Job 42:6 – Job eindigt zijn rouw, maar zonder berouw
De laatste woorden die Job uitspreekt worden traditioneel vertaald als ‘ik heb berouw in stof en as’ (Job 42:6). Hoewel dit wereldwijd de standaardvertaling geworden is, was dat niet altijd het geval. Deze uitspraak van Job, waarin hij boete doet tegenover God, begon met Hiëronymus in de Latijnse Vulgaat (eind vierde eeuw na Christus), ago paenitentiam in favilla et cinere: ‘ik doe boete in stof en as’. Dit was een innovatie: in geen van de vertalingen die aan die van Hiëronymus voorafgingen sprak Job in zijn slotwoord van berouw of boete.
Wat de oudste vertalingen wél laten zien is een worsteling met deze tekst. De Septuagint en de Vetus Latina tonen een Job die zichzelf klein maakt: ‘ik beschouw mezelf als stof en as’ (vergelijk ‘ik word stof en as’, 11Q Targoem Job). Andere vertalingen spreken van Jobs troost: ‘ik ben getroost over stof en as’ (Aquila); ‘ik troostte mezelf over mijn kinderen die stof en as zijn’ (Aramese Targoem Job). In de Pesjitta spreekt Job zijn hoop op opstanding uit: ‘ik zal worden opgewekt boven stof en as’. Pas vanaf de vierde eeuw klinkt Jobs berouw in de vertalingen door.
Berouw als innovatie
Binnen het boek Job komt zijn berouw uit de lucht vallen. Hoofdstukken lang heeft Job tegenover zijn vrienden juist zijn onschuld volgehouden (resumerend in Job 27:1-6 en 31:1-40). God heeft in zijn redes ook niet om Jobs berouw gevraagd. In Job 42:7 bevestigt God zelfs dat Job ‘juist’ over Hem heeft gesproken in tegenstelling tot zijn drie vrienden. Hoe kwam Hiëronymus dan uit bij Jobs berouw? Welnu, in Job 42:6 zegt Job wǝniḥamtî, van nḥm nifal. Dit woord komt in de Hebreeuwse bijbel een aantal keer voor in teksten waarin iemand (bijna altijd God) ergens spijt van heeft of ergens op terugkomt. Zo heeft God er spijt van dat Hij de mens heeft gemaakt (Genesis 6) en komt Hij terug op het onheil waarmee Hij dreigde (Jona 3). Zulke spijt is natuurlijk niet hetzelfde als berouw over zonde. Toch paste Hiëronymus het op die manier toe op Job en maakte daarmee een boeteling van hem. Het laat zien met welke theologische bril hij de bijbel las: Ieder mens, hoe rechtvaardig ook, is een zondaar. Het is juist de rechtvaardige die boete doet voor zijn zonden. Daar komt Job uiteindelijk achter. Ook op andere plaatsen in Job duiken in de Vulgaat ‘zonde’ en ‘berouw’ op waar ze in de Hebreeuwse tekst niet staan. Zo spreekt de Latijnse Job in 6:2 over ‘mijn zonden waarvoor ik [Gods] toorn verdien’, terwijl de Hebreeuwse Job spreekt van ‘mijn verdriet/ellende’ (kaʿśî); en zie Job 42:10 waar in de Vulgaat Jobs berouw opnieuw ter sprake komt (‘de HEER sloeg acht op Jobs berouw’), anders dan in het Hebreeuws (‘JHWH bracht een keer in Jobs lot’).
Binnen het boek Job komt zijn berouw uit de lucht vallen
Jobs rouw
Daarmee ging Hiëronymus voorbij aan het eigenlijke punt van het boek Job. Dat draait namelijk rond de vraag hoe Jobs onschuldig lijden en Gods goede bestuur naast elkaar kunnen staan. De proloog van het boek vertelt hoe de satan met Gods toestemming de rechtvaardige Job te gronde richt. Job reageert met rituele rouw: hij scheurt zijn kleren, scheert zijn hoofd kaal, werpt zich ter aarde, en zit in het stof en het vuil (1:20, 2:8). Dan verschijnen drie vrienden om hem hun medeleven te tonen en hem te troosten (nḥm, 2:11). Dat is wat familie en vrienden deden wanneer iemand in rouw was. De vrienden volgen het rituele boekje: ze huilen luid, scheuren hun kleuren en werpen stof over hun hoofd. Daarna zitten ze zeven dagen en zeven nachten zwijgend naast Job en delen ze in zijn rouw (2:12-13).
Dan is het moment gekomen om hem te bewegen de rituele rouw weer achter zich te laten en terug het leven in te gaan. Dat is het ‘troosten’ (nḥm), dat in de Hebreeuwse bijbel onlosmakelijk met rouw verbonden is (Genesis 37:35, 1 Kronieken 7:22, Jeremia 16:7, 31:13, 15, Klaagliederen 1:2, 1:16). Troosten betekent: iemand met opbeurende en bemoedigende woorden aansporen de rouw te beëindigen.
Vergeefse zoektocht naar troost
Deze troost is de inzet van de vrienden, maar ze bereiken hun doel niet. Job noemt hen ‘troosters van ellende’ (16:2, in NBV21: ‘niets dan ellende brengt mij jullie troost’). In plaats van troost te bieden versterken de woorden van zijn vrienden Jobs woede en frustratie, en verdiepen daarmee zijn rouw. Voor de vrienden is het helder: tel je Gods goede bestuur en Jobs plotselinge extreme lijden bij elkaar op, dan is de conclusie dat Job gezondigd heeft en zich als boeteling voor Gods voeten moet werpen. Dat is de geëigende en verzekerde weg naar herstel. Voor Job is dat onverteerbaar, hij is overtuigd van zijn onschuld (en hij heeft gelijk, weet de lezer van Job 1-2). Dat brengt hem tot de conclusie dat God oneerlijk te werk gaat. Hij weet wel dat het voor een mens totaal ongepast en geheel onmogelijk is om God tot de orde te roepen, maar een andere uitweg ziet hij niet. Het is niet dat Job geen troost wíl. Hij is er juist wanhopig naar op zoek, maar hij vindt het nergens. De slaap biedt geen uitkomst: ‘als ik zeg: “In mijn bed vind ik troost (…),” dan schrikt U mij met dromen op’ (7:13). De uitweg die de dood zou kunnen bieden, wordt door God geblokkeerd: ‘Wilde Hij mij maar verpletteren (…). Dat zou een troost voor mij zijn’ (6:10). Zelfs het enige dat hij vraagt, dat er naar hem geluisterd wordt, is hem niet gegund. ‘Luister nu goed naar mijn woorden, laat dat de troost zijn die jullie mij geven (21:2)’. Hij smeekt het zijn vrienden, maar tevergeefs.
Rouw en troost als thematische rode draad in het boek
Zolang de troost uitblijft, rest Job niets dan rouw. Hij verwijst er volop naar in zijn klachten. Hij spreekt van zijn rouwklacht, zijn rouwkleed, zijn wenen, zijn bittere ziel (bijv. 9:27, 10:1, 16:15, 23:2, 27:2, 30:28-31). Hij is een sociale paria geworden, wordt verafschuwd en geminacht. Ziek, vervuild, stinkend en klagend zit hij waar hij zit. Er is geen mens in de bijbel zo hartgrondig in de rouw als Job.
Het is uiteindelijk God die een keer brengt in zijn lot (Job 42). Nadat God hem in ere heeft hersteld, volgt ook de menselijk troost:
‘Al zijn broers en al zijn zussen, en iedereen die hem van vroeger kende, kwamen naar zijn huis om samen met hem te eten; ze toonden hun medeleven en troostten hem, omdat de HEER zoveel rampspoed over hem had gebracht. En elk van hen gaf hem een geldstuk en een gouden ring.’ (42:11, NBV21).
Het motief troost speelt een grote rol in het boek Job. Al met al komt het werkwoord nḥm zeven keer voor (2:11, 7:13, 16:2, 21:34, 29:25, 42:6, 42:11) en daarnaast nog drie keer een van dit werkwoord afgeleid zelfstandig naamwoord (6:10, 15:11, 21:2). Een thematische rode draad van rouw en troost loopt van begin tot eind door de tekst.
De lezer voelt het al aankomen: 42:6 is een van de zeven gevallen van nḥm in Job. Weliswaar is het zes keer de piël ‘(iemand anders) troosten’ en hier de nifal ‘(zelf) getroost worden’, maar de nifal van nḥm komt in deze betekenis geregeld voor in de Hebreeuwse bijbel (Gen. 24:67, 38:12, 2 Sam. 13:39, Psa. 77:3, Jer. 31:15, Eze. 32:31). Bovendien is troost niet alleen een doorlopend motief, nauw gekoppeld aan Jobs rouw, er speelt ook een grammaticaal aspect. Overal waar in de Hebreeuwse bijbel nḥm (piël of nifal) voorkomt met het voorzetsel ʿal vormen deze woorden een vaste verbinding. Stél dat nḥm in Job 42:6 ‘betreuren’ zou betekenen en stél dat Hiëronymus de betekenis daarvan terecht oprekt naar ‘berouw hebben/boete doen’, dan geeft het voorzetsel ʿal aan waarover je berouw hebt, in dit geval ‘stof en as’. Dat slaat in Jobs geval natuurlijk nergens op en dus vertaalde Hiëronymus het als een bepaling van omstandigheid ‘(zittend) in stof en as’. Maar dat gaat in tegen de gebruikelijke woordverbinding. Met nḥm als ‘troost vinden’ vervult ʿal hier wél de gebruikelijke functie: Jobs troost heeft betrekking op stof en as: Job vindt troost voor stof en as. Daarbij slaat ‘stof en as’ hoogstwaarschijnlijk niet concreet op de ashoop waar hij inzit, maar figuurlijk op zijn miserabele leven. Vergelijk dezelfde uitdrukking in Job 30:19, en zie ook Genesis 18:27, waar ‘stof en as’ de nietigheid van de mens tegenover God aanduidt. Job vindt troost voor zijn ellendige leven.
God troost Job
Wat de vrienden niet voor elkaar kregen, lukt God wél. Job vindt troost en kan ondanks zijn ellende verder. Wie Gods redes leest (Job 38-41) krijgt al snel het idee dat God Job stevig de les leest. Toch biedt het Job troost. Dat komt doordat God hem niet van zonde beschuldigt, zoals de vrienden deden. Jobs onschuld lijkt voor God geen moment ter discussie te staan. Wat Job leert uit Gods redes is dat zijn onschuldig lijden en Gods goede bestuur naast elkaar kunnen staan. God is niet zijn vijand, God staat aan de kant van het licht en het recht. Maar er is in de wereld meer chaos, meer kwaad en meer onverdiend lijden dan Job en zijn vrienden voor mogelijk hielden (zie hiervoor mijn videocollege over Gods antwoord aan Job). Gods antwoord roept daarmee ook weer nieuwe vragen op, die in het boek onbeantwoord blijven. Maar Job is getroost: zijn onschuld blijft staan en zijn vertrouwen in God is hersteld. Daardoor kan hij ondanks zijn ellende de rouw achter zich laten en het leven weer in de ogen kijken.
De Hebreeuwse Job is geen zondaar die tot inkeer komt, maar een mens uit één stuk (zie hiervoor mijn videocollege over de samenhang en thematiek van Job). In de proloog geeft God hoog op van ‘mijn dienaar Job’, een voortreffelijk en rechtschapen mens. In Job 42:7-8 spreekt God opnieuw van ‘mijn dienaar Job’, die opnieuw gunstig afsteekt tegenover anderen, de drie vrienden. Voor zover er zondaars aangewezen worden in dit boek zijn zij het. Ook van hen verwacht God overigens geen berouw, maar geheel in de stijl van de Hebreeuwse bijbel een aanzienlijk (en daarmee in het oog springend) offer van zeven stieren en zeven rammen elk, plus voorbede van ‘mijn dienaar Job’. Dat is de voorstellingswereld van de Hebreeuwse bijbel. In die wereld spelen rouw en troost een wezenlijke rol. Dat deze woorden iets zeggen over iemands innerlijke, mentale staat is evident, maar het zou fout zijn om Jobs ‘troost’ puur als een innerlijke verandering te zien. Natuurlijk, zijn ziel is niet langer bitter, maar er is meer: hij is bereid uit het vuil op te staan, zich te wassen en zijn lichaam te verzorgen, schone kleren aan te doen en deel te nemen aan het sociale leven. Getroost zijn betekent ook heel concreet de rouw beëindigen.
Nieuwe uitleg
Hoewel de Griekse vertaling van Aquila en de Aramese Targoem van Job nog spraken van Jobs troost in 42:6, domineerde Jobs berouw, ingevoerd door de Vulgaat, eeuwenlang de vertaling en uitleg van dit cruciale vers. Sporadische afwijkende stemmen vonden vrijwel geen navolging. Pas diep in de twintigste eeuw, na de Sjoa, toen Job een identificatiefiguur werd voor het afschuwelijke en onschuldige joodse lijden en zijn aanklacht tegen God nieuwe herkenning opriep, groeide het ongemak met Jobs berouw. Daarna ging het snel: de ene na de andere geleerde constateerde dat de gangbare vertaling op z’n minst aanvechtbaar is. Over wat er dan wél staat is het verdere onderwerp van de discussie. Sommige uitleggers houden vast aan de gangbare vertaling. Anderen opteren voor een vertaling waarin Job tot het einde toe recht tegenover God blijft staan: ‘ik heb medelijden met stof en as’. Dat veronderstelt een uitleg waarin Job en God geen stap dichter bij elkaar komen en Job zijn medelijden uitspreekt met de mens die weerloos is tegenover Gods tirannieke en ongenaakbare bewind.
Job beëindigt zijn rouw, zonder dat berouw daarbij een rol speelt; hij heeft troost gevonden.
Een groeiende groep uitleggers wijst in de richting van de hier gepresenteerde interpretatie. Job beëindigt zijn rouw, zonder dat berouw daarbij een rol speelt; hij heeft troost gevonden. Zo presenteert het boek Job een oplossing voor het probleem waarmee Job al die hoofdstukken rondliep. Die oplossing is niet dat Job zich ritueel als de schuldige aan God moet presenteren en Gods rechtvaardige hand in dit alles erkennen (dat is wat zijn vrienden wilden). De oplossing is ook niet dat Job zich moreel moet verheffen en tot gemeend berouw over zijn zonden moet komen (dat is wat Hiëronymus wilde). De oplossing is dat Job, en met hem de lezer, anders moet gaan denken over God, de door God ingerichte werkelijkheid en de plek van de mens daarin. Daarmee plaatst het boek zich in de wijsheidstraditie. Het wil ons iets leren en die les verloopt via Job.
Deze nieuwe uitleg van Job 42:6 klinkt hier en daar door in recente vertalingen. In de Bijbel in Gewone Taal (2014), ‘Nu heb ik troost gevonden voor mijn moeilijke leven’, de NBV21, ‘nu vind ik troost voor mijn kommervol bestaan’, in Bible: La Nouvelle Francais courant (2018), ‘je suis consolé alors que je suis sur la poussière et sur la cendre’, in de Common English Bible (2011), ‘(I) find comfort on dust and ashes’, en in de Duitse BasisBibel (2021), ‘(ich) finde Trost, so wie ich hier in Staub und Asche sitze.’ Ondanks de onderlinge verschillen is het duidelijk dat hiermee een nieuwe richting is ingeslagen: de troost van Job die een einde maakt aan zijn rouw.
Het ‘vreemde’ in de tekst
Het voorbeeld van Job 42:6 laat zien hoe ons beeld van een tekst compleet kan veranderen door een cruciale frase anders te lezen. Achter de Latijnse Job komt de Hebreeuwse Job opnieuw tevoorschijn. Dit voorbeeld toont ook hoe gemakkelijk uitleggers en vertalers in de valkuil stappen de tekst te interpreteren vanuit hun eigen theologische frame. Dat overkwam Hiëronymus. Dat gevaar bestaat vandaag natuurlijk nog evenzeer. Het is goed om daarop bedacht te zijn en ons ertegen te wapenen. Dat kunnen we doen door belangrijke aspecten uit de cultuur van het Oude Testament die ons vreemd zijn geworden breed onder de aandacht te brengen. De rituelen rond rouw en troost zijn daar een goed voorbeeld van. Daarmee vergroten we de kans dat het ‘vreemde’ in de bijbelse teksten niet ondersneeuwt in de uitleg en vertaling. Want voor je het weet benader je zo’n oude tekst, zoals Hiëronymus deed, vanuit concepten die ons vandaag vertrouwd zijn en daardoor vanzelfsprekend lijken.
Prof. dr. Matthijs J. de Jong is hoofd Bijbelvertalen bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap en bijzonder hoogleraar Bijbelvertalen aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Literatuur
Gary A. Anderson, A Time to Mourn, A Time to Dance. The Expression of Grief and Joy in Israelite Religion, Philadelphia 1991
Matthijs J. de Jong, De Schrift opnieuw geschreven. Nieuw inzicht in vertalen met Genesis 1 en Job 42, Haarlem / Antwerpen 2023, inaugurele rede, online beschikbaar https://research.vu.nl/ws/portalfiles/portal/212298790/De_schrift_opnieuw_geschreven_online_publicatie.pdf
Thomas Krüger, “Did Job Repent?” in: T. Krüger, M. Oeming, K. Schmid, C. Uehlinger (red.), Das Buch Hiob und seine Interpretationen, Zürich 2007, 217-229
David A. Lambert, “The Book of Job in Ritual Perspective”, Journal of Biblical Literature 134/3 (2015), 557-575
Françoise Mirguet, “The Root נחם Niphal and Hitpael in the Hebrew Bible” in: Hanneke van Loon en Pierre van Hecke (red.), Where Is the Way to the Dwelling of Light? Studies in Genesis, Job and Linguistics in Honor of Ellen van Wolde, Leiden 2023, 360-386
Xuan Huong Thi Pham, Mourning in the Ancient Near East and the Hebrew Bible, Sheffield 1999
Boekentip
Klaproosmomenten
In dit prachtig geïllustreerde geschenkboek staan bemoedigende teksten voor allerlei momenten in een tijd waarin jouw grond omgewoeld wordt. De klaproos staat symbool voor momenten van moed en kracht. Ze wortelt ondergronds, vindt daar kiemkracht en komt uiteindelijk tot bloei op plekken waar je dit het minst verwacht. In dit boek worden tekeningen afgewisseld met poëtische teksten, verhalen en anekdotes over de klaproos en haar symboliek, over rouw en afscheid nemen.