Menu

Premium

Preekschets Jesaja 49:6b

Jesaja 49:6b

Twintigste zondag na Pinksteren

Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.

Schriftlezing: Jesaja 49:1-7

Het eigene van de zondag

Zie de aantekeningen bij deze rubriek met het oog op zondag 7 oktober. De tweede zondag in oktober staat onder meer in het teken van het werelddiaconaat. Het eigene van de diaconale arbeid is verankerd in de Ene, die voor allen is gekomen, niet ‘om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Mar. 10:45). Wij zijn niet beter dan anderen, maar kunnen wel beter weten, gehoord hebbend het Woord van God – ‘voldongenheid en veelzeggendheid in een’ (Willem Barnard) – dat heil, redding beoogt voor alle volken. Daarom sprak John R. Mott (1865-1955), zendeling, gezondene bij de gratie Gods, de gevleugelde woorden: ‘De wereld is mijn parochie’ (vindplaats onbekend).

Uitleg

‘Alleen woorden die door het zwijgen en de stilte zijn heengegaan, kunnen veelzeggend zijn’ (Bemhard Rootmensen). Het is uitermate zinvol om de beide noties, ‘zwijgen’ en ‘spreken’, na te speuren in deze hoofdstukken van Jesaja. Voortdurend klinkt de oproep van Hogerhand om te luisteren, aandachtig te horen (41:1; 42:23; 44:1; 46:3, 12; 48:1, 14; 51:1, 4). Alleen op deze wijze is het mogelijk woorden te zeggen en te zingen, die terecht en terzake zijn (40:9; 41:10-12; 49:1-2; 50:4). Het volk Israël is niet meer in staat om deze hoge roeping te vervullen. De oren zijn doof geworden. Als het al tot spreken komt, dan zijn het woorden die niet recht zijn (zie ook 5:20 en 30: lw.) of uit verlegenheid geboren (40:27vv.; 49:15, 24; 50:2). Onmacht en onwil zijn met en in elkaar verstrengeld. Veelzeggend is dat de Here God zijn volk uitdaagt voor een rechtsgeding (41:21-29). De dienst aan de góden roept een stilte op, die dodelijk is voor Israël en voor de volken. De Here, de Levende, laat ondanks alles van zich horen: nieuwe dingen, ongekend en ongehoord (42:9; 43:19; 48:6). Hij maakt zichzelf verstaanbaar, ook en vooral in de gestalte van een knecht. ‘Zo zegt de Heer’ klinkt het telkens weer (49:7, 8,22, 25; 50:1). Ook de knecht moet vooralsnog en ook naderhand zwijgen (42:2; 53:7) om met des te meer gezag te kunnen spreken.

Tegen deze achtergrond klinkt het tweede lied van de knecht. Merkwaardig is dat de knecht wordt vereenzelvigd met Israël (49:3) en tegelijk een missie heeft voor Israël (49:5) én voor de volken (49:6-7). Om de tekst glad te strijken veronderstellen sommige uitleggers dat ‘Israël’ in vers 3 later is ingevoegd. In Jesaja 40-48 wordt zeven maal expliciet verwezen naar de knecht als zijnde Israël (41:8; 44:1,2,21 (2x); 45:4; 48:20). Worden de velen nu, in dit tweede lied en in de volgende liederen, gereduceerd tot de ene, wie hij ook moge zijn? Het is niet denkbeeldig, het is zelfs in de lijn van de Schriften, dat een rest (zie bijv. Gen. 18:16-33; 1 Kon. 19:18), desnoods de ene, plaatsvervangend optreedt voor de velen (bijv. Mar. 10:45). De eenling is nooit een individu, los van de anderen. De eenling, de enkeling is tegelijk een ‘samenling’. Het laatste woord, aangereikt door Willem Bamard, bestaat niet in onze taal omdat wij deze bijbelse noties niet of nauwelijks kennen.

Een profeet is tenminste mond van God: ‘Wie naar u hoort, hoort naar Mij’ (Luc. 10:16). We mogen zelfs zeggen dat hij sprékend God is, niet alleen omdat God in en door hem spreekt, maar ook omdat Hij aldus doorzichtig, transparant wordt. In dit (tweede) lied klinken akkoorden die kenmerkend zijn voor het liefdeslied waarmee Hij mensen roept tot en in zijn dienst: verkiezing, roeping, toerusting tot de taak, aarzeling en moedeloosheid, nieuwe opdracht (zie bijv. Jer. 1:1-10; Gal. 1:15). Het spreken, eventueel het zwijgen, geschiedt geheel en al voor Gods rekening. De knecht is van jongs af aan, zelfs vanaf de moederschoot (vs. 2 en 5), bestemd voor deze bijzondere taak. Hij is ‘in de schaduw van zijn hand’ (vs. 2) geborgen en verborgen. Dergelijke woorden van geborgenheid lezen we ook elders in de Schrift, met name in de psalmen (zie bijv. 17:8; 27:5; 31:21; 64:3). Het woord dat hij spreken mag, wordt vergeleken met een scherp zwaard, een puntige pijl. Ook deze beeldspraak is verweven met de herkenningsmelodie van de Levende, wiens Woord trefzeker, doeltreffend is op de wijze van een wapen: niet bedoeld om leven te doden, maar om het te beschermen tegen dodelijke machten (zie bijv. Jer. 23:29; Mat. 10:34; Ef. 6:17; Hebr. 4:12). Waar de Here God verschijnt en zijn Woord doet horen, daar ontstaat een oorlogssituatie omdat de machten van de boze, in welke gedaante dan ook, zich niet onbetuigd laten. In de knecht, die geheel en al in Gods dienst staat, zal Hij zijn luister tonen, zijn heerlijkheid (vs. 3; zie ook 44:23 en 46:13). ‘Heerlijkheid’, ‘zich verheerlijken’ zijn sleutelwoorden in de Schrift. In het evangelie naar Johannes is dit woord, deze woordgroep prominent aanwezig (1:14; 2:11; 11:4, 40; 12:41; 17:5, 22, 24; wat het werkwoord betreft: 7:39; 11:4; 12:16, 23, 28; 13:31, 32; 14:13; 15:8; 16:14; 17:1, 4, 5, 10). ‘Heerlijkheid’ betekent ook: zwaarte, gewicht. In en door de knecht maakt de Here God hoorbaar en zichtbaar wat het betekent, welk gewicht het heeft dat Hij God is. Het valt, het weegt Hem zwaar, maar dat vloeit voort uit zijn eeuwige keuze dat Hij een God van, voor, met mensen wil zijn.

De ervaring van de knecht staat op gespannen voet met zijn immense opdracht (vs. 4; zie ook 52:10 en 53:1). Deze taak gaat mensenmaat te boven. De knecht is gesteld in wereldwijde verbanden. De kustlanden (zie vorige schets) vormen het werkterrein van de knecht. Hij verkondigt niet alleen het licht dat de duisternis doorstraalt, maar is zélf het licht (vs. 6). In het evangelie naar Lucas krijgen deze oude woorden nieuwe zeggingskracht, als Simeon een loflied zingt met het oog op een klein, kwetsbaar kind: ‘Mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid (!) voor uw volk Israël’ (2:30-32).

Wat de knecht doet, wie hij is, is geheel en al een zaak van God, die Hij met de mensen heeft. Nog eens met de woorden van het evangelie: ‘Zolang het dag is, moeten we het werk doen van hem die mij gezonden heeft…’ (Joh. 9:4) In het volgende vers komt Hij ter sprake, de knecht bij uitstek, die het licht der wereld is (Joh. 9:5; zie ook 8:12). Von Rad, grootmeester op het veld van de bijbelwetenschap, schreef ooit: ‘Die Aussagen der Lieder transzendieren doch auf Schritt und Tritt das Biographische ebenso wie alles im geschichtlichen Raum Mögliche. Das Bild von dem Gottesknecht (…) gehort (…) in dem Bereich der aiiszersten Wunder, die sich Jahweh vorbehalten hat.’ Met andere woorden: wat dit lied bezingt, kan niet beperkt blijven tot een enkeling, daar en toen. Het verwijst naar de wonderen die de Here in eigen beheer heeft gehouden en die Hij telkens opnieuw bevestigt. De gestalte van de knecht wordt doorzichtig naar Hem toe, die het licht der wereld is.

Aanwijzingen voor de prediking

Kunt u mij zeggen wie God is? Deze vraag is pijnlijk actueel, vooral als het slecht met je gaat. De Here God is geen soort superwegenwacht, iemand die desnoods bereikbaar is via het alarmnummer 112, als laatste hulp bij ongelukken. De vraag wint aan kracht naarmate steeds meer dingen ontmaskerd worden als schijn, gebakken lucht, praatjes voor de vaak. Ik ontmoet zoveel mensen, in wie ik mijzelf herken, die bij de brokstukken van hun leven staan en vertwijfeld vragen: waar is God, hier en nu? Ik ontmoet ook vele anderen, gepokt en gemazeld door onze verwencultuur, waarin ze vooralsnog op hun wenken bediend worden. Ze hebben het vechten met de diepste levensvragen verleerd, hebben het misschien ook nooit geleerd. Zij zoeken vooral amusement, entertainment, ook in de kerk. De Here God is in knechtsgestalte op de aarde bezig. De kerk, als lichaam van Christus, zal vooral de trekken hebben van de knecht: uitgelachen, overstemd, overschaduwd. Er zal ruimte zijn om te zwijgen, om de stilte te betrachten. We zullen elkaar opscherpen om de boodschap trefzeker te verwoorden. Het gebeurt in grote eerbied, voor het Woord dat ons is toevertrouwd en voor de mensen, hier en nu. Wie de boodschap populair probeert te maken, is al bezig met een uitverkoop tegen spotprijzen. Op de weg van de gehoorzaamheid daagt het licht, dat niet te doven is.

Liturgische aanwijzingen

Naast de lezing uit Jesaja 49 kan men denken aan: 2 Korintiërs 4:10-16 en Johannes 8:12. Mogelijke liederen: Psalm 27:1, 2; 31:1, 3, 16; Gezang 158; 167:1, 2, 3; 168. En verder: ZG 2, 130.

Geraadpleegde literatuur

Zie de commentaren en studies, genoemd bij zondag 7 oktober. En verder: J.L. Koole, Jesaja II, Jesaja 49-55, COT, Kampen 1990; Hans-Peter Muller, in: Göttinger Predigtmeditationen 30,1,1975 (96-102). Bernard Rootmensen, 40 woorden in de woestijn, ’s-Gravenhage 1988, 173; Gerhard von Rad, Theologie des Alten Testaments II, München 1965, 272.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken