Donderpreken en adventsdeugden
Derde zondag van Advent (Sefanja 3:14-20, Psalm 85, Filippenzen 4:4-9 en Lucas 3:7-18)
Er zijn veel manieren waarop je een goede boodschap kunt brengen. ‘Op deze en andere wijze’ verkondigde Johannes de Doper het goede nieuws, zegt Lucas 3:18. ‘Deze wijze’, dat is door mensen aan te spreken als addergebroed, te zwaaien met de spreekwoordelijke bijl en te dreigen met onblusbaar vuur. Ook met een donderpreek kun je blijkbaar het evangelie verkondigen. De mensen liepen er volgens het verhaal massaal voor uit.
Johannes de Doper voert in Lucas 3 een interessant doelgroepenbeleid. De tollenaars krijgen goede raad: word een faire tollenaar! De soldaten idem dito: wees tevreden met je salaris. Dat zijn twee groepen die in dienst van het Romeinse gezag staan. Daarbij moet je misschien bedenken dat Lucas schrijft voor een Romeins publiek buiten Palestina (‘Theofilus’, Lucas 1:3; Handelingen 1:1). Een publiek dat een open oor heeft voor de stem van de synagoge en de weg van Jezus. Soldaten en tollenaars waren in joods Palestina gehate categorieën. In het vroegchristelijke Romeinse netwerk echter waren er sleutelrollen voor hen weggelegd.
Scheldrede
De massaal uitlopende joodse gemeenschap krijgt de aanwijzing dat ze kleding en voedsel moet delen. Echter om te beginnen wordt ze begroet met een scheldrede: Addergebroed, denk niet dat je privileges hebt! De bijl ligt klaar, bomen zonder vrucht zijn goed als brandhout. En vrucht, dat is blijkens de aanwijzingen die Johannes ervoor geeft, vooral een persoonlijk betoon van wat wij sociale rechtvaardigheid noemen. Delen in plaats van stelen, niet leven ten koste van anderen, maar in verbondenheid.
Net als vorige week is er een groot verschil in toon tussen de brieflezing enerzijds, en profeten en evangelie anderzijds. ‘Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen’, zegt Paulus. Ik ben benieuwd hoe Johannes de Doper op die aanwijzing gereageerd zou hebben. Zijn eigen behoefte om zich als vriendelijk mens te laten kennen echter, is maar heel beperkt. Dat vind ik altijd weer het meest dramatische, het tragische ook wel, van de Doper zoals de evangeliën hem schilderen. Johannes de Doper wordt verteerd door een groot verlangen naar zuiverheid, gerechtigheid, heelheid. Hij kijkt hartstochtelijk uit naar een Messias die de hele zwijnenstal van de menselijke samenleving grondig komt uitmesten. Hij is ervan overtuigd dat de Komende de bijl en de wan (de grote zeef) zal hanteren. Dat Hij korte metten zal maken met de rotte appels.
Onblusbaar vuur
‘Onblusbaar vuur’ (Gr.: pur asbeston – 3:17) waarin alles wat slecht is vernietigd wordt – dat ziet de Doper als hij aan de Komende denkt, maar het is vooral een beeld van de ijver die in zijn eigen ziel brandt. Wat hij op dit moment in het verhaal nog niet weet, weten wij al wel: straks komt degene die hij verwacht, maar zonder bijl, wan of vuur. Hij komt als de kwetsbare, degene die zich laat onderdompelen in alle troebelheid waarvan de Doper roept: ‘Wég ermee!’ Hij vaagt niet weg, maar draagt. Zijn vingers bliksemen niet, maar raken met ontferming aan. De Doper zal in vertwijfeling raken: was dit wel echt degene op wie hij had gewacht en gerekend?
Voor de prediking is dat een heel belangrijk gegeven, omdat in veel maatschappelijke onvrede hier en nu dezelfde hartstocht, hetzelfde grote verlangen schuilgaat. Mensen die extreem stemmen in onze samenleving hebben misschien wel iets gemeen met de Doper, en dat pleit voor hen. Zou het ook lukken om samen met hen de weg naar Jezus en naar Paulus te vinden?
Trouw en waarheid, recht en vrede
Bij Psalm 85 als adventslied schreef ik een jaar geleden dat je een heel adventsproject zou kunnen maken van de verzen 11-12, over trouw en waarheid die elkaar omhelzen, recht en vrede die elkaar kussen.[1] Wat ik toen niet wist, is dat deze vier begrippen vanuit dit psalmvers een enorm spoor hebben getrokken in de joodse traditie, en dat ze in de christelijke mystiek van de Middeleeuwen bekend stonden als ‘de vier dochters van God’. Zo kom je ze tegen op talrijke illuminaties, als vier vrouwen die aarzelend toenadering tot elkaar zoeken onder Gods toeziend oog; en er is veel over geschreven, onder andere door Jacob van Maerlant in zijn Merlijn.
Het motief van de vier dochters vindt zijn oorsprong in de Midrasj Rabba, waar ze (geciteerd uit Psalm 85) met de Eeuwige twisten over de schepping van de mens. Hugo van Sint-Victor en Bernard van Clairvaux introduceren een christelijke versie van deze deugden-allegorie. Trouw (of genade) en vrede zijn de zachte krachten, waarheid en recht de krachten van het scherpe oordeel. De eerste twee willen verbinden, de andere maken scheiding. Pas als God bij de mensen woont (Psalm 85:10), zullen die tegengestelde deugden elkaar omhelzen en kussen, maar alle vier zijn het adventsdeugden.
Dat is het spannende: als ze tegenover elkaar staan, is het niet als goed tegen kwaad, maar als goed tegen goed, al kunnen ze dat zelf onmogelijk zo zien. Voor veel conflict in de kerk, en misschien ook wel in de politiek, is dat een kostbaar inzicht.
Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.
Voetnoot
[1] Zie P. van Veldhuizen, Visioen van de vervulde wereld, De Eerste Dag 44,1 (2020-2021), 5-6.