‘En het land had rust’
Een bijbels perspectief op de aarde
Bij het bestuderen van het bijbels spreken over het land of de aarde gaat het doorgaans over de vraag wie de eigenaar is of wie er verantwoordelijk is voor de goede omgang. Vaak gaat het dan om strijd tussen mensen over het bezit van een specifiek stuk land of over Gods opdracht aan de mensen ten aanzien van de aarde. Steeds gaat het over de aarde vanuit het perspectief van de mens of van God, maar soms wordt zij ook als een persoon voorgesteld. Men kan dit zien als niet meer dan een manier van spreken. In deze bijdrage pleit ik ervoor om het te beschouwen als een bijbels signaal van de eigen waarde van het land. Dat laat zich goed illustreren aan de hand van de uitdrukking ‘en het land had rust’.
Rust van de strijd
In de boeken Jozua en Rechters is er een aaneenschakeling van verhalen over strijd. Te midden van al dat geweld zijn er ook perioden van rust. Opmerkelijk is dat dit niet van vermoeide strijders wordt gezegd maar van het land, dat daarmee in zekere zin als persoon wordt voorgesteld. Zo lezen we in Jozua 11:23:
Toen nu Jozua het gehele land veroverd had overeenkomstig alles wat de HERE tot Mozes gesproken had, gaf Jozua het aan Israël ten erfdeel, volgens hun indeling in stammen. En het land rustte van de strijd.
Hierna volgen lange lijsten, eerst van de verslagen koningen en vervolgens van de grenzen van de verschillende delen van het veroverde land. De slotzin in hoofdstuk 11 is de afsluiting van alle voorafgaande verhalen van verovering van het land, de vernietiging van de steden en het doden van hun bewoners. In de NBV ontbreekt de vermelding van het land. Daar is deze zin prozaïsch vertaald met: ‘Hiermee eindigde de oorlog’. De hierboven weergegeven vertaling van Jozua 11:23 in de NBG51 blijft dichter bij het Hebreeuws en behoudt zo een manier van tegen de wereld aankijken zoals je die vaker tegenkomt in de Hebreeuwse Bijbel. Je vindt het bijvoorbeeld ook in het lied over de koning van Babel in Jesaja 14. Daarin wordt de spot gedreven met de koning die zichzelf een goddelijke status toedacht, ook na de dood. Hij komt echter bedrogen uit. Hij sterft een oneervolle dood en er wordt niet om hem gerouwd. Integendeel: iedereen is blij met zijn roemloze einde. Ook de aarde en met name de bomen:
De gehele aarde heeft rust, is stil;
men breekt uit in gejubel;
zelfs de cypressen verheugen zich over u,
de ceders van de Libanon:
Sinds gij neerligt, klimt niemand naar ons op om ons te vellen. (Jesaja 14:7-8; NBG51)
Hier worden in het Hebreeuws dezelfde woorden gebruikt voor de aarde die rust heeft gekregen. Opnieuw is dat in de NBG51 beter te zien dan in de NBV21 (‘Overal op aarde is rust en vrede’).
Dat de aarde rust heeft, moet je letterlijk nemen. Het geweld van de koning betreft niet alleen de mensen op het slagveld en in de belegerde steden, maar ook de vele bomen die hij velde voor de bouwwerken ter ondersteuning en bevestiging van zijn macht. Zo moet ook het land van Kanaän flink te lijden hebben gehad onder de vernietigende verovering onder leiding van Jozua. In Jozua 14:15 wordt het nog een keer herhaald. In 11:23 werd het gezegd na het overzicht van de veroveringen door Jozua, in 14:15 gebeurt het nadat nog eens verteld is hoe Kaleb naast Jozua de enige verspieder was die het aandurfde het beloofde land binnen te gaan (eerder te lezen in Numeri 13-14) en hoe hij daarvoor beloond is. De rust is nu eindelijk weergekeerd en het land kan worden verdeeld.
Onrust
Die rust wordt helaas voortdurend verstoord. Jozua had het al voorspeld. Dat heeft te maken met de manier waarop Israël omgaat met het gegeven land. In een toespraak aan het eind van zijn leven wijst Jozua het volk daar nog eens op. Hij geeft de woorden van God door waarin benadrukt wordt hoe goed dit land is:
Ik heb jullie een land gegeven waarvoor jullie niets hebben hoeven te doen, steden die jullie niet hebben gebouwd en waarin jullie zomaar konden gaan wonen, wijngaarden en olijfbomen die jullie niet hebben geplant en waarvan jullie zomaar kunnen eten. (Jozua 24:13; NBV21)
God vraagt van Israël om trouw aan hem te blijven. Jozua heeft zo zijn twijfels aan Israëls trouw, maar het volk belooft stellig God te blijven dienen. Aan het begin van het boek Rechters blijkt echter dat Jozua het goed had gezien. Dat zal ook consequenties hebben voor het land.
Het begin van het boek Rechters is een recapitulatie van het verhaal van de verovering van het land zoals verteld in het boek Jozua. Sommige passages worden woordelijk herhaald. In tegenstelling op het verhaal zoals het verteld wordt in het boek Jozua gaat het in Rechters 1 vooral over de mislukte acties. In Rechters 2:1-4 wordt dat overzicht afgesloten met een verhaal over een bijeenkomst die sterk lijkt op die aan het eind van het boek Jozua. Jozua had toen het volk herinnerd aan alles wat God voor zijn volk had gedaan en de daaraan gekoppelde oproep om God trouw te blijven. Hetzelfde gebeurt nu door ‘een boodschapper van JHWH’. Doorgaans vertaalt men hier met ‘engel van de HEER’, maar het is de vraag of we hier moeten denken aan een gevleugelde hemelse verschijning. Hoe dan ook, het gaat om de boodschap; namelijk dat het volk zich niet aan de afspraak heeft gehouden en dat ze de gevolgen daarvan onder ogen moeten zien. God zal de volken niet meer verdrijven. Daarna gaat het verhaal verder, net zoals in Jozua 24: Jozua sterft en iedereen vertrekt naar het hun toegewezen gebied. Het wordt dan al snel duidelijk dat het met de rust snel is gedaan. God bestraft Israëls ontrouw door het uit te leveren aan vijandige volken. Als Israël zich bekeert, strijkt God dan toch maar weer de hand over zijn hart en zendt hij een bevrijder of rechter. Dat zorgt weer voor rust, zij het tijdelijk. Net als in het boek Jozua wordt dat aangeduid als rust voor het land. In Rechters 3:11 lezen we dat na het optreden van de eerste rechter, Otniël:
Veertig jaar had het land rust.
Deze keer volgt de NBV wel woordelijk het Hebreeuws. De hier gebruikte uitdrukking kunnen we opvatten als een verkorting van wat in Jozua 11:23 en 14:15 omschreven werd als ‘rusten van de strijd’. In het boek Rechters zit daar ook het element van het op adem komen na de verdrukking door de buitenlandse bezetter in. Dezelfde woorden worden herhaald aan het eind van het optreden van Ehud (3:30), Debora en Barak (5:31) en Gideon (8:28). Juist in de aanloop naar de verhalen over Gideon werd duidelijk hoezeer het land te lijden had onder plaag van de binnenvallende vijanden:
Elk jaar wanneer het gewas op het veld stond, kwamen de Midjanieten, de Amalekieten en nog andere woestijnvolken uit het oosten aanzetten en vielen ze Israël binnen. Ze sloegen er hun tenten op en vernietigden de oogsten, tot helemaal in Gaza. Niets lieten ze voor de Israëlieten over om van te leven, nog geen schaap, geen rund en geen ezel. Als een zwerm sprinkhanen kwamen ze aanzetten met hun vee en hun tenten: een onafzienbare massa mensen en kamelen die het land binnenviel en alles verwoestte. (Rechters 6:3-5; NBV21).
Door toedoen van Gideon komt het weer goed, maar daarna lijkt het toch definitief gedaan te zijn met de rust voor het land. Na hem treden er nog wel nieuwe rechter/bevrijders op, maar nooit is er meer sprake van dat het land kan rusten. Dat onderstreept het feit dat het met de kwaliteit van de leiders achteruit gaat. Zo kennen we Jefta vooral van zijn gelofte die hem zijn dochter kost en Simson van zijn solistische optreden die niet alleen de Filistijnen veel schade oplevert.
De gedachte er achter is wel hetzelfde: ook het land verdient regelmatig rust.
Uitgestelde rust
De berichten over de rechter/bevrijders functioneren in de Hebreeuwse Bijbel als een soort spiegelverhalen voorafgaand aan de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Ze helpen om scherp te krijgen waar het van afhangt of hun leiderschap goed is of niet. Het is duidelijk dat goed leiderschap staat of valt met gehoorzaamheid aan God en aan zijn geboden. Voorop staat daarbij steeds het verbod om andere goden te dienen. Die geboden betreffen echter ook de omgang met het land. Met name de wet over het sabbatsjaar is hier van belang. De opdracht zoals verwoord in Levitivus 25 is dat het land regelmatig rust verdient:
Zes jaar achtereen mogen jullie je land inzaaien, je wijngaard snoeien en de oogst binnenhalen. Maar het zevende jaar moet het land volstrekte rust hebben. Het is een sabbatsjaar dat aan de HEER gewijd is. Je mag dan je land niet inzaaien, je wijngaarden niet snoeien, het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. Het moet een jaar zijn van volstrekte rust voor het land. (Leviticus 25:3-5; NBV 21)
Voor de woorden ‘rust’ en ‘rusten’ worden in het Hebreeuws andere woorden gebruikt dan in de boeken Jozua en Rechters, omdat het in het gebod om de relatie met de sabbat gaat. Dat is goed te zien in de vertaling van Leviticus 25:4 in de Naardense Bijbel:
In het zevende jaar
zal het sjabbat sjabbatoon wezen voor het land,
een sabbat voor de Ene;
je veld zul je niet bezaaien
en je wijngaard niet snoeien!
Deze overzetting vanuit het Hebreeuws maakt duidelijk dat onze taal tekort schiet om dit in een Nederlandse vertaling goed weer te geven. De gedachte er achter is wel hetzelfde: ook het land verdient regelmatig rust. Er wordt al rekening gehouden met de mogelijkheid dat dit gebod overtreden zal worden. Waarschijnlijk is de ons overgeleverde tekst ook gebaseerd op de ervaringen in de tijd van de koningen, waarbij economische overwegingen zwaarwegender waren dan godsdienstige. In het volgende hoofdstuk van het boek Leviticus wordt de situatie beschreven nadat er een gewelddadig einde was gekomen aan de zelfstandige koninkrijken van Israël en Juda, waarbij de steden verwoest waren en het volk verstrooid onder vreemde volken. Alleen zo kan het land tot rust komen:
En jullie zal Ik onder vreemde volken verstrooien; je zult moeten vluchten voor het getrokken zwaard. Je land zal een woestenij zijn en je steden zullen in puin liggen. Zo wordt het land, doordat het braak ligt terwijl jullie naar het land van je vijanden verdreven zijn, schadeloosgesteld voor de rust die het heeft moeten ontberen. Dan zal het rusten ter vergoeding van de sabbatsjaren. Zolang het land braak ligt, heeft het de rust die jullie het, toen je er woonde, tijdens de sabbatsjaren niet hebben gegund. (Leviticus 26:33-35; NBV21)
In het boek Kronieken wordt dit inzicht expliciet verbonden met de Babylonische ballingschap. Daarbij wordt ook teruggegrepen op de profetie van Jeremia dat de periode van de ballingschap zeventig jaar zal duren (Jeremia 25:11-12; 29:10):
Zo ging in vervulling wat de HEER bij monde van Jeremia had voorzegd. Zeventig jaar bleef het land braak liggen en had het rust, totdat alle niet in acht genomen sabbatsjaren vergoed waren. (2 Kronieken 36:21)
Is de rust die zij volgens de Bijbel verdient nog mogelijk voor de aarde?
Rust voor de aarde?
Vanuit het perspectief van de aarde is het er ook na de terugkeer uit de ballingschap niet beter op geworden. Als je in onze tijd kijkt naar her betreffende gebied in de zuidelijke Levant (om de minst beladen benaming voor dit voortdurend omstreden gebied te gebruiken), dan kun je heel verschillende dingen waarnemen. Op veel plaatsen is de woestijn teruggedrongen, onder andere dankzij de grootschalige aanplant van bomen. Aan de andere kant is er weinig meer over van de eertijds zo beroemde ceders van de Libanon, de Dode Zee wordt steeds maar doodser. En wat heeft de aarde daar veel te verduren onder de niet aflatende oorlogen!
Trekken we het perspectief breder dan moeten we constateren dat de aarde steeds minder met rust gelaten wordt. De aarde zucht en kreunt onder de mensen die haar uitputtend bewonen. Is de rust die zij volgens de Bijbel verdient nog mogelijk voor de aarde?
Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam en hoofdredacteur van Schrift.