Lijden zoals Christus
Jesaja’s lijdende knecht, 1 Petrus 2 en de Surinaamse ‘kruisgemeenschap’

In het Singi-Boekoe, de zangbundel van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Suriname, vinden we in lied 100, couplet 2, de volgende tekst:
San a helpi joe, vo klage
Vo da santa pinaman?
A no vo joe hem verdrage
So wan pina, hem wawan?
Wat helpt het U te klagen
Om de heilig man van smarten.
Heeft Hij niet voor u verdragen;
Zulk een pijn, heel alleen?
Ik citeer hier uit de laatste zangbundel van de EBG, uit 1961, maar de teksten ervan zijn ongewijzigd sinds 1892, en veel liederen gaan zelfs terug tot de eerste editie uit 1781. Over dit liedboek is door Berggraaf geschreven: “Tot op heden is het één der hoofdpijlers van de spiritualiteit der ‘Creolen-gemeente’ gebleven.” Het liedboek geeft dan ook een mooi inkijkje in de ‘klassieke’ EBG-theologie die door zendelingen naar de Surinaamse slavensamenleving gebracht werd en waarin het accent lag op Christus als de ‘heilige man van smarten,’ waarover Jesaja spreekt. Ik kom aan het einde van dit artikel nog terug op de casus van Suriname, maar volsta er nu mee de strofe uit dit lied te gebruiken om de centrale vraag van dit artikel te formuleren, namelijk: hoe wordt het motief van de lijdende knecht dat we kennen uit Jesaja gerecipieerd in een context van daadwerkelijk slavernij? Voor het beantwoorden van die vraag start ik bij Jesaja, om vervolgens via 1 Petrus 2 terug te keren naar Suriname.
Jesaja
Over het motief van de lijdende knecht in Jesaja is al ongelofelijk veel geschreven en gedebatteerd. Voor het doel van dit artikel ben ik vooral nieuwsgierig of de gebruikte terminologie en beschrijvingen in de zogeheten ‘knechtsliederen’ uit Jesaja geresoneerd zouden hebben bij slaafgemaakten uit de oudheid. Allereerst kijk ik daarvoor naar de Hebreeuwse terminologie. Wat dan opvalt is dat de term eved vijfmaal gebruikt wordt in de zogenaamde knechtsliederen (42:1; 49:3; 50:10; 52:13; 53:11). Recent heb ik in het bijbelvertaal-tijdschrift Met andere woorden beargumenteerd dat de eerste vertaling van dit woord normaliter ‘slaaf’ of ‘slaafgemaakte’ zou moeten zijn. Nu is het mogelijk dat de term eved in de knechtsliederen in overdrachtelijke zin gebruikt is (‘slaaf’ van God), maar desalniettemin zou de gebruikte term waarschijnlijk allerlei associaties bij de luisteraars hebben losgemaakt – bijvoorbeeld van de Exodus, het paradigmatische Bijbelverhaal over bevrijding uit slavernij.
Als we naar de Griekse vertaling van de Hebreeuwse terminologie in de Septuaginta kijken zien we dat de Septuaginta-vertalers (ook) hebben geworsteld met het woord eved. In 49:3 hebben ze gekozen voor doulos, een term die alleen voor slaven gebruikt wordt; in de meeste andere gevallen hebben ze gekozen voor het iets vagere pais of paidos, een term die zowel voor een kind als voor een slaaf gebruikt kan worden (vergelijk het Engelse ‘boy’ dat in het zuidelijk deel van de Verenigde Staten kinderen én slaafgemaakten kon aanduiden).
Tot slot valt op dat de manier waarop de lijdende eved beschreven wordt in Jesaja veel herkenning kan hebben opgeroepen bij ‘echte’ slaven. Neem bijvoorbeeld de passage 53:3-5. We lezen daar hoe de eved “veracht” wordt, “door mensen gemeden”, dat hij zijn gelaat verbergt en werd “verguisd en geminacht”, dat hij werd “doorboord,” “gebroken” en straf moest ondergaan (alle citaten uit NBV21).
1 Petrus 2:18-25
Nu is het natuurlijk altijd ingewikkeld om te beargumenteren hoe mensen in de oudheid bepaalde passages al dan niet begrepen zouden hebben. In dit specifieke geval worden we echter grandioos geholpen door de auteur van 1 Petrus. In de verzen 2:18-25 worden slaafgemaakten rechtstreeks door de brievenschrijver aangesproken en opgeroepen het gezag van hun meesters te erkennen, “niet alleen voor goede en vriendelijke, maar voor slechte” (vs. 18). Volgens de briefschrijver is het een “blijk van genade” wanneer je de kans krijgt “onverdiend leed” te verdragen. De uitsmijter is dan vanaf vers 21 de vergelijking met Christus:
Dat is uw roeping; ook Christus heeft geleden, omwille van u, en heeft u daarmee een voorbeeld gegeven. Treed dus in de voetsporen van Hem die geen enkele zonde beging en nooit bedrieglijke taal sprak. (zie Jesaja 53:9) Hij werd gehoond en hoonde zelf niet, Hij leed en dreigde niet (Jesaja 53:7), Hij liet het oordeel over aan Hem die rechtvaardig oordeelt. Hij heeft onze zonden gedragen met zijn lichaam aan het kruishout, opdat wij, dood voor de zonde, rechtvaardig zouden leven. Door zijn striemen bent u genezen (Jesaja 53:5b; 53:12). Eens dwaalde u als schapen (Jesaja 53:6), nu bent u naar uw herder teruggekeerd, naar Hem die uw ziel behoedt.
Dit tekstgedeelte zit vol citaten over en verwijzingen naar de lijdende knecht in Jesaja 53, waarbij het lijden van de lijdende knecht uit Jesaja 53 betrokken wordt op Christus, die op zijn beurt weer model staat voor het (onvermijdelijk) lijden van daadwerkelijk slaafgemaakten in de antieke wereld. Op deze manier wordt er dus een associatieve en drieledige verbinding gelegd tussen het lijden van (echte) slaafgemaakten, het lijden van Christus en de lijdende knecht uit Jesaja. Hiermee contrasteert de brief overigens met de metaforiek die in andere nieuwtestamentische gemeenschapsregels gevonden wordt. Zo worden slaven in Efeze 6:7 en Kolossenzen 3:23-24 opgeroepen hun meester te dienen “zoals u Christus gehoorzaamt.” In deze vorm van beeldspraak wordt Christus dus niet geassocieerd met slaafgemaakten (zoals in 1 Petrus), maar met hun méésters.

Terug naar Suriname
De vraag blijft natuurlijk hoe daadwerkelijk slaafgemaakten dit alles zouden hebben gelezen of gehoord. Om een begin van een antwoord op die vraag te formuleren kijk ik naar de casus van Suriname, dat lange tijd een koloniale slavensamenleving in Nederlandse handen was.
1 Petrus toont aan dat het motief van de lijdende knecht en diens identificatie met Christus ook al in het jonge Christendom werd gebruikt om slaafgemaakten richting gehoorzaamheid en lijdzaamheid te dirigeren
De zending onder de inheemse en zwarte (slaafgemaakte) bevolking van Suriname zou vooral door de EBG, en in mindere mate de rooms-katholieke kerk, gedaan worden. In de witte Gereformeerde Kerk was er tegenzin de kerkbanken met zwarten te delen. De Duitse, piëtistische en zendingsgedreven Broedergemeente had Hussitische wortels, maar kreeg vooral vorm door het werk van Nikolaus von Zinzendorf (1700-1760). Von Zinzendorf zag ‘zijn’ kerk als een kruisgemeenschap (Kreuzgemeinschaft), waarin veel nadruk lag op het lijden van Christus. Von Zinzendorfs theologie wordt daarom ook wel een bloed- en wondentheologie of -vroomheid genoemd. Vanzelfsprekend besteedde hij dan ook veel aandacht aan Jesaja 53, bijvoorbeeld in zijn prekentours. In een “Negerhollandse” brief aan de slaafgemaakten te St. Thomas maakt hij – mogelijk met 1 Petrus in gedachte – een associatie tussen het lijden van Christus, het lijden van slaafgemaakten en het lijden van de Broeders in het kader van de zending:
“Onze Heer Jesus, zoo lang em a wes in de Wereld, em a giv sig zelfs vo wes een Knegt, […] en in Gods Woord ons bin aangetoont als een exempel voor al die Knegts.” (Vertaling: “Onze Heer Jezus, zo lang hij in de wereld is geweest, heeft zich zelfs gegeven als een knecht […] en in Gods woord worden wij getoond als een voorbeeld voor alle knechten.” Editie van de brief in Cefas van Rossem en Hein van der Voort, Die Creol taal. 250 years of Negerhollands texts (Amsterdam: Amsterdam University Press, 1996), 60-61.)
Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw kreeg Von Zinzendorfs kerk, de EBG, toegang tot Suriname voor haar zendingsarbeid, vanaf 1830 ook tot de plantages. In Suriname gaven de broeders en zusters gestalte aan hun idealen, waarin het lijden van Christus meteen hoog op de agenda stond en gestalte kreeg in onder meer de publicatie van de pinawiekie tori (het verhaal van de lijdensweek) in 1770. Een andere bron waarin de inspiratie die gevonden werd in Jesaja en de passie van Christus goed tot uiting komt is het eerdergenoemde zangboek. Lied na lied is gewijd aan het lijden van Christus en de deugd die er te vinden is in het lijden als Christus, imitatio dei. Er is zelfs een separate sectie gewijd aan pasiensie en troostoe na ini pina (geduld en troost in het lijden). Een voorbeeld is lied 54, dat stelt: “De wonden van U, o Jezus! / schenken troost en vrede aan mij / Uw lijden, bloed en dood / nemen het verdriet uit mijn hart weg.”
Reflectie en besluit
Uiteraard is de Surinaamse casus een zeer specifieke, die sterk bepaald is door de – onder de zwarte bevolking – dominante rol voor de EBG met haar lijdenstheologie. Berggraaf – maar ook anderen zoals Armando Lampe en Maurice San A Jong – hebben zich zeer kritisch uitgelaten over de eenzijdige boodschap die de EBG in Suriname verkondigde. Berggraaf schrijft met bitterheid dat de:
“leden van de ‘ningre [creoolse] gemeente’ [dus] hebben geleerd dat ze lijden moeten en hoe ze lijden moeten zonder in opstand te komen tegen de machten en de krachten die hen onderdrukten.” (Berggraaf, “Vo singi a de switi”, 74-75. Onderstreping door Berggraaf.)
Hoewel deze boodschap inderdaad door de specifieke EBG-accenten versterkt is, is zij er zeker niet het product van. 1 Petrus toont aan dat het motief van de lijdende knecht en diens identificatie met Christus ook al in het jonge Christendom werd gebruikt om slaafgemaakten richting gehoorzaamheid en lijdzaamheid te dirigeren. Tegelijkertijd kan de identificatie met Christus in sommige contexten natuurlijk troostvol en inspirerend geweest zijn. Hoe dan ook verdienen dit soort Bijbelse lijnen volwaardige theologische reflectie, waartoe deze bijdrage een eerste aanzet heeft gepoogd te doen.
Martijn Stoutjesdijk is theoloog, religiewetenschapper en in zijn postdoc onderzoek houdt hij zich bezig met de relatie kerk en slavernij.
Literatuur:
Singi-boekoe vo da Evangelische Broedergemeente na Suriname (Paramaribo,1961), 48-49. Vertaling Ronald Berggraaf, “Vo singi a de switi”(Het is heerlijk te zingen). Een kritische beschouwing over het Singi-boekoe en het lied van Herrnhut in Suriname (Thesis protestantse theologische faculteit te Brussel, 1968), 53.
Berggraaf, “Vo singi a de switi,” 36.
Martijn Stoutjesdijk, “Een pleidooi om ‘ebed vaker te vertalen als ‘slaaf.’ ‘Geloovige slaven ofte Dienst-knechten’,” Met Andere Woorden42:3(2023),4-15.
Steve Moyise, “Isaiah in 1 Peter,” in Steve Moyise en Maarten J.J. Menken (red.), Isaiah in the New Testament (Londen: T&T Clark, 2005), 175-188.
Craig D. Atwood, “Understanding Zinzendorf’s Blood and Wounds Theology,” Journal of Moravian History 1 (2006), 31–47.