouwen.
De tranen liepen over mijn wangen. Door een waas zag ik twee engelen zitten. ‘Waarom huil je?’, vroegen ze me.
Ik stortte mijn hart uit. ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald!’ Ik zag de tuinman en klampte hem aan: ‘Weet u misschien waar ze hem gelegd hebben?’ Blinde paniek!
En dwars door die paniek heen klonk een stem die mijn naam zei. Ik was nog meer in de war en vertwijfeld dan ooit te voren, maar ik werd bij mijn naam geroepen. Dat was mijn meester! Ik wilde hem aanraken, vasthouden, zoals je een kind dat je kwijt was, aan je boezem drukt. Maar dat mocht niet. Later begreep ik het. Wie hij was, alles waar hij voor stond, dat kun je niet vastpakken, niet in bezit nemen. Het blijft een geheim waarvan we soms een glimp opvangen, een geheim dat kracht geeft en vertrouwen om weer verder te gaan. Dit moest ik gaan vertellen aan de anderen!
Ik stond op.
Tanja Viveen-Molenaar is geestelijk verzorger bij Vivium Zorggroep, verhalenverteller en redactielid van Open Deur.