Menu

Premium

Palmzondag, zonder palmtakken

Palmzondag

Bijbelwetenschappen

6e zondag van de Veertigdagentijd (Lucas 19:28-40, Filippenzen 2:5-11 en Lucas 22:1-23,56)

In de Goede Week volgen we de lijdensweg van Jezus. Kierkegaard benadrukte in een van zijn gebeden dat Jezus zich van het begin af aan bewust was van zijn lijden en dat Hij vrijwillig leed, hoewel Hij de macht had het te voorkomen. Het is een inzicht dat aansluit bij de teksten van vandaag. Het gaat om het aanvaarden van lijden, jezelf minder durven maken en de kant van de vernederden opzoeken. Die houding, zegt Paulus, moet ook in u zijn.

Traditioneel wordt op Palmzondag het lijdensverhaal volgens Matteüs gelezen, waarna op dinsdag in de Goede Week Marcus gelezen wordt, op woensdag Lucas en op Goede Vrijdag Johannes. In het C-jaar echter valt op Palmzondag de keuze op Lucas. Kenmerkend voor het verhaal van Lucas is de betekenis van Jezus’ koningschap. Daarnaast geeft Lucas aandacht aan het begrip van de leerlingen.

Vrede als opdracht

Lucas’ versie van het verhaal van de intocht van Jezus in Jeruzalem (19:28-40) is soberder dan die van de andere evangelisten. Zo ontbreken de afgesneden bladertakken of palmtakken. Is er bij de andere evangelisten een enthousiaste mensenmenigte op de been, bij Lucas is er alleen een menigte van leerlingen (19:37). Die leerlingen prijzen God om zijn machtige daden in het verleden. Op grond daarvan verwachten zij dat Jezus’ Koninkrijk nu ook werkelijk gaat beginnen (vgl. 19:11). Het zal echter anders gaan dan ze verwachten.

Lucas bouwt het verhaal zorgvuldig op. In 19:38 klinkt Psalm 118:26, een psalmvers dat we al eerder hoorden in Lucas 13:35 bij de ‘profetie’ over Jeruzalem. Maar nu, in vers 38, voegt Lucas het woord ‘koning’ toe aan het psalmvers. Dat woord ‘koning’ komt niet onverwacht. Even tevoren heeft Lucas de gelijkenis van de tien ponden opgenomen (19:11-27), over de verwachting van Gods koningschap. Onheilspellend klinkt daar al de uitspraak: ‘Wij willen niet dat deze koning over ons wordt’ (19:14). Het zal nog blijken dat Jezus’ koningstitel nauw verbonden is met zijn lijden en kruisiging (23:,2.37).

Verder voegt Lucas in 19:38 een variatie toe op de woorden die klonken bij de geboorte in 2:14. Daar was het ‘en op aarde vrede’, maar nu is het ineens ‘in de hemel vrede’. Het koningschap op aarde laat nog op zich wachten, althans zoals de leerlingen zich dat voorstellen. De Emmaüsgangers spreken daar hun teleurstelling over uit (24:21), maar juist het vervolg van dat verhaal maakt duidelijk dat het Koninkrijk van vrede een opdracht is aan de leerlingen.

Onbegrip en vurigheid

Kenmerkend voor Lucas is de vraag of je begrijpt wat er gebeurt (1:4). In de Grieks-Romeinse wereld is begrip een belangrijke deugd. In het lijdensverhaal (22:1-23,56) richt Lucas zich op de leerlingen en hoe zij geleidelijk tot begrip komen. Hun onbegrip behandelt Lucas met een zekere mildheid. Zo wordt het verraad van Judas veroorzaakt door satan (22:3-6). Dat de leerlingen in slaap vallen komt door hun droefheid (22:45). En dan nog overvalt de slaap hen maar één keer, en niet drie keer, zoals bij Matteüs en Marcus.

Het trage begrip van de leerlingen staat in contrast met de vurigheid van Jezus: ‘Vurig heb Ik verlangd dit paasmaal met u te eten’ (22:15) – een passage die we alleen in Lucas vinden. De maaltijd krijgt het karakter van een voorafbeelding van het Koninkrijk dat nog komen moet, met de toezegging aan de leerlingen ‘in mijn Koninkrijk aan mijn tafel te eten en te drinken’ (22:30).

Het lijdensverhaal eindigt waar het geboorteverhaal begon, met de rechtvaardigen en met de ‘verlaagde’ mensen die verheven worden. Jezus wordt door de centurio een rechtvaardige genoemd, in plaats van ‘Zoon van God’ (23:47). Jozef van Arimatea is een rechtvaardige (23:50). Rechtvaardigen zijn zij die de geboden van God doen en volharden in de verwachting, zoals Zacharias en Elisabeth, evenals Simeon en Hanna (Lucas 1-2). De inzichtvolle ‘kwaaddoener’ aan het kruis wordt het Koninkrijk toegezegd (23:43), zoals Maria ooit zong over de ontferming en dat de ‘verlaagden’ verheven zouden worden (1:51-52).

De gezindheid van Jezus

De keuze voor Filippenzen 2:5-11 op Palmzondag berust op een eeuwenoude traditie. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een vroegchristelijke hymne. Het lied bestaat uit twee strofen. De eerste strofe is de afdaling tot de dood (2:6-8), de tweede strofe de verheffing (2:9-11). We spreken daarom wel van een descensus-ascensus schema. De gedachte is dat Jezus al van den beginne bij God was. Hij heeft zichzelf leeg gemaakt (de kenosis) en is de minste van de mensen geworden. De naam die Jezus wordt gegeven is de Naam die boven alle namen staat.

Ongetwijfeld is daarmee de naam ‘Ik ben er’ bedoeld. Kurios (Heer) is in de Septuagint immers de weergave van de Godsnaam JHWH. Het lied bezingt de gezindheid van Jezus, zijn levenshouding. Die houding was er een van ‘Ik ben er in de diepste ellende, tot het bittere einde’. Het lied gebruikt het Griekse werkwoord tapeinòoo (‘zich vernederen’, 2:8), zoals Maria in het Magnificat zong over haar ‘geringheid’ (Gr.: tapeinoosis, Lucas 1:48): Jezus heeft zich vrijwillig begeven in de vernedering. Als iedere knie zich moet buigen, dan is dat niet in vrome aanbidding van Jezus, maar voor deze levenshouding van ‘gaan zo diep als een mens maar gaan kan’.

Kierkegaard heeft benadrukt dat Jezus dat bewust deed en vrijwillig, zoals Filippenzen ook zegt. Hij voegt daaraan toe dat Jezus als onschuldige voor de schuldigen leed. Dat klinkt misschien abstract, maar als je bedenkt hoezeer in onze huidige (politieke) cultuur mensen wegduiken voor hun verantwoordelijkheid jegens hun naasten uit afkeer voor iets wat naar vernedering zweemt, dan krijgt dit oude lied dat Paulus citeert een ongelooflijk actuele klank. Die gezindheid die in Jezus was, zegt Paulus, moet ook in u zijn.

Deze exegese is opgesteld door Ari Troost.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken