Herder
In de moderne westerse wereld van de 21e eeuw bestaan geen herders meer. Het beroep is in feite uitgestorven. Op sommige plaatsen in ons land, bijvoorbeeld op de Veluwe en in Drenthe, wordt in de zomermaanden als een attractie voor toeristen het eeuwenoude beroep tijdelijk in ere hersteld. Een fraai gerestaureerde schaapskooi fungeert als zomerverblijf voor een schaapskudde die begeleid door een herder met zijn hond(en) rondtrekt over de omringende heidevelden. Zodra het toeristenseizoen voorbij is, worden de schapen naar een weiland overgebracht en verdwijnt de herder van het toneel. Moderne mensen hebben moeite zich een voorstelling te maken van het dagelijkse leven van een herder in vroeger eeuwen. Was dat leven zo idyllisch zoals wij het ons voorstellen? De herder had de zorg voor de kudde – een verzameling van over het algemeen weerloze en kwetsbare dieren. De herder droeg de verantwoordelijkheid voor de kudde. Zijn bestaan was hard en ruw.
Grondtekst
In het Hebreeuws komt het woord ro’èh (herder) niet minder dan 88x voor – slechts eenmaal in het Oude Testament is sprake van een ‘herderin’, ro’ah (Rachel in Gen. 29:9). Een vrouwelijke herder behoort kennelijk tot de hoge uitzonderingen. Het was in de allereerste plaats een mannenberoep. Dat de herder een bekende figuur was, blijkt ook uit het feit dat het woord ro’èh in een groot aantal bijbelboeken te vinden is: Jeremia (27x); Genesis (23x); Jesaja (16x); Psalmen (8x); 1 Samuël en Hooglied (beide 7x); heel vaak komt het woord voor in de twee hoofdstukken die zich in het bijzonder op de herder richten: Ezechiël 34 (31x) en Zacharia 11 (10x).
De Septuaginta vertaalt ro’èh consequent met poimèn en datzelfde geldt ook voor het Nieuwe Testament. Het woord komt daar 17x keer voor. Van een brede spreiding over het gehele Nieuwe Testament kan evenwel niet gesproken worden. In een tweetal hoofdstukken staat het woord centraal: in het geboorteverhaal in het evangelie van Lucas (Luc. 2:8,15,18,20) en in de perikoop over de goede herder in het vierde evangelie (Joh. 10:2,11,12,14,16). Daarnaast is het woord nog een enkele keer te vinden in de synoptische evangeliën (Mar. 6:34; 14:27; Mat. 9:36; 25:32; 26:31), slechts eenmaal in een brief die aan Paulus wordt toegeschreven (Ef. 4:11), en ook eenmaal in een brief van Petrus (1 Petr. 2:25) en in de brief aan de Hebreeën (Hebr. 13:20).
Letterlijk en concreet
a.In het gehele oude Oosten was de herder een bekende figuur. Wie vandaag de dag in de Negev- of Sinai-woestijn rondrijdt, kan somseen scène zien die hem/haar het gevoel geeft een blik in het verre verleden te worden gegund. In de verte trekken Bedoeïenen voorbij – mannen, maar ook vrouwen – die met hun kudden in het droge gebied op zoek zijn naar voedsel en water. Zo gaat het nog steeds en zo ging het eeuwen geleden ook. Met name in de periode van voorjaar en zomer, wanneer er geen neerslag meer viel, de beken uitdroogden en gras en struiken dreigden te verdorren, zagen herders zich genoodzaakt met hun kudden lange tochten te maken om ergens in de woestijn nog iets te eten en te drinken te vinden.
b.Het beroep van herder was zwaar. Over het algemeen stond hij in dienst van een rijk man die grote kudden en veel grond bezat. Wie echter niet zo vermogend was en slechts de beschikking had over een kleinere kudde, zal dikwijls zelf, eventueel bijgestaan door een zoon of door zonen, het werk van een herder hebben verricht (Luc. 15:6; Joh. 10:12).
c.Van een herder werd veel gevergd. Hij was vaak lang van huis. Het leven dat hij leidde was eenzaam en het werk was veelal eentonig. Toch moest hij voortdurend alert zijn. De dieren waren aan zijn zorgen toevertrouwd en hij was verantwoordelijk voor hun welzijn. Gevaren loerden van alle kanten, zowel overdag als in de nacht. Niet zelden kwam de herder ogen en oren tekort. Ook dieren kunnen nieuwsgierig en eigenzinnig zijn. Met als gevolg dat ze de kudde verlieten en verdwaalden. In het oude Oosten waren tal van wilde dieren (zoals wolven) en er waren rovers. Herder was met recht in de allereerste plaats ‘mannenwerk’.
d.In de latere rabbijnse literatuur wordt niet met grote waardering over herders gesproken.Zij worden in één adem genoemd met tollenaren, woekeraars, gokkers en marskramers. Zij gelden als onbetrouwbaar en kunnen derhalve niet als getuigen in een rechtszaak worden opgeroepen. Het is veelzeggend dat de rabbijnen afraden bepaalde goederen en producten, zoals onder meer wol en melk, van herders te kopen. Kennelijk bestaat de kans dat zij het zich wederrechtelijk hebben toegeëigend. Het beeld van de herder is zelfs zo negatief dat een rabbijn zich afvraagt hoe het toch mogelijk is dat in het Oude Testament niemand minder dan God zelf met een herder wordt vergeleken (Psalm 23).
e.In vergelijking met de rabbijnse literatuur spreekt het Nieuwe Testament aanzienlijk positiever over het doen en laten van herders. Nergens wordt in negatieve zin over hen geoordeeld. De herder kent de namen van zijn schapen (Joh. 10:3,14,27) en blijkt zelfs bereid zijn leven voor hen op het spel te zetten (Joh. 10:1113). Schapen die verloren dreigen te gaan, zoekt hij op en brengt hen bij de kudde terug (Luc. 15:4-6). In dat zoeken van verdwaalde dieren doet de herder zelfs aan God denken (Mat. 18:12-14). Het lijkt waarschijnlijk dat het beeld van de herder in het Nieuwe Testament zo positief is geworden, omdat het in sterke mate beïnvloed is door de herinnering aan Jezus’ woorden en daden. Om die reden kent het Nieuwe Testament vrijwel uitsluitend de figuur van de ideale herder en is de grens tussen ‘letterlijk en concreet’ enerzijds en ‘beeldspraak en symboliek’ anderzijds in feite al overschreden.
Beeldspraak en symboliek
a.De figuur van de herder kan heel gemakkelijk en vanzelfsprekend in overdrachtelijke zin worden gebruikt. Voorbeelden daarvan zijn niet alleen in de bijbel te vinden. De Griekse denker Plato vergelijkt bestuurders van stadstaten met herders die voor hun kudde zorgen; bovendien beschouwt hij de herder als het beeld van de goddelijke herder en wetgever. In de oud-oosterse wereld – Assyrië, Babylonië, maar ook Egypte – was het gebruikelijk de regerende koning de titel ‘herder’ te verlenen.
b.Het Oude Testament blijkt opmerkelijk voorzichtig te zijn in het geven van dergelijke titels aan koningen en andere hoogwaardigheidsbekleders. Zelfs aan koning David, die bij zijn vader als herder werkzaam was geweest (1 Sam. 16:11; 17:34), wordt deze titel niet uitdrukkelijkverleend (vgl. 2 Sam. 5:2 ‘U zult mijn volk Israël weiden; u bent diegene die over Israël zal heersen’). Het is mogelijk dat die terughoudendheid en schroom in het Oude Testament voortkomen uit de spanning die waarneembaar is tussen de voorstelling van God als koning en de concrete ‘menselijke’ koning op de troon te Jeruzalem. Bovendien heeft de ervaring geleerd dat ‘gewone’ koningen – ook de zonen van David! -verkeerde wegen bewandelen en daardoor jammerlijk tekortschieten in hun functie van ‘herder’. Met als gevolg dat het volk vergeleken kan worden met ‘een kudde die geen herder heeft’ (1 Kon. 22:17).
c.In het Oude Testament wordt Gods handelen in de geschiedenis veelvuldig vergeleken met het doen en laten van de herder. Dat gebeurt met name in het boek der Psalmen. Ter illustratie een enkel voorbeeld: ‘De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij in grazige weiden rusten…’ (Ps. 23:1-2). Deze zinnen zijn overbekend. Met een verwijzing naar wat eerder over het harde bestaan van herders is gezegd, lijkt het goed te waarschuwen voor een al te idyllische interpretatie van dit beeld. God is de machtige herder die in staat is zijn kudde de noodzakelijke bescherming te bieden, omdat hij opgewassen is tegen de gevaren die het leven van de dieren die aan hem zijn toevertrouwd, bedreigen: ‘Red uw volk en zegen uw domein; wees hun herder, koester hen aan uw hart voor altijd en altijd’ (Ps. 28:9).
d.Het beeld van de herder die zijn kudde beschermt, maar ook voorgaat en de weg baant, wordt in een aantal Psalmen in verband gebracht met het Exodus-verhaal: ‘Bij uw uittocht, o God, aan het hoofd van uw volk, toen U voorttrok door de woestijn, beefde de aarde en viel een stortvloed van de hemel neer” (Ps. 68:8, 9); ‘U hebt uw volk als een kudde geleid aan de hand van Mozes en Aäron’ (Ps. 77:21; vgl. ook Ps. 78:52 en Ps. 80:2).
e.In de profetische literatuur die rondom de Babylonische ballingschap ontstond, komt het beeld van de herder op een tweeledige wijze voor. In de eerste plaats is er de traditionele voorstelling van God als herder die zijn volk als een kudde verzamelt (Mi. 4:6: ‘Op die dag -godsspraak van de Heer – zal Ik verzamelen wat kreupel is, bijeenbrengen wat uiteen gejaagdis…’) en het zal laten weiden in grazige weiden (Mi. 7:14 – ‘Neem uw herdersstaf en hoed uw volk, de schapen die uw erfdeel zijn; tussen de bomen, midden in het woud, zijn zij zo vereenzaamd. Laat ze weiden in Basan en Gilead, zoals in vroegere dagen’). Daarnaast is er nu ook sprake van slechte herders: ‘Wee de herders, door wie de schapen van mijn kudde omkomen en verloren lopen – godsspraak van de Heer…’ (Jer. 23:1-4). In dit gedeelte wordt het oordeel van God (de ware, betrouwbare herder) uitgesproken over trouweloze, onverstandige herders (de politieke leiders van die tijd: Sedekia en zijn ministers).
f.Met dit beeld van de herder als de politieke leider (vgl. Jer. 2:10; 10:21; 12:10; 22:22; Ez. 34:2,10) wordt in feite teruggegrepen op een voorstelling die in het gehele oude Oosten en ook in de klassiek-Griekse literatuur bekend was. Deze herders wordt verweten dat ze hun schapen niet beschermen, maar aan de vijanden uitleveren. In de bijbel wordt dit beeld tot een ernstige aanklacht aan het adres van de leiders van Israël. Zij hebben de taak het volk te leiden en te beschermen – en datzelfde volk is ook de kudde van die herder die God mag worden genoemd. Het klinkt dreigend: omdat de herders geen aandacht geschonken hebben aan het volk, zal God aandacht schenken aan de herders – en dat in negatieve zin. Hij zal hen straffen.
g.De profeten van de ballingschap laten er geen twijfel over bestaan dat Gods trouw ondanks alles niet verdwenen is. Hij blijft de herder die zijn kudde bewaakt: ‘Volken, luister naar het woord van de Heer, maak het op de verste eilanden bekend: Hij die het volk van Israël verstrooid heeft, brengt het ook weer bijeen. Hij hoedt het zoals een herder zijn kudde’ (Jer. 31:10; vgl. Jer. 50:19) – Zie, Ik zal zelf naar mijn schapen vragen, en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet… ‘ (Ez. 34:131) – ‘Als een herder zal Hij zijn kudde weiden; in zijn arm brengt Hij de lammeren samen en Hij draagt ze aan zijn borst terwijl Hij de ooien leidt’ (Jes. 40:11; vgl. Jes. 49:10).
h.In de intertestamentaire literatuur worden de lijnen uit het Oude Testament doorgetrokken. In de Psalmen van Salomo wordt gezegd dat de komende Zoon van David zijn volk als een kudde zal wijden. In de Apokalyps van Henoch staat een uitvoerige allegorie waarin de geschiedenis van het volk Israël als een verhaal van een herder met zijn schapen wordt verteld.
i.Na alles wat gezegd is over het beeld van deherder in het Oude Testament kan ten aanzien van het Nieuwe Testament met een enkel woord worden verstaan. Het ‘nieuwe’ in het Nieuwe Testament is dat het beeld van de herder nu in verband met Jezus kan worden gebruikt. Dat gebeurt in het bijzonder en op een indrukwekkende wijze in Johannes 10 – Jezus is de goede, de ware en betrouwbare herder. Ook in die zin is Hij het beeld van God: niemand heeft die goede Herder gezien, Jezus als de goede herder doet Hem nu kennen.
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 23; 79; 80; 121; Gezang 10; 13; 14; 58; 83; 105; 125; 136; 137; 156; 169; 261; 314; 364; 466; Alles I: 21; III: 12; IV: 11; Bijbel I: 62; 63; II: 35; III: 18; 19; 32; Eva I: 4; Evangelie I: 36; II: 10; Feest: 6; Gezangen: 214; 243; 375; 502; Gezegend: 11; 30; 72; 79; 118; 122; 123; 219; Honderd: 28; Hoop: 110; Liturgie: 413; 422; Mond: 22; 34; 39; 51; Vertel: 8; Zingend: I-II: 42; 45; III: 37; 63; V: 20; VI: 64; 69; Zolang: 38 (= Gezangen: 795; Liturgie: 420).
b.Poëzie:
Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1977, blz. 16: ‘Voor eeuwig’. Van der Graft,Mythologisch, Baarn 1997, blz. 76: ‘Van Petrus’. Pé Hawinkels, Verzamelde gedichten, Nijmegen 1988, blz. 318: ‘Op zoek naar U’; Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 20: ‘De herder’. Michel van der Plas, De oevers bekennen kleur, Amsterdam 1993, blz. 353: ‘De goede herder’.
c.Verwerking:
Het begrip herder roept diverse thema’s op die echter allemaal cirkelen rond het (pastorale) werkwoord ‘omzien naar’, zoals leiden, zorgen, zoeken en vinden, vertrouwen, bevestiging, gemeenschap. Om de diepte en wijdte van het herderschap in metaforische zin uit te leggen, staan ons verschillende middelen ter beschikking. Daar is het verhaal van de bisschopswijding van de Braziliaanse bisschop Pedro Casaldaliga, die bij de wijding geen mijter op zijn hoofd en geen indrukwekkende staf in zijn hand droeg, maar een simpele sombrero en eenvoudige herdersstaf; hij symboliseerde daarmee dat hij dienstbaar wilde zijn aan het gewone volk. We kunnen de schat aan christelijke liederen over de herder als uitgangspunt nemen en ons afvragen: welk beeld van de herder schetsen de liederen en wie zijn het subject van de geschilderde herder? En welke inzichten putten we daaruit voor hedendaags leiderschap en omzien naar elkaar? Ook valt te denken aan de kerkelijke terminologie: het laten uitgaan van een herderlijk schrijven; het doen van pastoraat; kerkelijke functionarissen zoals pastores en pastoors (deze hangen samen met Latijnse pastor, ‘herder’).
Verwijzing
Zeer sterk is herder verbonden met ‘schaap‘ (kudde) en ‘lam‘. Verder zijn er raakvlakken met ‘deur‘ (zie B-i, over Joh. 10) en ‘woestijn‘, waarin het leiderschap van levensbelang is.