Jezus en de onzichtbare slaven
Als er over slavernij en het Nieuwe Testament wordt nagedacht, zijn het meestal de paulinische en na-paulinische brieven, die erbij worden gepakt. Want Paulus heeft, uitgedaagd door concrete personen en situaties, adviezen gegeven over hoe het samenleven van slaven en vrijen in de eerste gemeenten vorm kon worden gegeven (zie Filemon, 1 Korinthe 7:21-24; Galaten 3:27-28). Van Jezus zijn dergelijke adviezen niet overgeleverd en het is dan ook niet zo makkelijk te zeggen of slaven en slavinnen deel uitmaakten van de vroegste Jezusbeweging in Palestina.
Jezus spreekt wel vaker over slaven, maar dan gebruikt hij beeldspraak, die geworteld is in oudtestamentisch spreken over Israël en de profeten als ‘knechten’ van de almachtige. Het als ‘knecht’ of ‘dienaar’ vertaalde woord is zowel in het Hebreeuws als in het Grieks hetzelfde woord dat ook voor gewone slaven gebruikt wordt (Hebreeuws: ebed; Grieks: doulos). De gelijkenissen van Jezus geven inzicht in de alledaagse realiteit van slavernij in grote en kleine huishoudens. Maar dit gebeurt met de doelstelling om iets over de verhouding van God en mens te laten zien. Hierover is veel te zeggen, en er is er ook al behoorlijk veel over geschreven (zie Glancy 2002), maar dit is niet het onderwerp van dit artikel. Hier wil ik me op de nauwelijks gestelde vraag concentreren of er slaven en slavinnen aanwezig waren toen Jezus optrad en het koninkrijk van God verkondigde, en of tot slaaf gemaakte mensen betrokken raakten bij Jezus en zijn boodschap. Het is dus een historische vraag, die in het veld van het onderzoek naar de historische Jezus valt (zie Theissen & Merz 2023). Het is ook een theologisch relevante vraag, want kwam Jezus niet voor iedereen? Hoe is de oorverdovende stilte met betrekking tot slaven in de Jezustraditie te verklaren?
Speurtocht in de Jezustraditie
Het ligt voor de hand om bij de weinige slaven te beginnen die wel genoemd worden in de evangeliën. Met name de slaaf van de centurio die Jezus in Kafarnaüm genas verdient aandacht (Matteüs 8:5-13; Lucas 7:1-10; Johannes 4:46-54). Dit fascinerende verhaal roept veel vragen op. Het begint erbij, dat het volgens Matteüs en Lucas gaat om een slaaf van een niet-Joodse centurio, maar volgens Johannes om de zoon van een vermoedelijk Joodse koninklijke ambtenaar (basilikos). Hier ziet men goed hoe mondelinge traditievorming werkt: de kern blijft bewaard, maar de details worden niet per se realiteitsgetrouw herinnerd. Jezus genas een familielid (geliefde slaaf of zoon) van een hooggeplaatste functionaris uit Kafarnaüm. Overigens is het zeker mogelijk dat een slaaf tegelijk de zoon was van zijn meester, want slavenbezitters verwekten regelmatig kinderen bij hun slavinnen. Er is geen manier om te weten of dat hier wel of niet het geval was, de verhalen zijn daarin niet geïnteresseerd. Wel wordt er zonder twijfel duidelijk dat men in elite kringen slaven bezat. Want ook in het verhaal van Johannes komen slaven voor, als degenen die de basilikos op zijn terugweg tegemoetkomen, om hem het goede bericht te brengen dat zijn zoon leeft (Johannes 4:51). Alle drie de verhalen leggen de nadruk op het geloof van de centurio/basilikos: bij Matteüs en Lucas prijst Jezus dit geloof (Matteüs 8:10; Lucas 7:9), bij Johannes komt ‘hij zelf en zijn hele huishouden tot geloof’ (Johannes 4:53). In het denken van de oudheid vielen slaven ook onder ‘het huishouden’ dat in Johannes genoemd wordt. Er is echter enige terughoudendheid geboden om Johannes 4:53 als historisch betrouwbare informatie te beschouwen, want het tot geloof komen van hele huishoudens is een motief dat we uit de paulinische gemeentes en latere bronnen kennen (1 Kortinthe 1:16; Handelingen 11:14; 16:15) en zou daarom kunnen wijzen op de hand van de vierde evangelist. Aan de andere kant valt het natuurlijk zeker niet uit te sluiten dat de slaven van een hooggeplaatste ontvanger van een wonder ook onder de indruk van Jezus’ machtsvertoning en boodschap raakten, temeer als de genezen persoon zelf een slaaf was. Historische imaginatie moet (en mag!) hier aanvullend te pas komen.
De slaaf van de centurio: uitzondering of gewone verschijning?
De slaaf van de centurio is een van de weinige slaven die in de evangeliën überhaupt genoemd worden en de enige die in een positieve verhouding met Jezus wordt gebracht. Het passieverhaal kent een grotere groep slavinnen en slaven die bij de huishoudens van de priesterlijke elite van Jeruzalem horen. De slaaf van de hogepriester, Malchus (Johannes 18:10), wiens oor wordt afgeslagen bij de gevangenneming van Jezus (Marcus 14:47) was volgens Johannes 18:26 in begeleiding van een eveneens tot de slaven horend familielid. Ook de slavin, die Petrus met haar vraag tot verloochening van Jezus brengt, hoort bij deze grotere groep (Marcus 14:66.69; Matteüs 26:69-71; Johannes 18:17-18). Zij is de enige slaaf die in de evangeliën spreekt. In Galilea worden slaven uit de hofhouding van de tetrarch Herodes Antipas als diens toehoorders genoemd door Matteüs (Matteüs 14:2), die hier waarschijnlijk uit zijn eigen historisch voorstellingsvermogen put, want zijn bron (Marcus 6:16) specificeert de toehoorders niet.
Vanuit deze basisgedachte zou het voor de hand liggen om binnen de familia Dei geen onderscheid tussen slaven en vrijen te hebben en juist de laagste te verhogen
We hebben zojuist alle expliciet genoemde tot slaaf gemaakte personen die in de vier evangeliën buiten de beeldspraak genoemd worden, besproken. De enige slaaf die in een positieve relatie tot Jezus wordt gezet, kan zelf geen enkel initiatief vertonen, het is zijn bezitter die het voor hem opneemt en wiens geloof in de geneeskracht van Jezus herinnerd werd. De vraagsteller is een man uit de elite, die waarschijnlijk meerdere slaven bezat, waarvan het verhaal bij Johannes ook expliciet uitgaat. Alle andere genoemde slaven in de evangeliën zijn in het bezit van de religieuze of politieke bestuurders, slaven van de hogepriester en van de tetrarch Herodes (Antipas) komen even in beeld. Zij staan, voor zover daar melding over gemaakt wordt, niet aan de kant van Jezus en zijn discipelen en Malchus is zelfs slachtoffer van geweld van een van de volgelingen van Jezus (zie de analyse door Charles 2020: 103-131).
Dat er verder geen slaven in de verhalen over Jezus genoemd worden kan diverse redenen hebben. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat Jezus niet veel met mensen omging die slaven bezaten. Dan is de centurion met zijn zieke slaaf de uitzondering die de regel bevestigt. Indicaties hiervoor kunnen zijn dat Jezus de twee grootste steden van Galilea waar de rijken vooral woonden, Tiberias en Sepphoris, niet bezocht lijkt te hebben: we komen ze niet tegen als plaats van activiteiten. Ook hellenistische steden in de omgeving, zoals Tyros en Sidon, Caesarea Filippi, Gadara en Gerasa betreedt Jezus volgens de evangeliën niet. Hij bezocht waarschijnlijk alleen de landelijke gebieden en dorpen die bij deze steden hoorden, waar de bevolking overwegend Joods en niet erg welvarend was en daardoor mogelijk – dit is volop onderwerp van discussie – maar een laag percentage van slaven in de bevolking aanwezig was. Dit zal een deel van de verklaring kunnen zijn, maar maakt de geringe aanwezigheid van slaven in de Jezustraditie niet voldoende begrijpelijk.
Een tweede mogelijkheid is, dat slaven wel in de menigte die naar Jezus luisterde, onder de zieken, die hij genas, en misschien zelfs in de met hem rondtrekkende groep aanwezig waren, maar dat het voor buitenstanders niet duidelijk en niet belangrijk was, of een bepaalde persoon slaaf was. Dit is de meest comfortabele van de verklaringen, het zou immers veronderstellen, dat de personen in kwestie door hun medemensen niet op dit aspect van hun bestaan vastgepind werden. Het is bijzonder moeilijk om deze mogelijkheid historisch te evalueren. Is het niet wishful thinking?
Een derde mogelijk antwoord wijst in de tegenovergestelde richting en heeft met de geringe status van slaven te maken. Waarschijnlijk waren ze wel aanwezig, maar vond niemand het de moeite waard om hiervan verslag te doen. Er wordt bijvoorbeeld geregeld verteld dat Jezus en zijn discipelen uitgenodigd werden bij mensen en daar aten (bijv. Marcus 2:14-17). Hij stond zelfs bekend bij zijn tegenstanders als ‘veelvraat, dronkaard, vriend van tollenaars en zondaars’ (Lucas 7:34). De waarschijnlijkheid is hoog dat de een of ander van zijn gastgevers over slaven beschikte, die de maaltijden bereidden. Zulke ‘onzichtbare slaven’ kunnen historisch geschoolde imaginatie dus zeker veronderstellen. Maar wat gebeurde met deze slaven als een slavenbezitter zich aansloot bij Jezus?
Slaven van discipelen en aanhangers van Jezus?
Hoewel het meestal over het hoofd gezien wordt in de exegetische literatuur, worden er personen in de evangeliën genoemd die hoogstwaarschijnlijk slaven bezaten en bij de kring van discipelen hoorden of zich aangetrokken voelden tot de boodschap van Jezus.
Marcus 10:17-22 vertelt het verhaal van een man, die Jezus als ‘goede meester’ benadert en wil weten wat hij moet doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven. Nadat Jezus het houden van de tien geboden had genoemd, waaraan de man altijd had voldaan, voegt Jezus toe:
‘Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.’ Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen. (Marcus 10:21-22, NBV)
Iemand die ‘veel bezittingen’ had, bezat naar alle waarschijnlijkheid slaven, die als ‘somata‘ (Grieks voor ‘lichamen’) net als het vee en onroerend goed onder de bezittingen opgetekend werden. Slaven waren immers ook nodig om de bezittingen te beheren, zo zat de antieke maatschappij in elkaar. Wanneer Jezus de man vraagt om alles te verkopen, dan zouden zijn slaven dus ook verkocht moeten worden. Vrijlating was natuurlijk ook een mogelijkheid, maar daar wordt hier niet bij stil gestaan. Wel is duidelijk dat Jezus van deze rijke sympathisant vraagt om alle bezittingen, slaven ingesloten, op te geven voordat hij zich bij hem mag aansluiten als discipel. Voor de man in kwestie was dit te zwaar, hij ging terneergeslagen weg.
Een vergelijkbare situatie doet zich waarschijnlijk voor bij meerdere vrouwelijke discipelen, die wél met Jezus meetrokken. In Lucas 8:1-3 lezen we:
Kort daarop begon hij rond te trekken van stad tot stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te verkondigen. De twaalf vergezelden hem, en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren: Maria uit Magdala, bij wie zeven demonen waren uitgedreven, Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna – en nog tal van anderen, die uit hun eigen middelen voor hen zorgden. (Lucas 8:1-3, NBV)
Johanna, de vrouw van een hoge functionaris van Herodes genaamd Chusas, geeft de meest concrete aanknopingspunten. Gezien zijn functie als ‘rentmeester’ hoorden Johanna en Chusas bij de elite van Galilea. Bezit van slaven is als statussymbool en om de verplichtingen te kunnen vervullen die bij de functie hoorden, een vanzelfsprekendheid. Johanna heeft kennelijk niet al haar bezittingen opgegeven, maar zette deze juist in om de Jezusbeweging te bekostigen. Heeft zij haar vrouwelijke en mannelijke slaven achtergelaten in Tiberias? Vrijgelaten? Meegenomen om haar te bedienen? Heeft zij slaven en slavinnen verkocht, om daarmee de verkondiging van het koninkrijk te bevorderen? Dit zijn allemaal mogelijkheden en er is geen manier om te weten te komen welke zij koos. Toch is het stellen van deze vragen belangrijk, want zo zien we dat ook Jezus indirect verbonden was aan onzichtbare slaven en dat hij als ontvanger van geld van rijke aanhangers niet los stond van ethische dilemma’s die het bezit van tot slaaf gemaakte mensen met zich meebracht. Het is daarom zeker noodzakelijk om verder te vragen, of er aanwijzingen te vinden zijn, hoe Jezus het samenleven van slaven en meester onder zijn aanhangers voor zich zag.
Een nieuwe familie van God: met of zonder slaven?
Volgens het Marcusevangelie komt Petrus na het vertrek van de rijke man, die het niet kon opbrengen om alles te verkopen, terug met een opmerking:
‘Maar wij hebben alles achtergelaten om u te volgen!’ Jezus zei: ‘Ik verzeker jullie: iedereen die broers of zusters, moeder, vader of kinderen, huis of akkers heeft achtergelaten omwille van mij en het evangelie, zal het honderdvoudige ontvangen: in deze tijd broers en zusters, moeders en kinderen, huizen en akkers … en in de tijd die komt het eeuwige leven.’ (Marcus 10:28-30, NBV)
Slaven worden hier niet genoemd, niet bij wat verlaten wordt en niet bij wat men terugontvangt. Al zouden slaven eventueel bij de huizen kunnen zijn inbegrepen, deze kwestie vergt nader onderzoek. Maar het lijkt er eerder op dat hier families zonder slaven bedoeld worden. Jezus belooft zijn discipelen, die samen met hem en ook in tweetallen in zijn opdracht zonder enig geld en familiaire vangnet de verkondiging van het koninkrijk van God behartigden, dat zij altijd een familie (broers en zussen, moeders en kinderen), onderdak (in het huis) en genoeg eten (van de akkers) zullen vinden. Deze familie heeft geen vader, hoewel een vader is achtergelaten. Dit wijst op de plek van God in deze door Jezus beloofde nieuwe familie, die daarom ook familia Dei (familie van God) genoemd wordt. Matteüs 23:9 is hierover duidelijk: ‘Noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de vader in de hemel.’ Dit heeft voor het samenleven als familie van de ene vader tot gevolg, dat hiërarchieën op de kop gezet worden:
Jezus riep hen bij zich en zei tegen hen: ‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar [noot van de auteur: slaaf!] moeten zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ (Marcus 10:42-45, NBV)
Hier komt het woord ‘slaaf’ voor, maar wel in zijn metaforische betekenis: juist de leiders zullen de anderen dienen als slaven, en Jezus positioneert zichzelf als voorbeeld voor dit soort dienend leiderschap (zie ook Johannes 13:1-15). Vanuit deze basisgedachte zou het voor de hand liggen om binnen de familia Dei geen onderscheid tussen slaven en vrijen te hebben en juist de laagste te verhogen. Dit argument wordt versterkt doordat in Marcus 10:31 het principe van ‘de eersten die laatsten en de laatsten die eersten zullen zijn’ wordt aangehaald in afsluiting van de vertelling over de nieuwe familie. Helaas wordt een dergelijke afschaffing van onderscheid tussen slaven en vrijen nergens expliciet geformuleerd.
Conclusie
Het is duidelijk geworden dat er meer onderzoek nodig is naar dit onderwerp. In het kader van het onderzoeksproject ‘kerk en slavernij’ en daaraan verbonden masteronderzoek zijn er diverse kleine en grote onderzoeken gaande (zie www.kerkenslavernij.nl en Merz et. al 2023). Het betreft een complexe vraag die bijbelwetenschappers voor grote methodische uitdagingen stelt. Want de tot slaafgemaakte waren een groep waarvan het de bedoeling was dat zij op de achtergrond werkten en niet gezien en gehoord dienden te worden. De evangeliën volgen dit culturele principe grotendeels. De slaven die met Jezus in aanraking kwamen, zijn daarom buitengewoon moeilijk te traceren. Toch is duidelijk geworden, dat er in de Jezustraditie ‘onzichtbare slaven en slavinnen’ te ontdekken zijn. Ze waren bezit, konden worden verkocht, achtergelaten of vrijgelaten. Het waren vaak hun handen die het onzichtbare werk deden, waarschijnlijk ook bij menig maaltijd, waaraan Jezus en zijn discipelen werden uitgenodigd. Waren slavinnen en slaven gelijkwaardige broers en zusters in de nieuwe familie van God? Jezus’ principe van dienend leiderschap zou erop kunnen wijzen, maar expliciet wordt het nergens geconcludeerd.
Annette Merz is hoogleraar Nieuwe Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Literatuur
Charles, Ronald. The Silencing of Slaves in Early Jewish and Christian Texts. London & New York: Routledge, 2020.
Glancy, Jennifer. Slavery in Early Christianity. Minneapolis: Fortress Press,2002.
Merz, Annette, “Hoe wordt de Bijbel een bondgenoot bij de heilzame verwerking van het slavernijverleden?” Oecumenische bezinning 71 (2023): 8-11. Download: MerzHoewordtdeBijbeleenBondgenootplusTitelblad
Merz, A B., Harinck, G., Allen, R.-M., & Stoutjesdijk, M. J. . “Kerk en slavernij in het Nederlands koloniale rijk: onderzoeksproject.” Handelingen: Tijdschrift voor Praktische Theologie en Religiewetenschap, 50(1) (2023):33-42. https://doi.org/10.54195/h.13900
Theissen, Gerd & Annette Merz, Wer war Jesus? Der erinnerte Jesus in historischer Sicht, Göttingen 2023