Preekschets Jozua 24:14,15 – Openbare belijdenis van het geloof
Jozua 24:14, 15
‘Nu dan,’ vervolgde Jozua, ‘eerbiedig de Heer, dien hem met onvoorwaardelijke trouw en doe de góden weg die uw voorouders ten oosten van de Eufraat en in Egypte hebben gediend. Dien alleen de Heer. Wanneer u daar niet toe bereid bent, kies dan nu wie u wel wilt dienen … ’
Schriftlezing: Jozua 24:1-17
Tekstkeuze
‘Belijdenis doen’, heeft in onze tijd zijn vanzelfsprekendheid verloren. Het is niet langer het natuurlijke sluitstuk van de catechisatie; het is ook niet langer de toegangskaart tot het heilig Avondmaal. Jongeren zijn er al helemaal kopschuw voor; belijdenis doen omdat je ouders het graag willen, sterft snel uit. Tot verdriet van veel ouders, voor wie geen belijdenis doen ongeveer gelijk staat aan het opzeggen van het geloofsvertrouwen. Bij de prediking moet rekening worden gehouden met belijdeniskandidaten, die er op het laatst toch nog van afzien en met ouders die zich daarvoor schamen. Hoe dieper de omgeving van de gemeente waar het afleggen van de openbare belijdenis van het geloof geseculariseerd is, des te individueler de beslissing om het te doen. Geen belijdenis willen doen, betekent vaak dat mensen de belijdenis juist heel ernstig nemen. Vele, vooral jonge mensen hebben ook een hekel aan grote beloftes waarvan ze niet zeker zijn ze te kunnen houden. Wat we daar ook van denken, door dat alles is ‘belijdenis doen’ een bedreigd en eenzaam verschijnsel geworden in grote delen van de Protestante Kerk.
De prediking bij het afleggen van de openbare belijdenis zal met deze factoren rekening houden.
Uitleg
Het boek Jozua is een hoogst interessant maar ook complex stuk literatuur. Het is hier niet de plaats om al die ingewikkelde vragen over datering, auteur en historische functie van het boek uiteen te zetten. Men leze er De Bijbel Literair of de levendige inleiding van Edesio Sanchez Cetina op na. Ik houd het er met de meeste geleerden op dat het boek Jozua uit deuteronomistische kringen stamt en rond de ballingschap in min of meer de huidige vorm gestalte krijgt. Het ordent veel verschillend historisch materiaal en markeert de cesuur tussen het zwervend bestaan van het verbondsvolk en het kiezen van een vaste woonplaats.
Er zijn echter een paar dingen waar wij degelijk rekening mee moeten houden als wij uit het boek Jozua preken.
De gemeente, noch de belijdenis afleggende gemeenteleden zijn er bij gebaat om Jozua als een pseudogeschiedenisboek te lezen. Jozua is geen rapportage van een historische ontwikkeling, het is een theologisch traktaat over de tora: zie het begin en het einde. Het boek verkondigt, het historiseert niet.
Bovendien zijn de geleerden het er wel over eens dat het boek een mooi voorbeeld is van een tot één geheel geredigeerde verzameling van allerlei verschillende stukken: plaatselijke legendes, historische overleveringen, poëzie, midrasjiem (etc.). Op een traditionele wijze helpt het de lezer, zanger, leerling om inzicht te krijgen in de structuur van de bijbelse verkondiging. Het is narratief en het is veelsoortig. In tijden van verwarrende pluriformiteit leert het ons de vele dingen verhalend op één noemer te brengen.
Behalve een knap stukje redactiewerk is het ook een ‘identiteitsboek’. Jozua stamt in zijn huidige vorm voor een groot deel uit de exilische tijd: het is heilsgeschiedenis, geschreven om het verwarde en gebutste verbondsvolk bij terugkeer uit de ballingschap zijn identiteit terug te geven: de verteller (i.e. de auteur of de auteurs) zegt: zo gaat (eerder dan ‘ging’) God met zijn volk en zijn verbond om: Hij houdt zich aan zijn woord, vrees je vijanden niet, maar weet dat mensen het verbond tot een dode letter kunnen maken. Als het volk zich houdt aan de beloften en geboden van de tora, is God hun verdediger en hun bevrijder; geven zij het verbond op door hun gedrag en met name door andere góden na te lopen, dan is daarmee het verbond als het ware op ijs gezet: het verbond wordt dan wel eenzijdig – dat is van Gods kant – in stand gehouden, maar het kan niet eenzijdig worden beleefd.
De enige twee ‘wapens’ die God dan nog in petto heeft om het verbond genadig in stand te houden, zijn: het roepen van nieuwe leiders (de richteren of rechters) of het volk ‘dwarsbomen’ in zijn eenzame en arrogante opstelling, het terug leiden naar God en de tweezijdigheid van het verbond herstellen.
Dit alles is door de verteller in donkere kleuren neergezet. Er wordt veel militante en ruwe taal gebruikt. Het land wordt ingenomen met veel strijd en wel van de meest gewelddadige soort. Wie Jozua leest als een geschiedenisboekje krijgt een flinke afkeer van het verbond: het wemelt – in onze termen – van etnische schoonmaak en misdaden tegen de menselijkheid. Vijanden worden ‘uitgeroeid’ of ‘vernietigd’. Uit de context blijkt echter dat die uitgeroeide of vernietigde volkeren niet verdwijnen in de beschreven en bezongen bloedbaden maar met het verbondsvolk in hun midden of in het midden van Israël voortleven! Zie daarvoor ook de inzichtgevende hoofdstukken 1 en 2 van het boek Richteren. Die gruwelverhalen zijn geen voorbeelden van etnische schoonmaak maar van de ernst van geestelijke reiniging.
En ten slotte: het gaat in Jozua vaak over ‘het land’. Het is goed om erop te letten dat dit beloofde land geen eigen grond wordt: het is gegeven om te bewaken en bewaren; het kan heel goed worden verspeeld (23:13-24:1).
Aanwijzingen voor de prediking
Alle prediking vanuit het boek Jozua moet beginnen met een uitleg over karakter van het boek. Sluit elk misverstand uit dat het hier om een historisch of nog erger: om een actueel politiek vertoog gaat. Ook al wonen wij niet in het Midden-Oosten, het zal duidelijk zijn wat voor angsten zich van de huidige volkeren rondom het verbondsvolk meester maken als zij zelfs maar vermoeden dat het hier om een historisch of politiek geschrift gaat.
De held van het verhaal is Jozua, de ‘opvolger van Mozes’, de man die zijn hele leven in dienst heeft gesteld van de tora (1:7 en 8; 24’passim), hij heeft het land ingenomen, niet met een territoriaal maar met een spiritueel doel: gaan wonen in het beloofde land is een kenbare plek in het mensenpark maken waar de uniciteit van Jhwh wordt herkend en geliefd; een proeftuin voor een leven uit geboden en beloften. In deze verhalen spelen verwijzingen, gelijkenissen en mirakelen om ons de paradigmata van het heil te laten zien.
Alle verhalen gaan dus als vanzelfsprekend over leven en dood, want die keuze is in het geding. Buiten het verbond is het geen leven. Dat wordt, in de opgewonden taal van de verteller, ons onontkoombaar voorgehouden. Bij Jhwh is leven, buiten Hem heerst de dood.
Wellicht kunnen wij dat alleen maar duidelijk maken met ‘benaderende’ voorbeelden: spelen bij de mensenrechten ook niet zulk soort overwegingen? De vreselijke voorbeelden van wat er gebeurt als de waardigheid (of de heiligheid) van het leven wordt ontkend in een specifiek land laten ons zién dat de dood onherroepelijk heerst waar de Universele Verklaring niet wordt geëerbiedigd. Of dat waar er afgodendienst (met de macht, met de ideologische mythe) in de kampen van Hitler, Stalin of Mao werd gepleegd,’de dood heerste. Er mogen dan veel mensen in de omgeving van die gruwelplaatsen gewoon leven alsof er niets aan de hand is, in werkelijkheid gaat het daar letterlijk om leven of dood. Zo komen we terecht bij de laatste existentiële keuzen in ons leven.
Het gruwelijk schone van de bijbelse verhalen is dat het werkelijk om een keuze gaat. Als Jozua het hele volk heeft verzameld, legt hij het met grote nadruk die keuze voor: ‘Als jullie denken datje niet voor Jhwh moet kiezen’, zegt hij, ‘dan moetje eerlijk een andere god kiezen. Die waar God Abraham vandaan riep, of die van Egypte waar Jhwh je van heeft weggeleid. De God van de verhalen (Abraham, Isaak, Jakob) of die van het lot of de macht.’
De verteller maakt overduidelijk dat het om een openbare belijdenis gaat, en niet één van een individu maar één van een hele gemeenschap. Wie zo in het openbaar kiest, sluit zich aan bij een belijdende gemeenschap: geloven in je eentje is bij deze God niet aan de orde. Hij is niet los verkrijgbaar. Hij is de God die de beloften als geboden en de geboden als beloften heeft gegeven aan onze voorouders. Belijdenis doen, is de gemeenschap kiezen waar je bij wilt horen. Een gemeenschap waar mensen elkaar dragen om hun keuzen gestand te doen en elkaar overeind helpen wanneer het ons te zwaar wordt.
Natuurlijk, bij die elementaire keuze is het gevaar niet geweken: de verhalen van het volk laten zien wat er nog allemaal kan gebeuren, wat er mis kan gaan, wat voor verraad er kan worden gepleegd. De keuze voor de God van de verhalen is ook geen keuze voor een God-die-ons-op-onze-wenken bedient of die ons een gemakkelijker leven geeft: zie de verhalen!
Door de hele geschiedenis van de kerk heen hebben onze voorgangers ook altijd geweten dat Jozua dezelfde naam draagt als Jezus. Hij, bij uitstek, koos voor deze God. Voor dit unieke leven uit beloften en geboden. Daarom is belijdenis doen ook altijd belijdenis doen ‘met Jezus’, kiezen voor zijn gemeente.
Het kan geen kwaad om in de dienst veel voorbeelden te geven van mensen, nu en vroeger, waar we bij willen horen. En het zo een oecumenisch gemeentefeest te maken.
Geraadpleegde literatuur
Men leze er De Bijbel Literair, uitgave van Jan Fokkelman en Wim Weren (Zoetermeer 2003) op na, of de levendige inleiding van Edesio Sanchez Cetina (Costa Rica) in het Internationaal Commentaar op de Bijbel, (Kampen 2001).