Je stem verheffen met Maria
In de kloosters wordt elke dag besloten met het zingen van Maria’s lofzang, het Magnificat. Hoe voelt het voor een monnik zich bij Maria te voegen? Zijn er niet soms ál te moeilijke situaties, waarin dat niet kán? Hoe zingt zij ons voor en wat geeft zij ons mee…?
In het klooster zingen we elke dag in de Vespers, het avondgebed, de Lofzang van Maria, het Magnificat. Binnen het getijdengebed vormt dit bijbelse canticum een hoogtepunt van de dag. Met Maria verhef je als monnik je stem. Dat is best een gedurfde stap. Want Maria bevond zich volgens het evangelie in een precaire situatie. Ze was zwanger en had pas een ongelofelijke boodschap van de engel ontvangen: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw overdekken’ (Luc. 1:35).
Maria’s woorden zijn een moederlijke opdracht voor een monnik, een christen, een mens…
Je moet het maar geloven! En wat heeft dat met het leven in een gemeenschap van broeders te maken? Maria antwoordde: ‘De Heer wil ik dienen, laat er met mij gebeuren wat u heeft gezegd’. Dat is een mooi ideaal dat mij als monnik elke dag aan mijn professie herinnert. ‘Wat verlang je?’, wordt je daar gevraagd. Het antwoord is niet rationeel, maar vindt zijn voedingsbodem in pure bereidheid. Maria’s woorden zijn een moederlijke opdracht voor een monnik, maar in wezen voor iedere christen, ieder mens.
Alleen-zijn
Bij de evangelist Lucas staat er nog een zin waar minder vaak over gesproken wordt: ‘Daarna liet de engel haar weer alleen’ (Luc. 1:38). Hoe zou dat gevoeld hebben? Bleef Maria achter vol blijde verwachting? Of had de schaduw die over haar zou komen ook iets angstaanjagends? Natuurlijk waren er mensen om haar heen. Maar in het diepst van haar hart was ze alleen.
Ik denk aan de vele momenten waarop ik mij in het klooster geborgen weet door mijn gemeenschap en andere dierbare mensen. Maar er zijn ook eenzame avonden waarop het best zwaar is je stem tot een lofzang te verheffen. Het alleen-zijn van Maria spreekt mij als monnik enerzijds erg aan. Het hoort bij een diepe spirituele zoektocht waarmee je je eigen innerlijk betreedt, en dat doe je inderdaad alleen. Anderzijds krijg ik het er koud van. Hoe kun je dat verdragen? Want hoe vaak is het in je eigen innerlijk dor? Hoe veel situaties lijken uitzichtloos? Ook een moment van hoop, een blijde verwachting, doet geen afbreuk aan je fundamentele alleen-zijn. Dat vol te houden is makkelijker gezegd dan gedaan.
Maria is dan ook een voorbeeld in overgave, en dat zal ze haar hele leven blijven. Ze had heel wat te verduren met haar zoon: toen ze hem niet meer terug kon vinden, omdat hij in de tempel was; toen hij niet deed wat zij verwachtte; toen hij haar terechtwees; toen hij gekruisigd werd… Vanaf het begin omarmde Maria alles wat op haar pad kwam en bleef bij het leven dat ze ter wereld mocht brengen, de hoogste genade, de Messias. Al leek dat leven uit te doven en God niet meer met haar te zijn, zij bleef, in vastberadenheid en trouw. Het geschenk van moeder-worden houdt in dat je ondanks alle angst kunt volhouden. En het geschenk dat de wereld ontvangt, is de stille onbreekbare kracht die het leven steeds weer inhoudt. Al kun je veel daarvan delen, het is toch primair je eigen innerlijke houding.
Zingen
Als Maria vanuit die situatie op bezoek gaat bij Elisabeth, doet zij het ongehoorde: zij zingt. Het is een lied dat vanuit haar hart klinkt, niet bedoeld voor een publiek. Het wil geen boodschap overbrengen of voor vermaak zorgen. Maria zingt wat er in haar hart leeft:
‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder:
Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam.’
Ondanks alles bleef Maria bij het leven dat zij ter wereld mocht brengen
Maria zingt niet over haar eigen noden, ook niet over wat de opdracht die ze heeft gekregen voor haar betekent. Ze prijst God! Zelfs die haast onmogelijke opdracht kan ze als genade bezingen. Daarbij is ze zich wel degelijk bewust van de ultieme en blijvende betekenis van haar leven: in eeuwigheid zullen mensen haar gelukkig prijzen, omdat God in haar leven kwam.
Daar mogen wij in het klooster aan meedoen. Al kan ik mij niet echt inleven in het gevoel dat er nieuw leven in je eigen lichaam ontstaat, toch is het spirituele moederschap van Maria, het ontkiemende heil dat werkelijkheid wordt, van alle tijden en voor alle mensen.
‘Barmhartig is Hij, van geslacht op geslacht, voor al wie Hem vereert.
Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot Hij van hun troon en wie gering is geeft Hij aanzien.
Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven, maar rijken stuurt Hij weg met lege handen.’
Maria is het oerbeeld van liefde, hoop en geloof – door haar stem te verheffen vanuit de stilte van haar hart
Hoe uitzichtloos je situatie ook moge lijken, het feit dat God naar je omziet biedt ruimte voor een universele, revolutionaire boodschap: het is altijd mogelijk om onrecht te verdragen, ook als je er alleen voor staat. Als je maar blijft geloven dat er een betere wereld mogelijk is, zal die er ook komen.
Het lijkt mij bij het zingen van deze regel al te gedurfd om aan al die akkefietjes te denken die het leven in een klooster – maar ook in je gezin, je vriendenkring of op je werk – zuur kunnen maken. Mensen lijden ook in onze tijd grote nood, dat is veel erger. Maria zegt niet dat je dat maar klakkeloos moet verdragen. Ze houdt geen peptalk dat je maar stug door moet gaan. Wellicht zou ze het niet over haar lippen krijgen. Nee, ze zingt vol vertrouwen wat ze innerlijk mag verlangen. Door dat zingen blijf je bij jezelf, bij de noodlijdenden en bij God.
Geschiedenis
Zelfs de vroomste monnik kent soms twijfels, ook bij het zingen van het Magnificat. Hoe weet je dat nou, dat God alles ten goede zal keren? Wat als het niet zo is? Wellicht dat ook Maria diep in haar hart zo’n twijfelmoment heeft gekend. Maar al zingend, weer alleen gelaten door de engel, herinnerde ze zich de belofte die mensen al vóór haar hebben mogen ontvangen. God werkt door de geschiedenis heen:
‘Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar, zoals Hij aan onze voorouders heeft beloofd: Hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid.’ (Luc. 1:46-55).
In de kloosterkerk mogen we als monniken dag in dag uit met Maria die heilsgeschiedenis betreden. Maria heeft daar een unieke positie in: zij mocht op het beslissende moment waarop God mens wilde worden, haar stem verheffen. Zo werd ze deelgenote van de betere wereld die er zeker gaat komen, ook voor ons in het klooster en ook voor allen die lijden.
Uiteraard hoort daar de opdracht bij om aan die betere wereld mee te werken. Maar de bereidheid om Gods genade te ontvangen en van daaruit uit te zingen wat je eigen plek daarin is, dat hebben we aan Maria te danken. Zij is teken van heil, boodschapper van God, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Het is dan ook geen toeval dat in de kloosterkerk, maar ook in veel andere kerken of in stiltecentra in ziekenhuizen of andere instellingen, de meeste kaarsjes bij de Maria icoon worden gebrand. Door mensen met heel verschillende religieuze achtergronden en ook door zinzoekers zonder religieuze binding. Maria is een archetype om je innerlijk open te kunnen stellen voor wat je niet in de hand hebt, maar waar je wel op vertrouwt. Zij is het oerbeeld van liefde, hoop en geloof – door haar stem te verheffen vanuit de stilte van haar hart. Vanavond volgen we haar weer in ons klooster, en veel mensen doen dat op hun plek ook, op hun eigen wijze.
Thomas Quartier is benedictijnermonnik en als hoogleraar voor Liturgische en Rituele Studies werkzaam aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij is ook medewerker van het Titus Brandsma Instituut.