Donder
onweer
Wanneer bij ons na enkele warme zomerse dagen een onweersbui losbarst, kan ons dat hevig doen schrikken. Vooral de harde donderslagen waarmee het onweer gepaard gaat, veroorzaken schrik. Anders dan in de oudheid zoeken wij achter zulk ruw weer geen hemelse krachten. Voor ons is onweer een gewoon verschijnsel waarbij veelal bliksem, donder, regen en soms windstoten optreden. Het geluid van de donder ontstaat doordat luchtmassa’s door de hoge temperatuur tijdens een ontlading van de bliksem uitzetten en vervolgens samenballen. De bijbelse mensen hoorden in de donder meer dan wij horen. Zij duidden dit soort verschijnselen voornamelijk theologisch. Al eerder zagen we dat bij het verschijnsel bliksem, waarmee donder nauw verwant is. Is het eerste gekoppeld aan het zien, het tweede neemt men waar door het horen.
Grondtekst
Het woord ra’am is in het Oude Testament de ‘donder’ (Jes. 29:6; Ps. 77:19; 81:8; 104:7; Job 26:14; 39:25); vergelijk het werkwoord r’m met de betekenis ‘(laten) donderen, dreunen’ (1 Sam. 7:10; 2 Sam. 22:14 = Ps. 18:14; Ps. 29:2; Job 37:4-5; 40:9). Ook bezigt het Hebreeuws qol –letterlijk: ‘stem, geluid, toon’- om donder aan te geven; telkens is het de ‘stem van God’. In het meervoud betekent dit woord, in de context van de verschijning van God, dikwijls ‘donderslagen’ (o.m. in Ex. 9:28-33; 19:16; 20:18). Met de uitdrukking chaziez qolot worden krachtige donderstemmen bedoeld; we treffen haar aan in Job 28:26; 38:25; Sir. 40:13 (vgl. Zach. 10:1 en Sir. 35:26). In Job 37:2 wijst hègèh, ‘het rollen (uit zijn mond)’, eveneens op de donder. De meeste teksten met ‘donder’ vinden we in de poëtische stukken van het Oude Testament; een groot deel ervan behoort tot de wijsheidsliteratuur.
Het Nieuwe Testament geeft met brontè de ‘donder’ aan. Het woord verschijnt slechts tweemaal in de evangeliën (Mar. 3:17; Joh. 12:29), terwijlwe het in het apocalyptische boek Openbaring niet minder dan 9x tegenkomen. Waar brontè samen met Griekse fonè voorkomt, betekent het ‘donderlawaai’ (bijv. in Op. 6:1; 41:2).
Letterlijk en concreet
a.De donder komt grotendeels samen met andere meteorologische verschijnselen voor, zoals bliksem of vuur, regen, storm, bewolking en aardbeving. In die samenhang kondigen zij de komst van God aan, waardoor zij theologische betekenis krijgen. Zie B-a en B-b.
b.De perioden waarin de donder zich doorgaans laat horen, vallen in het begin van de zomer en gedurende de overgangstijd tussen zomer en winter. De donder wordt in de bijbelse tijd als dreiging ervaren. Zijn rollend en dreunend geluid doet de mens huiveren, vooral ook hierom: hij treedt samen met de bliksem op en van deze kan zichtbare vernietiging uitgaan. Wanneer het onweert in de droge periode geldt dat voor Israël als een grote schok, een schok die tot bezinning en verootmoediging leidt. Dat gebeurt als Samuël tijdens de tarweoogst om donderslagen en regen bidt en zijn gebed metterdaad verhoord wordt (1 Sam. 12:17-18). Voor Israëls besef is dit geen ‘gewone’ bui meer; hier is sprake van een ingrijpen in de natuur door God zelf.
c.In de bijbel maakt de donder deel uit van de door God geschapen werkelijkheid. Volgens de oudtestamentische opvatting heeft God de wetten van het weer zorgvuldig geregeld; Hij bepaalt dus ook de weg van de donder (Job 28:6). Hij heerst en beschikt erover, geen mens doet Hem dat na. Zo vraagt de Heer aan Job: ‘Heb jij soms een arm als God en kun jij donderen met een stem als Hij?’ (40:9[4]. Arm en donder staan hier als een synoniem parallellisme om de onvergelijkbare macht van God te beschrijven. Valt bij de omliggende volkeren onweer vaak samen met de godheid, zoals de Kanaänitische Baäl en de Babylonische Mardoek, in Israël komen donder en bliksem voort uit Gods scheppende handen. Onweer is schepping en derhalve ondergeschikt aan de Schepper. Behalve dat Hij de donder heeft geschapen, gebruikt God deze ook bij zijn werkzaamheid in de geschiedenis van Israël en de volken.
Beeldspraak en symboliek
a.De bijbel bezigt de donder als symbool van de stem van God (Job 37:2-5). Vanuit de hemel maakt Hij zijn bedoelingen met de aarde en de volkeren bekend (Ps. 18:14; 68:34). Met deze symboliek sluit de Schrift aan bij de mythologie van de buurvolken. In het donderlawaai manifesteert zich het goddelijke. Door die betekenis wordt de donder als bijzonder verstaan. De stem van God doelt op Gods spreken en dit spreken is openbaring. Met andere woorden, het horen van donderslagen doet de oude oosterling de oren spitsen: Let op, er is of er komt een boodschap! Krachtig komt dat naar voren bij de onthulling van de Tora op de Sinai (Ex. 19:16; 20:18-20), een gebeurtenis die in heel de Schrift doorwerkt.
b.Het doel van Gods komen in donderslagen kan verschillend zijn. Doorgaans verschijnt Hij om te oordelen, te strijden en uiting te geven aan zijn woede. Soms gaat in de context van de goddelijke toorn de donder gepaard met leeu-wengebrul (Am. 1:2; Op. 10:3-4). Vaak voert Hij strijd tegen de volkeren ten gunste van zijn volk Israël (Ex. 9:22-34; 1 Sam. 7:10). Waarom ditgericht tegen hen? Omdat van deze volken onrecht uitgaat ten koste van Israël en de gemeente van Christus. Voor het volk geldt dan dit harde spreken van de Heer als bemoediging; het schept vertrouwen (Ps. 46:7). Er blijft op den duur voor de koningen der volken bij het zien van deze machtsuiting niet anders over dan te buigen voor deze Heer (Ps. 68:33-36). Maar evengoed kan de dreiging zich tot Israël zelf richten, vanwege zijn ontrouw (Jes. 29:6). En ten slotte gaat de donderkracht de strijd aan met de dreigende doodswateren, ter wille van het leven (Ps. 77:17-19; 104:6-7; vgl. de Griekse toevoeging op Ester 1:1). In het laatste geval is de donder een uiting van Gods scheppende kracht, die de chaos verdrijft opdat het leven gered wordt. Als de Heer zijn donder laat rollen, vlieden de wateren panisch van angst heen. Dit goddelijk gevecht met zulke machten roept de lezer op de schepping niet als een vanzelfsprekendheid te zien; zij moet metterdaad bevochten worden en dat in een doorlopend proces. De donderslagen functioneren samen met andere verschijnselen als wapenen in Gods hand. Zulke slagen kunnen een concrete militaire macht symboliseren, zoals de Assyriërs die in Jesaja 29:1-6 Jeruzalem tot omkeer zullen brengen (vgl. Job 39:25[28]). Tegen wie of wat de strijd ook is gericht, telkens staat hij in het vooruitzicht – ook al is dat nog ver weg – van redding van verdrukten.
c.De stem van God, verbeeld en verborgen in de donder, symboliseert Gods wil en macht. Als Schepper staat Hij boven alles, en alles komt voort uit zijn hand. In die zin is Hij onvergelijkelijk. Het rollen van de donder doet de Israëliet beseffen: noch mensen, noch goden zijn te vergelijken met de Heer (Jer. 10:13; Job 38:33-34). Op indrukwekkende wijze laat Psalm 29 dat zien. Zevenmaal spreekt de psalm van de stem van de Heer. Dit aantal van zeven verwijst naar de totaliteit van het onweer; het onweer is zeer heftig. De zeven stemmen symboliseren de belangrijkste vormen of kanalen waardoor Hij zichzelf op aarde openbaart. Er is wel op gewezen dat iedere stem of donderslag in dit lied correspondeert met het scheppingsproces gedurende de eerste vijf dagen van de schepping voor de komst van de mens. En volgens de Talmoed (Berachot 29a) is het aantal van zeven zegeningen in het Moesaf-gebed voor de sabbat gebaseerd op de de stemmen uit Psalm 29. Sommige exegeten zien in de zeven donderslagen in Openbaring 10:3-4, die gericht zijn tegen de tegenstander van God en het Lam, een toespeling op zeven stemmen van de psalm. Deze vergelijkingen met het lied benadrukken stuk voor stuk de grootheid en macht van Israëls God. Tevens draagt dit lied godsdienstkritiek in zich mee: goeddeels komt de inhoud van de psalm ook in Ugaritische teksten voor, alleen, de dichter van Psalm 29 maakt de Heer tot subject, wiens naam luidt: ‘Ik ben…’. Terwijl in de Ugaritische poëzie Baäl subject is, en in diens naam zit de notie ‘Ik heb…’. De donder staat in het perspectief van Gods presentie op de aarde en onder de volkeren! God is geen onweer, God stelt het onweer in zijn dienst!
d.Ook zien we gebeurtenissen waarbij onweer niet samenvalt met het spreken van de Eeuwige, maar eraan voorafgaat, het aankondigt (1 Kon. 19:11-13). Onweer als signaal en aankondiger. De donder als begeleider en uitdrukkingsmiddel van Gods komst en presentie. In Johannes 12:28-29 versterkt de stem van de hemel, die beleefd wordt als een donderslag, het ophanden zijnde heilsmoment van Jezus’ dood. Hier fungeert de stem als onderstreping van belangrijke momenten in de heilsgeschiedenis. In dit verband willen we erop wijzen dat de presentie van de Heer nimmer een volledige onthulling van zijn wezen betekent. De dichter van Psalm 81:8 brengt dat helder onder woorden: ‘Ik antwoordde u in de verborgenheid van de donder’, een versregel dat vermoedelijk zinspeelt op de uittocht uit Egypte (de Schelfzee). God schuilt in de donder. Hij is er, maar op zodanige wijze dat er afstand blijft tussen Hem en de schepselen. Hij spreekt, maar blijft verborgen. Iets dergelijks aanschouwt Johannes in zijn visioenen. Hij hoort de stemmen van de zeven – volheid, totaal – donderslagen en mag deze niet opschrijven. Dat wil zeggen dat de openbaring van deze dreunen zich niet geheel prijsgeeft (Op. 10:3-4). Een mysterieuze paradox: onthulling en verhulling vallen samen. Niet alles wat God openbaart, is geschikt om te vernemen. In dit aspect van de donder wordt Gods heiligheid en ontzagwekkende macht zichtbaar (vgl. de Rol van de Lofprijzingen 3:34 uit Qumran). Onweer mogen we hier verstaan als beeld van Gods grootheid. Deze beeldrijke beschrijving toont ook het aspect van het geheim dat in en achter dat heftige ‘spreken’ van God zit: geen mens die het allemaal kan bevatten.
e.Hierbij sluit het gebruik van het donder-verschijnsel aan om het numineuze, het mysterie, de majesteit van God tot uitdrukking te brengen. Het kost de mens moeite het gehoorde door of in de donder echt te verstaan (Job 26:14). In zijn toespraak tot de geslagen Job getuigt Elihu van Gods majesteit. Daarvoor hanteert hij de beelden van natuurverschijnselen, vooral dat van de donder (37:2-5).
f.Ook verschijnt in de Schrift de donder als vergelijking, als beeld. In Sirach 40:13 wordt het bezit van de onrechtvaardige vergeleken met het teloorgaan van donderslagen in een regenbui: zijn bezit houdt geen stand. In het bekende bruiloftslied van het Lam in Openbaring 19:6-10 hoort de ziener zingen. Het gezang klinkt als een stem van een grote menigte en van vele wateren en van zware donderslagen. Van deze drie elementen vormt de donder de climax, samen beelden zij de kracht en de totaliteit van het hemelse koor uit, dat zelf weer de overwinning door alle crises heen symboliseert.
g.De bijnaam Boanèrges, die Jezus aan Jakobus en Johannes geeft (Mar. 3:17), heeft velen hoofdbrekens gekost. De vertaling van de bijnaam is duidelijk: ‘zonen van de donder’. De moeilijkheid is dat we niet precies weten wat Jezus met deze naam heeft willen zeggen. Slaat het op hun betrokkenheid bij een Zelotische beweging die zich met geweld tegen de Romeinen keerde? Duidt het hun strijdvaardige karakter aan? Moeten we in de twee leerlingen donderstenen zien, die dwars durven liggen en die gedurfd optreden voor de zaak van Christus niet schuwen? Eerder valt te denken een verband te zien tussen hun roeping en de naamgeving. Vaker zien we dat geroepenen een andere naam krijgen. Telkens ligt er een verband met hun opdracht, hun taak. In het licht van het Oude Testament en in dat van de toekomstverwachtingen van die dagen zou de donder kunnen slaan op hun profetische taak: vertegenwoordigers van de goddelijke presentie, kanalen van de goddelijke openbaring, getuigen van het nieuwe rijk dat door crises heen verschijnt (vgl. Luc. 9:54: bliksem van de hemel).
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 18; 29; 76; 77; 81; 104; Gezang 400; 427; 433; Gezangen: 558; Hoop: 53; 71; Zingend I-II: 162 (= Liturgie: 633); VI: 90; Zolang: 70 (= Liturgie: 519).
b.Poëzie:
Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 337-347: ‘Een weekje Terschelling’. Michel van der Plas, De oevers bekennen kleur, Amsterdam 1993, blz. 281: ‘Onweer’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1977, blz. 29: ‘Onweer in het moeras’.
c.Verwerking:
Hoewel zijn beleving van onweer anders is dan die van de bijbelschrijvers, geeft Franz Joseph Haydn’s ‘Die Jahreszeiten’ (1801), een cyclus van vier cantates waarin het leven op het land in de verschillende seizoenen wordt bezongen, een prachtige verbeelding van dit natuurverschijnsel. In de tweede cantate, over de zomer, is de dreiging van het onweer hoorbaar en voelbaar. Dit gedeelte kan dienen om de betekenis van de donder dichterbij te brengen. Thema’s die de donder in de bijbel oproept, zijn onder meer: de onvergelijkelijkheid van de Heer, de tweezijdigheid van Gods openbaring: onthulling èn verhulling, verbinding tussen schepping en geschiedenis, afstand en nabijheid als model voor de relatie tussen God en mens.
Verwijzing
Gedeeltelijk komen donder en ‘bliksem‘ samen voor, begrijpelijk aangezien ze meteorologisch bij elkaar horen. Beide hebben weer raakvlakken met ‘regen‘, ‘wind‘ (storm), ‘wolk‘ en ‘hagel‘.