Preekschets Handelingen 8: 1b en 4
Handelingen 8: 1b en 4
Veertiende zondag na Pinksteren
Verstrooid…
Schriftlezing: Handelingen 7:54-8:4, Handelingen 11:19-24
Handelingen 8:1b en 4 schetst gevolg en vervolg van Stefanus’ gewelddadige dood. Wat begint met deze dood loopt uit op een zware vervolging. Dat zal aanvankelijk een uitbarsting van volkswoede zijn geweest. Er komt een meer planmatige aanpak achteraan: goed georganiseerde razzia’s met een ongehoord fanatieke Saulus (zie vs. 3).
De vervolging richt zich tegen de gemeente te Jeruzalem. Het is zaak niet te vlug over de term ‘gemeente’ (ekklèsia) heen te lezen. Wat voor ons vertrouwde taal is geworden, is hier opvallend. Heb je het over de gemeente, dan heb je het over het volk van God, zoals het door God is samengeroepen en samengebracht. Zo heet Israël in het Oude Testament de gemeente (qahal) van Jahweh. Vandaag mag de christelijke gemeente, vergaderd uit joden en niet-joden die (ere)naam dragen: het volk rondom God.
Toch kun je in Handelingen 8 de vraag stellen: draagt de christelijke gemeente met recht die erenaam? Is dit nu echt het volk dat bij God hoort? Alles lijkt ertegen te pleiten. Heel de gemeente wordt uiteengejaagd en verspreid over de streken van Judea en Samaria. De gemeente valt uit elkaar. Er is geen ontkomen aan.
Lucas gebruikt het werkwoord diaspeiroo, dat is verstrooien. De onderlinge samenhang gaat weg, totale ondergang dreigt. Het is alsof God zelf zich tegen de volgelingen van Jezus keert. Verstrooien doet God met zijn tegenstanders. Sta op, Heer, laten uw vijanden verstrooid worden (Num. 10:34)! U gaf ons overals slachtschapen, onder de volken hebt u ons verstrooid (Ps. 44:12)! Laat God zijn arme volk liever bij elkaar brengen! Verlos ons, HEER onze God, verzamel ons weer uit de volken (Ps. 106:47)! Wordt de gemeente van Jeruzalem verstrooid, dan lijkt dat te wijzen op straf en vloek van God. Is Jezus dan toch net zo’n namaakmessias als Teudas, van wie de aanhang na zijn dood verstrooid werd (Hand. 5:37 StV)? Op het eerste gezicht lijkt Gamaliël nu al zijn gelijk te halen.
Eigenlijk is er nog maar één lichtpunt over. Allen werden verstrooid, met uitzondering van de apostelen. In sommige commentaren maakt men zich nogal druk over de vraag hoe dit de apostelen gelukt is. Bij gebrek aan nadere informatie blijft dat gissen. Belangrijker is de constatering ddt het de apostelen gelukt is. Al wordt de bovenbouw van de gemeente uit elkaar geslagen, de onderbouw, het fundament blijft. Het apostolische woord en de apostolische zorg blijven paraat. Straks is er weer gemeenteopbouw en gemeentebloei in Jeruzalem. Gods herderlijke basiszorg voor zijn gemeente krijgt niemand de wereld uit.
Het achterblijven van de apostelen is het eerste teken dat déze verstrooiing misschien wel vloek van God lijkt, maar het beslist niet is. In vers 4 komt dat nog sterker naar voren. Men werd verstrooid (vs. 1). Vervolgens komen de gemeenteleden ook zelf in beweging (vs. 4). Men gaat op pad en trekt Judea en Samaria door. De eigen verlegenheid wordt begrepen als goede gelegenheid om het evangelie te verkondigen.
Letterlijk staat er: ze evangeliseerden het Woord. Ze brachten het goede, vrolijke nieuws over Jezus van Nazaret als de Messias van God. Men liet zich niet leiden door de kwade schijn van de verstrooiing. Het uitgangspunt bleef het gelijk van Jezus, bewezen in zijn kruis en opstanding. Daarom geen ontmoedigd zwijgen, maar een opgewekt spreken over het evangelie van Jezus Christus.
Zij evangeliseerden het Woord. Noordegraaf heeft er de aandacht op gevestigd hoe refreinmatig het in het boek Handelingen klinkt: het Woord groeide. Dat betekent concreet dat mensen tot geloof komen en zich bij de christelijke kerk voegen. Die groei van de kerk is allereerst groei van het Woord. Het Woord vol Geestkracht is als een zaad dat vrucht draagt (vgl. Luc. 8:4-15, de gelijkenis van de zaaier: ‘Het zaad is het woord van God’, vs. 11).
Op deze manier komt uit verlies winst te voorschijn. Jullie zullen mijn getuigen zijn, in Jeruzalem, in Judea en Samaria en naar de uiteinden van de aarde, had Jezus gezegd (Hand. 1:8). Die uitspraak van Jezus klinkt in Handelingen 8:4 onmiskenbaar door, nu de namen Judea en Samaria genoemd worden. Wat eens gezegd werd, gebeurt nu.
In het verlengde hiervan komen op een bepaalde manier ook de uiteinden van de aarde in zicht. ‘Zij dan die verstrooid werden door de verdrukking die in verband met Stefanus plaats vond, trokken verder naar Fenicië, Cyprus en Antiochië’ (Hand. ll:19vv.). Eerst spreken ze alleen joden aan. Vervolgens – in Antiochië – krijgen ook Grieken het evangelie te horen. En ook onder hen draagt het vrucht. Wat op het eerste gezicht vloek lijkt, blijkt tot zegen. God gebruikt verzet en vijandschap in dienst van het evangelie!
Aanwijzigingen voor de prediking
Handelingen 8:1b en 4 kan als tekst bemoedigend inspreken op de context van de christelijke gemeente. Sommigen spreken over onze tijd als over het postchristelijke tijdperk. Christendom en kerk lijken in de westerse maatschappij hun tijd te hebben gehad. Er groeit ook iets als publieke weerzien. Zijn christenen eigenlijk niet net zo extreem als moslimfundamentalisten?
In die context kan vanuit Handelingen 8 gepreekt worden over de soevereiniteit van God. Verzet tegen christendom en kerk is er geweest vanaf het begin. Denk aan Stefanus. Denk aan de vervolging van de gemeente te Jeruzalem. Is de christelijke kerk nu echt de gemeente van God? De buitenstaander denkt: zo er al een God is, dan doet Hij toch maar treurig weinig voor zijn kerk. Soms denk je het ook als kerklid: waarom krijgen afkeer en verzet zo veel ruimte van God? Het is wel alsof Hij iets tegen ons heeft…
Onze tekst wil oog voor God geven. Inderdaad, soms is het alsof God zijn handen van de kerk aftrekt. Alsof de vijanden van christendom en kerk de overhand krijgen. En toch gaat Gods werk door. De kerk kan klein en onaanzienlijk worden. Op sommige plaatsen kan de kerk zelfs helemaal verdwijnen. Maar nooit krijgen Gods vijanden de kerk de wereld uit. De basiszorg van Woord, sacrament en ambt blijven bestaan, door alles heen.
Handelingen 8 leert ons ook ons niet blind te staren op de buitenkant. In geloof mag je weten: ook verzet en tegenstand gebruikt God. Soeverein schakelt Hij de vijanden in om zijn Woord verder te dragen. God is getrouw, zijn plannen falen niet! Huns ondanks zijn de vijanden onderworpen aan het plan van God en zijn werk in deze wereld. In Handelingen 8 klinkt de lach van de God van Psalm 2. De Here spot met alle tegenstand tegen Hem en zijn Zoon. Hij staat er altijd boven.
Dat is geen reden tot triomfalisme. Wat nood is, moetje niet mooier maken dan het is. Het blijft nood. Je loopt als kerk en als christenen tegen je begrenzingen aan.
Het wonder is juist dat God boven alle vijandschap staat. Ook boven alle kleinmenselijkheid binnen de kerk zelf. Straks krijgen Paulus en Bamabas het met elkaar aan de stok over het al dan niet meenemen van Johannes Marcus (Hand. 15:36vv.). Wie van beiden er in deze kwestie gelijk heeft, is moeilijk uit te maken. Maar dat er iets van scherpte in komt, daaraan zijn beiden debet. Paulus en Bamabas kunnen niet meer door één deur en gaan apart op reis. Maar ook dan weet God deze rimpel te gebruiken in zijn dienst. Zo gaan er twee ploegen op pad met het evangelie. Zo’n God hebben wij nu. Hij weet uit verlies winst te halen. Zijn werk gaat door. Zijn plan komt klaar.
Liturgische aanwijzingen
Bij een preek over deze tekst passen psalmen als Psalm 2 (over de lach van God) en Psalm 33 (door alle vijandschap voert God zijn plan uit). Diezelfde taal klinkt in Gezang 304 uit het Liedboek voor de Kerken.
Geraadpleegde literatuur
Voor de uitleg van Handelingen 8:1b en 4 maakte ik in meerdere opzichten een dankbaar gebruik van de diss. van A. Noordegraaf, Creatura Verbi. De groei van de gemeente volgens de Handelingen der Apostelen, ’s-Gravenhage1983.