Menu

Premium

Heerlijkheid, eer, verheerlijking

Geloofstaal & cultuurtaal

In het hedendaags Nederlands vinden we de woorden ‘eer’ en ‘eren’ nog vrijwel uitsluitend in vaste uitdrukkingen (‘hij streed om de eer’, ‘hij voelde zich in zijn eer aangetast’). In de Bijbel en het kerkelijk taalgebruik is het begrip echter vrij gangbaar, onder meer in het vijfde gebod: ‘Eer uw vader en uw moeder’. Dit gebod stuit de moderne lezer gemakkelijk tegen de borst, omdat het associaties oproept met slaafse onderdanigheid – de stap van ‘eren’ naar ‘verering’ lijkt immers maar klein – en een vrijbrief lijkt voor autoritair optreden. Ook de maatschappelijke aandacht voor eerwraak maakt dat ‘eer’ steeds meer een negatieve bijklank krijgt. Wellicht is het dan ook beter te spreken over ‘respect’, dat in betekenis goed aansluit bij het bijbelse ‘eer’ en dat juist als positief ervaren wordt.

In het moderne taalgebruik heeft ‘heerlijkheid’ de betekenis ‘lekkernij’ gekregen (‘bij het zien van al die heerlijkheden liep het water hem in de mond’). Het bijbelse begrip ‘heerlijkheid’ heeft echter een totaal andere betekenis. Daar gaat het om ‘pracht, luister, majesteit’ – bij ons vaak in verband gebracht met het koninklijk huis – of specifiek om Gods heilige tegenwoordigheid. Dit is niet hetzelfde als ‘glamour’, dat veel oppervlakkiger is door de gedachte aan schone schijn.

Woorden

In het Hebreeuws wordt voor ‘eer’ en ‘heerlijkheid’ hetzelfde woord gebruikt, namelijk kavod. Dit komt van een stam die duidt op ‘zwaarte, (groot) gewicht’, zowel in letterlijke zin (1 Sam. 4:18), als overdrachtelijk (Gen. 31:1 ‘rijkdom’, 45:13 een hoge positie). Het woord kavod zelf betekent ‘eer’ (Mal. 1:6) of juist datgene waarin men zijn eer zoekt, in het bijzonder de God van Israël (Jer. 2:11; Ps. 3:4). Vervolgens betekent het ‘glans, pracht, heerlijkheid’ (Hag. 2:4) en staat het in het bijzonder voor Gods heilige tegenwoordigheid (zie hieronder).

Het Grieks heeft voor ‘eer’ en ‘heerlijkheid’ verschillende woorden. Voor ‘eer’ vinden we doorgaans time (met het werkwoord timan), dat de gedachte van ‘(hoge) waarde’ in zich draagt. Waar over ‘heerlijkheid’ gesproken wordt, is vaakdoxa gebruikt (met het werkwoord doxadzein). In het klassieke Grieks betekent dit ‘mening’, in het bijzonder de mening die men over iemand heeft (meestal positief: ‘roem, eer’). Onder invloed van het Hebreeuwse kavod heeft het woord echter ook de betekenis ‘(licht)glans, pracht, heerlijkheid’ gekregen en die betekenis vinden we in het Nieuwe Testament.

Betekenis in context

Oude Testament

Het vijfde gebod

De Tien Geboden bevatten een aantal bepalingen over de omgang met de Here, gevolgd door een aantal bepalingen met betrekking tot intermenselijke relaties, waarvan de eerste luidt ‘eer uw vader en uw moeder’ (Ex. 20:12; Deut. 5:16; vgl. Mal. 1:6; Ef. 6:2-3). Kennelijk ligt hierin de basis besloten voor een stabiele samenleving. ‘Eren’ heeft hier betrekking op eerbied en respect. Dit impliceert onder meer zorg wanneer ouders oud en hulpbehoevend worden. Blijkens de parallel met Leviticus 19:3 – waar ‘eren’ vervangen is door ‘vrezen’, dat wil zeggen ‘ontzag hebben voor’ – is daarbij mede gedacht aan het eerbiedigen van het ouderlijk gezag (vgl. Spr. 19:26; 20:20). In de overwegend patriarchale samenleving van het oude Nabije Oosten valt het op dat in dit gebod vader en moeder op één lijn worden gesteld: niet alleen aan de vader, maar aan beide ouders dient respect, gehoorzaamheid en zorg gegeven te worden. Het gebod wordt gevolgd door een belofte of zegenspreuk: wanneer de Israëlieten zich houden aan het gebod vader en moeder te eren, zullen zij door de zegen van de Here lang mogen leven op het grondgebied dat de Here zal geven.

Voor de Reformatoren vormde het vijfde gebod de basis voor het staatsrechtdenkenmet betrekking tot gezag. Zondag 39 van de Heidelbergse Catechismus spreekt in dat verband over ‘allen die over mij gesteld zijn . aangezien het Gode belieft, ons door hunne hand te regeren’.

Het eren van God

In de psalmen klinkt herhaaldelijk de oproep de Here te ‘eren’, bijvoorbeeld in Psalm 115:1 waar het eren van de Here nauw verbonden is met zijn goedertierenheid en trouw. Op andere plaatsen wordt het ook wel in verband gebracht met zijn uitredding uit nood of gevaar (bijv. Ps. 50:15, 23). Dit eren van God krijgt vorm in gebed en lofprijs (vgl. Ps. 86:12, waar ‘loven’ en ‘eren’ parallel staan). Dit gaat dan ook verder dan het betonen van eerbied en respect waarvan hierboven gesproken is; het gaat om lofprijzing aan God zoals die Hem alleen toekomt (vgl. ook Ps. 22:23-24). Hoe dicht ‘eer’ en ‘heerlijkheid’ bij elkaar liggen, zien we in Psalm 29, waar het Hebreeuwse woord kavod verschillende keren voorkomt. De psalmist roept op de Here eer/heerlijkheid te brengen (in vers 9c wordt hieraan gehoor gegeven). Op het eerste gezicht lijken beide betekenissen hier mogelijk. In de bijbelvertalingen vinden we dan ook zowel de vertaling ‘bewijs eer aan de Heer en erken zijn kracht’ (GNB) als ‘geef de Here heerlijkheid en sterkte’ (NBG-51). Vanwege het vervolg van de psalm, waar de Here bezongen wordt als koning (vs.10), lijkt echter toch het meest gedacht te zijn aan majesteit en koninklijke pracht, zodat een vertaling met ‘heerlijkheid’ in deze context de voorkeur heeft. Vers 2 (‘geef de Here de heerlijkheid van zijn naam’) kunnen we dan parafraseren als: ‘Erken zijn majesteit’. Voor de psalmist komt deze koninklijke majesteit van de Here vooral naar voren in de donder, die in de verzen 3-9 in poëtische bewoordingen wordt beschreven (vgl. Ex.19:9). Ook elders in de psalmen wordt de ‘eer’ of ‘heerlijkheid’ van de Here wel in verband gebracht met de natuur, in het bijzonder het firmament (Ps. 19:2).

De heerlijkheid van de Naam

Wanneer Mozes vraagt de heerlijkheid van de Here te mogen zien, blijkt dat deze nauw verbonden is met de ‘naam’ – dat wil zeggen de persoon – van de Here zelf (Ex. 33:18-20). Het is dan ook niet vreemd dat de heerlijkheid van de Here en de Here zelf in de verwoording impliciet op één lijn kunnen worden gesteld (vs. 22-23).

De Here antwoordt bevestigend op het verzoek van Mozes: hoewel zijn majesteit zo overweldigend is dat geen mens in staat is deze te aanschouwen (vs. 20), belooft Hij Mozes toch een glimp van zijn heerlijkheid te tonen. Wanneer de Here vervolgens inderdaad neerdaalt in een wolk, klinkt de naam van de Here. Ook hier staat de ‘naam’ voor ‘persoon, karakter’ en blijkt dat de heerlijkheid van de Here (zijn heilige majesteit) zich vooral openbaart in zijn barmhartigheid, genade, geduld (‘lankmoedigheid’) en verbondstrouw (‘goedertierenheid en trouw’; Ex. 34:5-7).

De heerlijkheid des Heren

In het bijzonder spreekt ‘de heerlijkheid van de Here’ van zijn heilige en machtige tegenwoordigheid. We vinden dit woordgebruik voor het eerst tijdens de woestijnreis, waar de heerlijkheid van de Here zich openbaart in een wolk (Ex. 16:10; vgl. Ex. 19). Wanneer de tabernakel volgens het voorschrift van de Here is gebouwd en ingericht, bedekt deze wolk de tabernakel ‘en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel, zodat Mozes de tent der samenkomst niet kon binnengaan, want de wolk rustte daarop, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel’ (Ex. 40:34-35). Deze verzen vormen de climax van Exodus 25-40, waar over de bouw eninrichting van de tabernakel bericht wordt. Tevens geven ze een antwoord op het probleem van Exodus 33, of de Here wel met zijn volk zal meetrekken: zoals de Here eens op de Sinai afdaalde om zijn verbond met de Israëlieten te sluiten (Ex. 19), zo daalt Hij nu opnieuw af, maar ditmaal om zijn intrek te nemen onder het volk. De heilige tegenwoordigheid van de Here is zo overweldigend, dat zelfs Mozes de tent niet kon binnengaan zonder de uitdrukkelijke toestemming van de Here zelf (vgl. Lev. 1:1).

Deze indrukwekkende gebeurtenis uit Exodus 40 herhaalt zich bij de inwijding van de tempel van Salomo (2 Kron. 5:13-14). Ook met betrekking tot de tempel van na de ballingschap (Hag. 2:8) en de tempel in het visioen van Ezechiël (Ezech. 43:4) wordt hierop gezinspeeld (vgl. ook Op. 15:8).

Nieuwe Testament

Eer geven

Ook wanneer in het Nieuwe Testament wordt gesproken over het ‘eren’ van mensen, gaat het om het tonen van respect en ontzag. We vinden dit woordgebruik bijvoorbeeld met betrekking tot de ouders (Ef. 6:2), de echtgenote (1 Petr. 3:7), de overheid (Rom. 13:7) en de medegelovigen (Rom. 12:10).

Vaak lezen we over het ‘verheerlijken’ van God (bijv. Mat. 9:8; Hand. 4:21), wat hetzelfde inhoudt als het ‘eren’ van God in het Oude Testament, zodat we kunnen vertalen met ‘loven, prijzen’. Mensen prijzen God bijvoorbeeld om de wonderen die Jezus doet (Mat. 15:31; Mar. 2:12) en om de wonderwerkende kracht van de Heilige Geest (Hand. 4:21; 11:18).

Eer van God

In een botsing met de joodse leiders verwijt Jezus hen ‘eer van mensen’ te zoeken en niet de ‘eer van God’ (Joh. 5:41-44). ‘Eer van mensen’ staat hier parallel met ‘komen in iemands eigen naam’, terwijl ‘eer van God’ op één lijn staan met ‘komen in de naam van God’ (vgl. vs. 31-37 over het getuigenis van mensen en van God). ‘Eer zoeken’ houdt hier dan ook in ‘dingen naar gunst of erkenning’. Jezus verwijt de leiders gericht te zijn op het imponeren van elkaar, zonder liefde voor God (vs. 42). Daarom merken zij niet op dat het Jezus is die Gods ‘eer ontvangt’, dat wil zeggen bij Hem in de gunst staat.

Verheerlijking op de berg

In Lucas’ weergave van de verheerlijking op de berg speelt het begrip ‘heerlijkheid’ een belangrijke rol (Luc. 9:28-36). Jezus’ gezicht verandert (vgl. Mozes, Ex. 34:29-35), zijn kleding wordt stralend wit (vs. 29) – een situatie die in vers 32 als ‘zijn heerlijkheid’ beschreven wordt – en Mozes en Elia verschijnen ‘in heerlijkheid’, dat wil zeggen bekleed met hemelse majesteit (vs. 31). Vervolgens daalt een wolk neer op de berg – een duidelijke associatie met de wolk als teken van de heilige tegenwoordigheid van de Here uit het Oude Testament – en klinkt een stem die Jezus omschrijft als de uitverkoren Zoon van God. De verheerlijking op de berg, die direct volgt op de eerste aankondiging van het lijden, wijst vooruit naar Jezus’ bestemming: de hemelse majesteit die Hij na zijn opstanding zal ontvangen (vgl. Luc. 24:26).

De heerlijkheid van Christus

Wanneer Stefanus terechtstaat voor het Sanhedrin valt hem aan het einde van zijn vergeefse verdedigingsrede een visioen ten deel (Hand. 7:55). Op een manier die te vergelijken is met het visioen dat Jesaja ontving (Jes. 6), mag Stefanus een blik werpen in de hemelse troonzaal waar hij ‘de heerlijkheid Gods’ gewaarwordt, dat wil zeggen Gods majesteit en heilige tegenwoordigheid. Bovendien ziethij Christus, ‘staande ter rechterhand Gods’ (vgl. Mar. 14:62). Deze woorden, die zinspelen op Psalm 110:1, maken duidelijk dat Christus de hoogst mogelijke positie naast God heeft ontvangen en deelt in zijn hemelse heerlijkheid (vgl. Hand. 3:13).

Dezelfde gedachte komt naar voren in 1 Petrus 1:21, waar gezegd wordt dat God Jezus Christus ‘opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft’ (vgl. 1 Tim. 3:16). Uitdrukkelijker nog dan in het visioen van Stefanus wordt hier gezegd dat Christus deelt in Gods heerlijkheid als gevolg van zijn opstanding uit de doden (zie ook Ef. 1:20; Hebr. 1:3).

De kruisdood als verheerlijking

In het Evangelie van Johannes wordt Jezus’ kruisdood gezien als verheerlijking, bijvoorbeeld in Johannes 13:31-32, waar het werkwoord ‘verheerlijken’ vijfmaal voorkomt. Wanneer Judas is weggegaan om Jezus te verraden, geeft Jezus aan dat Hij ‘nu’ verheerlijkt zal worden, wat in deze context betrekking heeft op Jezus’ aanstaande lijden en sterven. Bovendien wordt God ‘verheerlijkt’ (geëerd) doordat Jezus’ bediening op aarde voleindigd is (vgl. 17:4). Daarom ook zal God Hem terstond ‘verheerlijken’ (in zijn heerlijkheid opnemen). Het ’terstond’ geeft aan dat het ‘nu’ naadloos overgaat in de verheerlijking; het omvat dan ook niet alleen de opstanding, maar ook de kruisdood. Met de ogen van het geloof kan men in de kruisdood – in de ogen van mensen het tegendeel van pracht en majesteit – Gods grootheid en majesteit zien, want het is door de dood van Jezus dat het leven wordt voortgebracht(12:23-25).

Bestemming van de gelovigen

Zoals Christus deel heeft gekregen aan dehemelse heerlijkheid van God, zo mogen de gelovigen delen in zijn heerlijkheid: ‘Indien wij delen in (dat is: leven in verbondenheid met) zijn lijden, zullen wij ook delen in zijn verheerlijking’ (Rom. 8:17). Het Griekse woord voor ‘indien’ (eiper) komt in deze context neer op ‘aangezien’ (vgl. de Willibrord: ‘omdat wij delen in zijn lijden…’). De nadruk ligt dan ook niet op de vraag of de gelovigen delen in het lijden van Christus, maar op de belofte dat aangezien zij daarin delen, zij ook zullen delen in zijn heerlijkheid. Gelovigen mogen dan ook leven in de verwachting dat zij uiteindelijk de hemelse pracht en luister zullen verkrijgen die Christus zelf bij zijn opstanding uit de doden heeft ontvangen (vgl. 2 Tess. 2:14; 2 Tim. 2:11). Deze heerlijkheid ontvangen de gelovigen bij de wederkomst van Christus (vs. 18; Kol. 3:4), hoewel zij er door de Heilige Geest ook nu al in zekere mate deel aan krijgen (2 Kor. 3:7-18).

Lofprijzing

In Openbaring 4:11 vinden we de woorden ‘eer’ en ‘heerlijkheid’ samen in een lofzang aan God: vanwege zijn scheppingswerk komt Hem heerlijkheid, eer en macht toe (vgl. ook vs. 9). De woorden ‘heerlijkheid en eer’ benadrukken hier Gods majesteit en verhevenheid. Bij Grieks-Romeinse lezers van het boek Openbaring zullen de woorden bovendien associaties hebben opgeroepen met de manier waarop weldoeners (zoals de keizer) bezongen werden. Deze associatie wordt nog versterkt doordat Domitianus, de toenmalige Romeinse keizer, zich wel liet aanspreken met de woorden ‘onze heer en god’, woorden die in dit vers aan God (en dus niet aan de keizer) worden toegezongen. Bovenal weerspiegelt deze lofzang echter het taalgebruik van de psalmen en andere lofzangen uit het Oude Testament (vgl. de bespreking hierboven en 1 Kron. 16:26-27). Overigens worden elders in het boek Openbaring woorden van gelijkestrekking toegepast op Jezus Christus, die geprezen wordt om zijn verlossingswerk (Op.5:9-13).

Kern

De woorden ‘eer’ en ‘heerlijkheid’ komen in het bijbels taalgebruik op verschillende manieren voor, die echter afwijken van het woordgebruik in het hedendaags Nederlands. Wellicht kunnen we in plaats van ‘eer’ dan ook beter spreken over ‘ontzag’ of ‘respect’. Het gaat dan om het erkennen van iemands positie in de door God geschapen orde en God als de Maker daarvan. In onze maatschappij wordt respect bijvoorbeeld vormgegeven in een feest, salarisverhoging of ridderorden. Bij het ‘eren’ van God kunnen we concreet denken aan ‘lofzingen, prijzen’.

Wanneer de Bijbel spreekt over ‘heerlijkheid’, gaat het meestal om ‘pracht, schittering, majesteit, verhevenheid’ of – iets meer in aansluiting met gangbaar taalgebruik – ‘oogverblindende grootheid’. Het wordt enigszins benaderd door het spontane ontzag en de bewondering die iemand kan overvallen wanneer zij of hij getroffen wordt door de aanblik van machtig natuurschoon. Deze oogverblindende grootheid kenmerkt God en – door zijn opstanding uit de doden – Jezus Christus. Gelovigen mogen leven in de verwachting dat ook zij eens hierin mogen delen.

Bovendien vinden we het woord ‘heerlijkheid’ in de vaste bijbelse uitdrukking ‘de heerlijkheid des Heren’, die staat voor ‘Gods heilige aanwezigheid’. De uitdrukking getuigt er dan ook van dat God, in al zijn oogverblindende grootheid – als een helder licht dat de duisternis verdrijft – onder de mensen wil wonen en bij de mens betrokken wil zijn.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: hemelvaart, macht, licht, tegenwoordigheid.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken