Menu

Basis

De dood als bron van levenslust

Thema geloofsopbouw

Wie beroepshalve vaak met de dood wordt geconfronteerd, moet haast wel somber worden, is de algemene gedachte. Niets is minder waar. Als je vaak in aanraking komt met de dood en je eigen sterfelijkheid onder ogen moet zien, word je je veel meer bewust van het geschenk dat het leven is. Zo wekt dat bewustzijn juist levenslust.

Drie keer per week ben ik in het hospice in mijn woonplaats. Ik werk daar als geestelijk verzorger. Ik luister dus naar mensen die weten dat ze binnenkort zullen sterven. Als ik op het spreekwoordelijke feestje vertel wat voor werk ik doe, betrekt het gezicht van mijn gesprekspartner vaak. ‘Dat is zwaar werk, denk ik.’ Of woorden van gelijke strekking. Dat is het af en toe ook. Sommige bewoners van ons huis blijven vechten. Ze klampen zich vast aan hun verzet tegen het onvermijdelijke einde. Dan is mijn werk moeilijk. Hoe begeleid je iemand naar iets als aanvaarding, innerlijke vrede of acceptatie als hij of zij dat pertinent niet wil? Niet, dus. Gelukkig zijn dit de uitzonderingen. De meeste mensen komen op enig moment tot overgave.

Mogelijke toekomst

De meeste mensen nemen dus aan dat het werk me droevig stemt. Dat ik moedeloos raak, doordat ik voortdurend met de dood word geconfronteerd. Sommigen denken nog even door en zeggen dan: ‘… en met je eigen sterfelijkheid!’ Inderdaad, het is om dit werk te doen wel zaak om vrede te hebben met het feit dat je zelf ooit zult sterven. In feite kijk ik bij elke nieuwe bewoner naar een mogelijke toekomst voor mijzelf. En al voelt die misschien nog ver weg, ik weet ook dat de tijd vliegt.

Dus van buitenaf bekeken voelt het werken met stervenden als zwaar en confronterend. Ik beleef het zelf heel anders. Als er érgens volop geleefd wordt, dan is dat in een huis als het onze. Het is de laatste kans om te genieten van de vroege ochtendzon, dus mensen némen die kans. Het is de laatste keer dat je de zee zult zien, dus je geniet intens van het uitje als je zoon je mee uit rijden neemt. Of als je, na thuis een tijd aangesukkeld te hebben, in dit huis met alle voorzieningen weer een keer onder de douche kunt, hoe gelukkig word je daar niet van! Dat maak ik allemaal óók mee. Kortom: werken met stervenden is echt niet alleen maar terneerdrukkend. Het is zelfs zo dat ik juist door mijn werk in het hospice steeds meer tot leven kom!

Als er érgens volop geleefd wordt, dan in een huis als het onze, een hospice

Genieten

Mevrouw V. heeft een druk leven achter de rug. Een bed and breakfast gerund, altijd met de kleinkinderen in de weer, altijd mensen over de vloer – gezellig! Nu heeft ze net genoeg energie om in een tuinstoel op het terras voor de schuifdeur van haar kamer te zitten. Ze is er zelf verbaasd over dat ze dat kan: zitten. ‘Het is een compleet ander leven dan ik hiervoor had, maar ik geniet met volle teugen. Vanochtend zat hier een eend in de sloot, lekker in het kroos op zoek naar iets eetbaars. Dat geluid van die snavel, prachtig! En kijk eens, de jasmijn gaat bloeien. Vroeger liep ik overal aan voorbij. Pas nu ontdek ik hoe fijn het is om dat soort dingen te zien!’

Even is ze stil. ‘Jammer eigenlijk dat ik dat niet eerder heb ontdekt. Dan had ik meer van mijn leven kunnen genieten.’ Ik denk aan al die keren dat ik aan allerlei schoonheid voorbijloop, omdat ik haast heb of op mijn eigen plannen ben gericht. Zíj ontdekt nu dat het leven je zóveel kleine dingen geeft om van te genieten en hoe jammer het is als je die niet één voor één echt waarneemt en ervaart. Zíj leert dat nu. Dat stelt mij voor de vraag: als ik dat kan als ik weet dat de dood nabij is, waarom dan niet al nu?

Het is een compleet ander leven dan eerder, maar ik geniet met volle teugen

Vergeven

Ik kom voor het eerst bij meneer H. Een vriendin zit naast zijn bed. Ik stel me voor en meneer veert op. Hij kijkt de vriendin aan, wijst naar me en roept uit: ‘Nóg een mens!’ Ik trek mijn wenkbrauwen op. ‘Zijn er ook onmensen, dan?’, vraag ik. ‘Jazeker!’, antwoordt hij. ‘Mijn zussen!’ Een heel gesprek over de relatie met zijn zussen volgt. Hij is stellig: ze hebben afgedaan en hij hoeft ze niet meer te zien. ‘Oké, u heeft dus gebroken met uw zussen’, vat ik zijn verhaal samen. ‘Daar hebt u mee kunnen leven. Maar kunt u er ook mee sterven?’ Een stilte volgt. Als ik de keer erna terugkom, heeft hij beide zussen gebeld; de ene is al op bezoek geweest, de andere komt nog. Zijn verhaal doet mij denken aan de mensen met wie mijn relatie niet helemaal in orde is. Híj heeft, onder de druk van het naderende einde, weer een opening gegeven. Dat stelt mij voor de vraag: als ik dat kan als ik weet dat de dood nabij is, waarom dan niet al nu?

Meneer B. heeft het moeilijk. Niet met ziek zijn en het moeten sterven, maar met zichzelf. Hij heeft een periode in zijn leven erop los geleefd en daarmee zijn vrouw en kinderen leed berokkend. Wat hij allemaal heeft uitgevreten, wil hij niet vertellen. Hij vat het kort en bondig samen: ‘Ik dacht dat ik God was.’ We spreken over welke invloed die periode gehad heeft op zijn gezin. Hij vertelt dat ze hem hebben vergeven. ‘Alleen ú hebt uzelf nog niet vergeven’, spreek ik mijn vermoeden uit. Hij knikt. Een paar dagen later ben ik er weer. Ik zie nu een compleet andere man. Blijkbaar is er in de tussentijd iets in hem verschoven, waardoor hij rust heeft gekregen met zijn verleden. Ik denk aan alle dingen die ik mijzelf niet kan of durf te vergeven. Híj kan het, vlak voor de dood. Dat stelt mij voor de vraag: als ik dat kan als ik weet dat de dood nabij is, waarom dan niet al nu?

Ander licht

De naderende dood werpt een ander licht op je leven, dat is wat ik in het hospice telkens weer zie. Geen enkele bewoner heeft het nog over de geleverde topprestaties op de werkvloer. Geen enkele bewoner is nog trots op de hoogte van zijn inkomen. Ze vertellen wel geraakt over het kaartje dat ze krijgen van de buurvrouw, die haar dankbaarheid betuigt voor de jarenlange goede relatie; over de bloemen die ze krijgen van iemand die ze een eindje op weg geholpen hebben; over de liefdevolle zorg en nabijheid van hun kinderen. We zijn tijdens ons leven hard bezig met aan verwachtingen voldoen, zoals mevrouw V.; met volharden in ons eigen gelijk, zoals meneer H.; met onszelf op de kop geven, zoals meneer B. En wat er wérkelijk toe doet, dat gebeurt zo’n beetje tussendoor, als we even niet bezig zijn met onze eigen plannen en overtuigingen.

Als ik dat kan als ik weet dat de dood nabij is, waarom dan niet al nu?

Als je met stervenden werkt, verandert je perspectief. Je krijgt de gelegenheid om als het ware vanaf je sterfbed terug te kijken naar het hier en nu. En vanuit dat perspectief ga je je vanzelf afvragen: lééf ik? Leef ik op zo’n manier dat het goed en voedend is voor mij en de mensen om mij heen? Leef ik op zo’n manier dat ik straks met vrede kan terugkijken? Maak ik de juiste keuzes? Geef ik mijn tijd en energie aan de dingen en mensen die er werkelijk toe doen? Als ik wéét dat buiten zijn me goed doet en ik daarvan geniet, als ik wéét dat zorgen voor mijn gezin belangrijker is dan mijn werk, als ik wéét dat ik lekkerder in mijn vel zit als ik genoeg tijd op mezelf ben – waarom handel ik daar dan niet naar? Als ik mezelf toestemming kan geven daar allemaal voor te kiezen als ik weet dat de dood nabij is, waarom dan niet al nu?

Margra Haas is theoloog en werkt als geestelijk verzorger in een hospice. Ze publiceert elke twee weken een korte overweging bij een bijbeltekst op haar blog ‘Parelduiken in de Bijbel’. Zie: www. margahaas.nl Samen met haar broer Filip Haas, specialist ouderengeneeskunde in een verpleeghuis, heeft Marga een tweedaags programma met als titel ‘De dood als bron van levenslust’ in het Dominicanenklooster in Huissen. Zie de agenda op haar website of kloosterhuissen.nl


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken