Menu

Premium

Boom

hout

Bomen groeien niet willekeurig op alle plekken van de wereldbol. Ook al zien sommige soorten er stoer en onverzettelijk uit, zij blijken kwetsbaar en gevoelig voor hun omgeving. Bomen kunnen slecht tegen kou en tegen droogte. Hoe dichter men de noord- of zuidpool nadert, hoe kaler het landschap wordt. Op berghellingen bestaat een boomgrens. Boven die grens kan geen enkele boom groeien. Ook in droge gebieden gedijen bomen slecht of in het geheel niet. Zoals toendra’s boomloos zijn, zo geldt dat ook voor steppen en woestijnen. In warme landen bieden bomen mens en dier de mogelijkheid op het heetst van de dag enige schaduw en bescherming tegen de felle zon te vinden. Door hun grote wortels zijn bomen in droge gebieden van het allergrootste belang om het schaarse water vast te houden.

Grondtekst

Het Hebreeuwse woord ‘ets, dat zowel ‘boom’ als ‘hout’ kan bekenen, komt op tal van plaatsen (330x) in het Oude Testament voor (o.a. Gen. 1:11-12; 3:1-24; Ex. 7:19; 10:15; Joz. 8:29; Richt. 9:7-15; Jes. 55:12; 56:3; Ps. 1:3).Daarnaast kent het bijbels Hebreeuws nog de woorden ‘etsah (Jer. 6:6) en ‘esjèl (Gen. 21:33; 1 Sam. 22:6; 31:13); het Aramese deel van Daniël heeft ‘ielan (4:7-26). In de Septuaginta worden bovengenoemde woorden zowel vertaald met dendron (boom) als met ksylon (hout).

Het Nieuwe Testament sluit zich bij het spraakgebruik van de Septuaginta aan. Het woord dendron komt vooral in de evangeliën van Matteüs en Lucas voor (Mat. 3:10; 13;32; 21:8; Luc. 3:9; 6:44; 13:19; 21:29), waarbij beide evangelisten bijzondere aandacht schenken aan de goede (agathon, kalon) bomen/vruchten tegenover de slechte (sapron) bomen/vruchten (Mat. 7:17-19; 12:33; Luc. 6:43-44). Overige teksten waar dendron te vinden is: (Mar. 8:24; Judas 12; Op. 7:1,3; 8:7; 9:4). Het woord ksylon komt zo’n 15x voor: hout behoort tot de kostbare producten (1 Kor. 3:12; Op. 18:12); met dat product kunnen naast mooie ook gewelddadige dingen worden gemaakt: degenen die Jezus arresteren zijn bewapend met zwaarden en stokken (Mat. 26:47;55; Mar. 14:43,48; Luc. 22:52); in de gevangenis te Filippi worden de voeten van Paulus en de zijnen in een blok gezet (Hand. 16:24); het kruis waaraan Jezus hing, werd van hout gemaakt (Hand. 5:30; 10:39; 13:29; Gal. 3:13; 1 Petr. 2:24); in het laatste bijbelboek wordt enkele malen herinnerd aan ‘de boom des levens’ uit de hof van Eden (Gen. 2:9: Op. 2:7; 22:2,14,19).

Letterlijk en concreet

Voor een deel is het land Israël begrensd door woestijnen: de Arabische woestijn in het oosten en zuidoosten, en de Sinaï-woestijn in het zuiden. Gezegd moet worden dat Israël zelf ook niet geheel vrij is van woestijnachtige gebieden. De Sinaï-woestijn zet zich in de vorm van de Negev voort binnen zijn grenzen, terwijl de dorre heuvels van Judea zich zonder veel moeite met woestijnen laten vergelijken. In een groot gebied dat in het zuiden begrensd werd door Berseba, in het oosten door Jeruzalem en verder naar het noorden door Bet-San groeiden echter veel bomen. Die bosrijke streken zetten zich naar het noorden toe voort naar de heuvels van de Libanon waar de beroemde ceders groeiden. Zeker is dat Israël in bijbelse tijden veel meer bossen kende dan dat heden ten dage het geval is. In de loop der eeuwen zijn om uiteenlopende redenen talloze bomen gekapt en nooit vervangen. Met alle negatieve consequenties voor zowel de bodemgesteldheid als de vruchtbaarheid van de grond. Sedert de stichting van de staat Israël heeft men de herbebossing met kracht ter hand genomen.

Beeldspraak en symboliek

a.Aan Huub Oosterhuis hebben we de volgende dichtregels te danken: ‘De bomen hebben wortels / de bomen mogen stevig staan / maar mensen moeten verder gaan. / De bomen hebben wortels / maar mensen gaan voorbij’ (Gezang 489:2, Liedboek). Op een fraaie, overtuigende wijze is in deze woorden tot uitdrukking gebracht wat mensen ervaren wanneer ze naar een eeuwenoude eik kijken: stevigheid, onverzettelijkheid. Wij mensen zijn maar ‘voorbijgangers’, maar die boom heeft generaties zien komen en gaan. Onder het bladerdak is het goed rusten. De zon brandt niet en aanvankelijk heeft het er alle schijn van dat de regendruppels in de bladeren blijven hangen.

b.In het oude Israël hebben ook zulke indrukwekkende bomen gestaan. Ze functioneerden als herkenningspunt en als ontmoetingsplaats waar raad gevraagd en recht gesproken kon worden (Richt. 4:5; 1 Sam. 14:2; 22:6). Zij waren wijd en zijd bekend. In de bijbel wordt verteld over een orakel-terebint bij Sichem die niet alleen door Abraham, maar ook door Jakob werd bezocht (Gen. 12:6; 35:4; vgl. Joz. 24:26); over een tamarisk te Berseba die door Abraham werd geplant (Gen. 21:33); over de eik van geween waar de voedster van Rebekka werd begraven (Gen. 35:8); over de Debora-palm tussen Rama en Betel; in zijn schaduw oefende de profetes Debora haar ambt van richter uit (Richt. 4:5); over de terebint te Ofra waar de engel des Heren aan Gideon verschijnt (Richt. 6:11-24); over de waarzeggersterebint die genoemd wordt in het verhaal over het koningschap van Abimelek te Sichem (Richt. 9:37); over de granaatappelboom te Migron die door koning Saul als verzamelplaats wordt gebruikt (1 Sam. 14:2); over de tamarisk te Gibea waaronder koning Saul is gezeten met zijn speer in de hand (1 Sam. 22:6); over de terebint te Betel waar de man Gods uit Juda plaatsneemt (1 Kon. 13:14); over de terebint te Jabes in Gilead waar de lijken van Saul en zijn zonen worden begraven (1 Kron. 10:11-12).

c.Bomen spreken tot de verbeelding. Onwrikbaar staan ze in het landschap, een toonbeeld van kracht en onverzettelijkheid. Zo is het ook met de mens die de wegen van de Heer bewandelt: ‘Hij is als een boom, geworteld aan stromend water, die elk seizoen opnieuw vrucht draagt; nooit zullen zijn bladeren verdorren,alles wat hij doet brengt hij tot een goed einde’ (Ps. 1:3). In diezelfde geest wordt in de Bergrede een directe relatie gelegd tussen ‘boom’ en ‘vrucht’: ‘Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de zieke boom brengt slechte vruchten voort … Aan hun vruchten zul je ze dus kennen’ (Mat. 7:17-19).

d.Als psalmdichter en profeet de vreugde van de heilstijd tot uitdrukking willen brengen dan laten zij de bomen ‘jubelen’ (Ps. 96:12) of zelfs ‘in de handen klappen’ (Jes. 55:12). Een literair kunststuk is de fabel waarin bomen met elkaar spreken (Richt. 9:8-15; vgl. 2 Kon. 14:9). Jezus Sirach heeft een fraaie passage waarin de wijsheid als volgt wordt bezongen: ‘Ik (de wijsheid) groeide als een ceder op de Libanon, als een cipres in het Hermon-gebergte. Ik groeide als een palmboom in Engedi, als een rozentuin in Jericho, als een schone olijfboom in de vlakte; als een plataan aan de waterkant… Als een terebint stak ik mijn takken uit en het waren prachtige, mooie takken. Als een wijnstok kreeg ik mooie loten en mijn bloesems werden prachtige, volle vruchten’ (Sir. 24:13-17).

e.Tenslotte moet genoemd worden de bijzondere rol die bomen in het scheppingsverhaal spelen: ‘De Heer God liet uit de grond allerlei bomen opschieten, aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten. Midden in de tuin stonden de boom van het leven en de boom van de kennis van goed en kwaad’ (Gen. 2:9). Ogenschijnlijk is er niets aan de hand, maar dan gebeurt het: ‘En de Heer God gaf de mens dit gebod: Je mag van alle bomen in de tuin overvloedig eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad mag je niet eten, want op de dag dat je daarvan eet, zul je sterven’ (Gen. 2:16-17). Op een gegeven moment verschijnt de slang en verleidt de mens om dat te doen wat verboden is (Gen. 3:1-7); de gevolgen blijven niet uit. Volgens de schrijver van Genesis zag God het als een gevaar dat de mens nu ook zou eten van ‘de boom van het leven’. Daarom moeten Adam en Eva de hof van Eden verlaten. Cherubs bewaken ‘de boom van het leven’ (Gen. 3:22,24). De weg blijft versperd tot het einde der tijden. Dat is althans de visie van het laatste bijbelboek: ‘Wie overwint, zal Ik te eten geven van de levensboom, die in de tuin van God staat’ (Op. 2:7). In de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem ontbreekt die boom niet: ‘Midden op het plein van de stad en omgeven door de rivierstond de levensboom, die twaalfmaal vrucht draagt, elke maand eens; en zijn loof brengt de volken genezing’ (Op. 22:2; vgl. 22:14,19).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 1; 96; 148; Gezang 15; 55; 161; 184-186; 252; 265; 188; 325; 487; 489; Alles I: 24; III: 15; IV: 4; 28; Bijbel I: 2; Eva I: 34: Evangelie III: 6; 20; Gezangen: 507; Liederen: 35; Liefde: 15; 54; Vertel: 5; ZAD II: 26; Zingend III: 13; 19; 87; Zolang: 20 (= Gezangen: 806; Liturgie: 566); 24 (= Liturgie: 427).

b.Poëzie:

Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 39: ‘Leven als de bomen’; 103: Let op de bomen’; 134: ‘Stamverwant’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 302: ‘Als een boom. Anton Korteweg, Stand van zaken, Amsterdam 1991, blz. 42: ‘groei’. Neeltje Maria Min, Voor wie ik liefheb wil ik heten, Amsterdam 199621, blz. 43: ‘de boom. Paul Snoek, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1982, blz. 583: ‘Boomgedicht’. T.A. Sondorp, Gedichten (1962-1996), Amsterdam 1996, blz. 11: ‘De eikel spreekt’.

c.Verwerking:

Het is mogelijk om het woord vanuit verschillende invalshoeken te benaderen. We kunnen denken aan liederen waarin de boom metafoor is voor Jezus en/of zijn kruis, zoals de Gezangen 184-186 uit het Liedboek laten zien. Een andere benadering is het aansluiten bij de hedendaagse zogenaamde boom-spiritualiteit, die verkondigt dat wij in staat zijn met bomen te communiceren. Nog via een andere weg kunnen we de thematiek van de bomen tegemoet treden, namelijk door mensen te vragen naar hun lievelingsboom en wat bomen voor hen betekenen. Het bijbelse begrip boom reikt thema’s aan als gemeenschap, ontmoeting(splaats) van mensen en van mens en God, openbaring, duurzaamheid, vruchtbaarheid en vruchtdragen, leven.

Verwijzing

Primair verwijzen we naar de bomen ‘ceder‘ en ‘vijgenboom‘. Aspecten van het woord boom vinden we eveneens bij ‘bloemen‘, ‘wijnstok‘, ‘rots‘ en ‘rivier‘. Zie voorts ‘kruis‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken